2015-3-2
Publicaties > blad De Bewaarsman
Aaltjes eenzame jeugd
(1909-1930)
Herinneringen
van Mien Blom-Hooft, deel 4
VERTALING
HELEEN LASSEUR†
In het vorige nummer
van De Bewaarsman lazen we over het huwelijk van Jans Voskuilen met Simon van
de Grootevheen, over hun kinderen Jansje, Aaltje en Hannes, en over het
verongelukken van Simon. Jans hertrouwde met Hendrik Kleter. De jeugd van
Aaltje, de moeder van Mien Blom, ging niet bepaald over rozen.

“Hannes
en ik gingen overal altijd samen naar toe,” zei Mama toen ik haar en haar broer
hielp bij de oversteek van een kreek in de prachtige Standley Kloof in april
1983. “Hier zitten we midden in Australië, zeventig en tweeënzeventig jaar oud
en nog steeds struinend op het platteland, net als in onze kindertijd!” lachte
ze.
Ik
kreeg altijd een brok in mijn keel - Mama zou het jaloezie noemen - als ik mijn
moeder hoorde vertellen over haar heerlijke zorgeloze jeugd. Dat heb ik ook als
ik lees of hoor over mensen die altijd mochten lezen als kind. Dan voel ik
altijd dat ik iets heel belangrijks heb gemist.
Mien Blom-Hooft en haar man Fre
(foto archief fam.Blom)
De polder
als speeltuin
Mama
sprak vaak over hoe zij met haar broer in de polder zwierf op zoek naar
kievitseieren, pieren uitgroeven voor de kippen, op jacht gingen naar bramen,
veldbloemen en mollen. Ontelbaar vaak waren ze in de sloot gevallen met
polsstokspringen, eerst onder toezicht van hun vader en na zijn dood op eigen
houtje. Ze hadden geluk gehad dat ze niet verdronken waren, want de meeste sloten
waren diep en zwemmen hadden ze nooit geleerd. Uit angst voor verkoudheid
barstte Opoe altijd in woede uit als ze nat thuis kwamen. Er was nog geen
penicilline en menig kind stierf aan longontsteking en de familie kon dan niets
anders doen dan bidden om genezing.
Opoe
koelde haar woede door de kinderen te slaan met de pook waarmee het vuur in de
kachel werd opgepord. Toen Mama en haar broer op een mooie zondagmiddag buiten
speelden, had ze haar spiksplinternieuwe kleren gescheurd aan het prikkeldraad toen
ze achterover in een moddersloot viel. Uit angst voor wat haar te wachten stond
probeerde ze wanhopig haar rok schoon te krijgen, maar de donkere klei liet
lelijke vlekken achter. Die waren niet te verdonkeremanen en de grote scheur in
haar kleren ook niet. Ze waren zo bang dat ze pas na bedtijd en bijna in het
donker genoeg moed verzamelden om de gevolgen van hun zorgeloze avonturen onder
ogen te zien.
Buiten
zichzelf van woede had Opoe Mama bont en blauw geslagen. Op veilige afstand zag
Ome Hannes hoe Opoe alle botten van zijn zusje brak, maar Mama nam het haar
moeder niet kwalijk. “Ik verdiende het”, zei ze toen ze mij het verhaal
vertelde.
De
grote groene grasvlakten in de polder, door sloten en weteringen in weilanden
verdeeld, waren het speelterrein van Mama en Ome Hannes van het moment af dat
ze konden lopen. Hun oudere zus Jans was ‘anders’, zeiden ze, die bleef altijd
thuis en hielp Opoe rond het huis. Het kwam niet in hun hoofd op dat Opoe hun
zus thuis hield, net zoals Mama dat later met mij deed…
Toen
mijn moeder klein was, werd het water op peil gehouden door talloze
watermolens. Naar aanleiding van de watersnood van 1916 werd een dijk van
dertig kilometer gelegd die de Zuiderzee afsloot en in een zoetwatermeer
veranderde. Dat heette daarna IJsselmeer, omdat het water nu voornamelijk uit
de rivier de IJssel kwam. In 1928 werd een begin gemaakt met het droogleggen
van het meer, waardoor sindsdien veel meer land voor de landbouw beschikbaar
kwam.
Sloten
en weteringen schonen van planten zodat het water vrij uit de pompen kon
stromen was hard werk voor de boeren in de polder. Sommige sloten waren een
meter breed, andere van drie tot vier meter leken wel snelstromende vaarten. Ze
waren allemaal diep genoeg om de koeien in de wei te houden zonder hekken. Twee
maal per jaar, in voorjaar en herfst, moesten snel groeiende planten uit de
waterwegen gehaald worden met harken aan lange stokken. De gladde stokken
werden ook gebruikt als polsstok om over de sloot te springen als de overzijde
geschoond moest worden.
Terwijl
Tante Jans thuis bleef om Opoe te helpen, waren Mama en Ome Hannes altijd
buiten met vader. Na het ongeluk dat de dood werd van vader Simon, trokken ze
er alleen op uit, zes en zeven jaar oud. De volgende drie jaren was Opoe zo
door verdriet overmand, dat ze zich niet veel aan de twee gelegen liet liggen.
Ze waren zo vrij als de vogels.

Hoewel
Mama altijd zei dat ze zo’n gelukkige jeugd had gehad, huilde ze vaak, vooral
in haar laatste levensjaren, over gebeurtenissen uit haar kindertijd.
“Moeder
zei altijd dat er van mij niets terecht zou komen,” snikte ze steeds weer. “Ik
kon nooit iets goeds doen, ik liet dingen vallen of ik zag kans ze te bederven.
Moeder zei altijd dat ik alleen maar wilde spelen en daar had ze gelijk in. Ik
huppelde de lange weg naar school of hing achter aan een wagen en trok me niets
aan van mensen die zeiden dat ik voor huppelen te oud was en moest lopen als
een jongedame. Ik klom in de bomen als een jongen en dagdroomde uren
achtereen.” Mama zei dan altijd bitter: ”Ik had de jongen moeten zijn op wie
moeder hoopte toen ze van mij in verwachting was.”
Op het erf van
boerderij Achter het Bos maakt Jansje van de Grootevheen een dansje met haar
zus Aaltje, de moeder van Mien (op de rug gezien) (foto collectie Wout Hooft)
Op school
Andere
keren vertelde Mama trots hoe koppig ze al als klein meisje was geweest. Toen
ze tien of elf jaar oud was, vroeg de
non die les gaf in de naaiklas haar: “Aaltje, wil je die stukjes stof van de
vloer oprapen?”
“Nee,
dat doe ik niet!” zei Mama verontwaardigd. ”De meisjes die ze lieten vallen
doen het zelf maar!”
De
non herhaalde haar vraag en Mama hield vol dat ze dat niet hoefde te doen,
omdat ze niets had laten vallen.
Het
was ongehoord dat een meisje niet zou gehoorzamen aan een non of een
onderwijzer op school. De kinderen keken geschokt toe, maar Mama gaf niet toe.
Toen ze de derde keer weigerde, moest ze veel strafregels schrijven: “Ik moet
doen wat me gezegd wordt; koppig zijn is een grote zonde.”
“Het
schrijven deed me niets”, zei Mama, “maar ik moest binnen blijven terwijl de
andere kinderen buiten speelden. Het was vreselijk om ze te horen juichen en
lachen!” Op haar oude dag was ze nog steeds boos over de oneerlijke behandeling.
In
1991, toen Ome Hannes me mee nam naar de oude boerderij waar ze opgegroeid
waren, controleerden we de afstand die ze moesten lopen naar de school in
Nijkerk. Bijna acht kilometer op de kilometerteller van Ome Hannes, twee maal
per dag! Er was niet veel veranderd: met boterhammen in een tasje om hun hals
en ’s winters stro in de klompen net als hun ouders vroeger, gingen ze vroeg op
pad om op tijd, half negen, op school te zijn. Om zes uur konden ze weer thuis
zijn, maar ze waren snel afgeleid, dus ze misten het avondeten nogal eens.
Alleen bij extreem slecht weer liet Opoe ze thuis blijven.
“Moeder
moest nog verder lopen naar school toen ze klein was,” zei Ome Hannes. “Ze kon
ons niet om haar heen verdragen en ze wist best dat we naar buiten zouden gaan,
hoe slecht het weer ook was, als ze ons thuis hield,” grinnikte hij.
Achter
het bos
Hoewel
Mama haar vader vreselijk miste, had ze haar liefde onmiddellijk overgedragen
op haar stiefvader, Opa Kleter, toen Opoe hertrouwde in 1919. Ze was toen tien
jaar en liep als een hondje achter hem aan, hunkerend naar de liefde en
aandacht die haar moeder haar niet kon geven.
Opa
Kleter kwam van een grote boerderij voorbij Nijkerk. Net als iedere boerenzoon
was hij niet betaald voor de jaren dat hij thuis werkte. Toen hij trouwde met
Opoe op zijn tweeëndertigste was er geen geld voor hem; zijn vader was
alcoholist en had grote schulden. Door te trouwen met de weduwe had Hendrik
“zijn bedje gespreid”, zei men.
In
1927, acht jaar na haar tweede huwelijk, verdeelde Opoes vader zijn boerderij
in Hoevelaken waar ze gewoond had voor ze met Simon trouwde, tussen haar en
haar broers. Opoe erfde de lange strook vruchtbare weidegrond achter de
boerderij. Naast de wei was een smalle strook bos, het ‘Hoevelakense Bos’. Het
prachtige eiken- en olmenbos was toen bekend als ‘Kozakken Bos’ omdat Russische
Kozakken zich daar hadden verborgen tijdens de Eerste Wereldoorlog.
(Bedoeld
zal zijn 1813, nadat Napoleon bij Leipzig verslagen was en er veel buitenlandse
legeronderdelen in Nederland waren. Redactie)
Rond
die tijd stierf Opa’s vader en zijn boerderij werd verkocht. De opbrengst van
de verkoop werd verdeeld tussen Opa en zijn vier broers en zussen. Met het geld dat hij erfde
kon hij een huis bouwen op Opoes land in plaats van de gepachte oude boerderij
in de polder.
Het
meeste bouwmateriaal voor de prachtige boerderij voerden Opa en Ome Hannes,
toen achttien jaar, met eigen paard en wagen aan van de haven in Nijkerk, acht
kilometer verderop. De halfverharde weg van Nijkerk naar Amersfoort is nu een
grote weg; Opoes boerderij lag halverwege. De bouw van het huis “Achter het
Bos” kostte bijna twee jaar.
Het
huis was een moderne versie van de oude standaardboerderijen in de streek;
stallen achter het woongedeelte onder een lang rieten dak. Maar voor- en
achtergevel waren van baksteen en de voorzijde had vier grote ramen met houten
luiken. De middelste twee waren van Opoes pronkkamer, die alleen gebruikt werd
voor belangrijk bezoek. De twee ramen terzijde hoorden elk bij een ruime slaapkamer.
De woonkeuken aan de zijkant van het huis had ook een groot raam. Daarnaast de
voordeur, die uitkwam in een halletje waar de mannen de vuile overalls en
klompen achterlieten voor ze de woonkeuken ingingen. Helaas had het huis
enkelsteens muren van maar tien centimeter, waardoor het ’s winters bitter koud
was.
Ebert
Toen
de boerderij in Hoevelaken klaar was en het gezin de polder verliet, was Mama
negentien jaar. Haar stiefvader, die ze aanbad, had haar vaak meegenomen om te
helpen op de bouwplaats en ze had al vrienden gevonden in de omgeving. En
vooral op Ebert was ze heel erg gesteld. Maar ze kon haar gevoelens niet
openlijk tonen, want hij was protestant en zoiets was zeker niet gepast voor
een katholiek meisje!
De
familie van Mama was als enige katholiek in een vooral protestantse buurt. Haar
familie hoorde nu bij de parochie van Hooglanderveen, een snel groeiende
boerengemeenschap. Het dorp was maar een kwartier lopen door het bos vanaf
Opoes huis.
De
neogotische kerk uit 1918 had een spitse toren van 50 meter hoog en
verscheidene grote glas-in-lood ramen en bood plaats aan zo’n vijfhonderd
gelovigen. Net als in het naburige Hoogland was zo’n negentig procent van de
bevolking van Hooglanderveen katholiek. Anders dan elders was er zelden
wrijving tussen de verschillende religies in de twee dorpen. Hoewel elke
religie vast vertrouwde dat alleen mensen van de eigen kerk kans maakten op de
hemel, accepteerden de mensen elkaar. In protestantse ogen waren katholieken
lichtzinnig en gemakzuchtig, terwijl katholieken vonden dat protestanten niet
in praktijk brachten wat ze preekten.
Gemengde
huwelijken waren voor beide partijen onbespreekbaar. Koppige geliefden moesten vertrekken als ze
hun zondige relatie aanhielden om een deel van de vreselijke schande te
vermijden die ze hun ouders en broers en zusters aandeden.
Mama
wist dat ze Ebert niet kon blijven ontmoeten. Maar omdat hij de beste vriend
van ome Hannes was en hun naaste buur op honderd meter afstand, was dat
gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ebert kwam geregeld helpen op het land waar
Mama werkte met haar stiefvader en broers. Haar hart ging tekeer toen hij een
keer haar hand pakte toen niemand keek. Later, toen ze bramen plukten waar hun
landerijen elkaar raakten, kuste hij haar op de wang. Een moment was Mama in de
zevende hemel maar ze bestierf het bijna toen ze haar tien jaar oude broertje
Wim naar hen zag kijken achter de bosjes. Vanaf dat moment was Mama als de dood
voor Ome Wim, die steeds weer dreigde het aan hun moeder te vertellen. Ze gaf hem
alles wat hij vroeg om haar geheim te bewaren.
Bart
Mama
vertelde me later heel vaak over Ebert en ze vroeg zich af hoe haar leven zou
zijn verlopen als ze met hem had kunnen trouwen. Van kerk veranderen was
ondenkbaar voor hen allebei, want dan verkocht je je ziel aan de duivel, zei
ze.
Mama
voelde zich alleen aangetrokken door een katholieke man, die vele jaren ouder
was dan zij. Soms kwam hij helpen op de boerderij en ze zag hem vaak ’s
zondags in de kerk. Mama had een paar keer naar hem gelachen,
maar ze had hem nooit durven aanspreken. Hij heette Bart Hooft en uiteindelijk
werd hij mijn vader. Mama wist dat hij niet goed genoeg was in de ogen van haar
moeder, want Bart kwam uit een familie van geitenboeren, stropers en
landarbeiders, ver onder mijn grootmoeders stand.
Toen
ze zestien was, was Tante Jans, Mama’s oudste zus, verliefd geworden op een
goed katholieke jongen van eenvoudige komaf. Opoe verbood haar iets met hem te
beginnen. Zij en haar man hadden niet gezwoegd en geploeterd om een
landarbeider hun zuurverdiende geld te
laten verspillen en hun dochter in armoede te laten leven, zei ze. Tante Jans
kreeg een ernstige depressie en haar gebroken hart heelde nooit meer.
Toen
Mama hoorde dat Bart van plan was met Wijm te trouwen, een van de mooiste
meisjes in de wijde omtrek, vroeg ze God dagelijks Bart op andere gedachten te
brengen.
Zusters
van het Heilig Hart
Toen
hij toch trouwde met Wijm, accepteerde Mama dat God andere plannen met haar
had. Van af dat moment wijdde ze al haar energie aan haar geloof en deed haar
best serieuzer te worden. Het viel haar niet mee het huppelen en dansen te
laten als ze werkte in de stallen of op het land. Ze had grote bewondering voor
de Zusters van het Heilig Hart, die onlangs in de parochie waren gekomen. Het plan om non te worden, haar leven te
wijden aan gebeden, zieken- en armenzorg, nam steeds vaster vorm aan. Zo kon ze
zich nuttig maken en haar familie tot eer strekken in plaats van de “nergens
voor deugende, leeghoofdige vlinder” waarvoor haar moeder haar uitmaakte.
Voor
de katholieke kerk in Hooglanderveen werd gebouwd in 1918, moesten de mensen
naar Hoogland of Amersfoort voor het vervullen van hun zondagsplicht. Beide
plaatsen lagen anderhalf uur lopen verder. De wegen waren meestal onverhard en
bij regen werd dat een vieze modderboel.
De
eerste school van één lokaal werd geopend in 1910 en startte met twintig
kinderen. Toen de kerk acht jaar later klaar was, telde de parochie tachtig
families en dat verdubbelde de volgende twaalf jaar. In 1923 werd een
indrukwekkende nieuwe school geopend met eenentachtig leerlingen en drie
onderwijzers. Het hoofd begon ook een landbouwavondschool, die veel bezocht
werd.
Dankzij
een kinderloos echtpaar dat hun boerderij vermaakte aan de plaatselijke
parochie in 1926, werd er naast de kerk een nonnenklooster gebouwd. Maar omdat
er in Nederland, maar ook in de missie veel vraag was naar deze hardwerkende
“engelen”, was het niet gemakkelijk de zusters naar Hooglanderveen te lokken.
Als antwoord op de herhaalde gebedsdiensten trokken vier “Dochters van het
Heilig Hart” twee jaar later in het afgebouwde klooster. Ze leverden niet
alleen extra leerkrachten voor de school, zorgden voor zieken en ouderen, maar
begonnen ook een bewaarschool en een kleuterschool, waar kinderen naar toe
konden als ze zindelijk waren, een zegen voor de altijd zwangere of verzorgende
boerinnen.

Omdat
het een grote eer voor een katholieke familie was om een priester of non te
leveren, kon Opoe haar gedachten en gevoelens niet openlijk ventileren. Mama’s
geestelijk labiele zus Jans vond het een geweldig idee, maar haar twee jonge
zusjes, Annie en Cor, lachten haar uit. Mama was zo’n jongensgek dat ze dat
echt niet kon menen, zeiden ze. Ome Wim bleef haar maar pesten.
Tante
Cor vertelde me hoe Mama voor de spiegel stond met een zwarte rok als een
sluier om haar hoofd gedrapeerd, en daaronder de witte rand van een zakdoek
strak rond haar gezicht. Draaiend van links naar rechts en voor naar achter
probeerde ze te ontdekken hoe ze er uit zou zien in een habijt.
“Nonnen worden geacht niet ijdel te zijn!”,
had Tante Cor geroepen, waarmee ze de aandacht trok van de rest van het gezin.
Mama deed direct de rok af en viel op haar knieën, God vergeving vragend voor
haar lichtzinnig gedrag. Drie maanden nadat Mama de keuze gemaakt had trad ze
in bij de zusters van Sint Jozef. Het moederhuis was in Amersfoort, maar acht kilometer verderop.
Aaltje op 22-jarige leeftijd
(foto collectie Wout Hooft)
“Vader
Kleter en Hannes brachten me er heen in het koetsje,” herinnerde Mama zich
jaren later. Ze was blij dat ze uit huis ging en bruid van Jezus zou worden,
maar ze moest huilen toen ze afscheid nam van haar stiefvader en liefste broer,
omdat ze opeens besefte hoeveel ze die twee zou gaan missen.
Eenzaamheid
De
novicen mochten de eerste maanden geen bezoekers ontvangen. Nonnen moesten zich
afkeren van alle wereldse banden om in staat te zijn hun leven volledig te
wijden aan God. Mama’s moeder weigerde naar het klooster te gaan voor het
jaarlijkse bezoek, want ze kon het niet verdragen haar dochter in nonnenkleding
te zien.
In
een gesprek met Mama’s oudste vriendin Heintje, die eind jaren vijftig met haar
man en tien kinderen naar Australië emigreerde, besefte ik hoe eenzaam Mama’s
jonge leven was geweest. Heintje was toen inwonende meid op een grote boerderij
dicht bij de dorpskerk. De boerin was in het kraambed gestorven bij de geboorte
van het tiende kind. Zoals elke meid op een boerderij werkte Heintje elke dag
de klok rond en alleen op zondagmiddag had ze een paar uur vrij.
“Aaltje
was een levendig meisje, altijd in voor een geintje,” zei ze toen ik vroeg wat
Mama voor een kind was geweest. Ze vertelde hoe Opa Kleter, Mama’s stiefvader,
eens zijden kousen voor haar en haar oudere zus Jans had gekocht op de markt in
Amersfoort. Opoe was woedend op hem geweest.
“Waarom?”
vroeg ik.
“Ze
waren huidkleurig, dat was “in” in de stad in die tijd. Je grootmoeder zei dat alleen
hoeren die droegen,” lachte Heintje. Ze verbood de meisjes de kousen te dragen.
Maar in het bos, op weg om mij de volgende zondagmiddag te bezoeken, ruilde
Aaltje haar zwarte, handgebreide kousen in voor de dunne lichte.”
We lachten en praatten over andere
herinneringen. Toen zei Heintje: “Jansje was een vreemd meisje. Er was iets mis
met haar en ik kon er toen mijn vinger niet achter krijgen. Ze was doodsbenauwd
voor haar moeder. Ze had de nieuwe kousen in haar zak, maar durfde ze niet aan
te trekken. Later gaf ze die aan mij.”
Ik
was in de war toen Heintje vertelde hoe verbijsterd ze was geweest toen Mama
afscheid van haar kwam nemen voor ze in het klooster ging. “Ik kon niet geloven
dat ze het meende; ze was zo gek op jongens en ze hield zo van plezier!” zei
ze.
“Maar
Heintje, Mama zei altijd dat jij haar beste vriendin was. Hoe kan het dat jij
niets van haar plannen wist?" vroeg ik nieuwsgierig. Na een korte stilte
zei Heintje nadenkend:”Ik heb Aaltje eigenlijk maar een paar keer ontmoet. Ze
was altijd met Jans, we praatten nooit echt ergens over…”
Arme
Mama! Ze had niet eens kunnen praten met haar beste vriendin over een van de
belangrijkste beslissingen in haar leven.
Nawoord bij de vier
hoofdstukken uit ‘Father Forgive us’ van Mien Blom-Hooft
VAN DE REDAKTIE
VAN DE REDAKTIE
Het
bovenstaande vierde hoofdstuk uit het boek van Mien Blom is het laatste dat in
De Bewaarsman gepubliceerd wordt. Tenslotte is De Bewaarsman niet geschikt om
een heel boek in afleveringen – er zijn 52 hoofdstukken – te publiceren.
Bovendien staan in de resterende hoofdstukken te veel opmerkingen van
persoonlijke aard.
Aaltje,
de moeder van Mien, trouwt na vier jaar kloosterleven met Bart Hooft. Nadat
Bart in 1945 vrij plotseling is overleden en Aaltje zwanger en met zes jonge
kinderen achterlaat, trouwt Aaltje in 1951 met Gerrit, een vrijgezel uit
Huissen. En hiermee begint een zeer moeilijke periode voor de betrokkenen,
vooral voor de kinderen.
Tijdens
een vakantie ontmoet de zeventienjarige Mien de 26-jarige marinier Fre uit
Velp. Tijdens haar verkering met Fre is het haar stiefvader die het leven voor
Mien vaak erg lastig maakt. In april 1958 trouwen Mien en Fre en ze gaan in
Velp wonen.
In
1971 emigreren Mien en Fre met hun zes kinderen naar Alice Springs in Centraal
Australië. Nadat Mien een zenuwinzinking heeft gehad na de dood van haar
moeder, schrijft ze haar familiegeschiedenis. Het boek ‘Father Forgive Us’ gaat
over de periode tot de emigratie, en ‘Red Hot Soup’ gaat over de emigratie en
het verblijf in Australië.
Oorspronkelijke uitgave
Mien Blom, ‘Father
forgive us…’: coming to terms with my tears [Alice Springs , NT ,
Australië 2011]
Deel
1 staat in De Bewaarsman van december 2013, deel 2 in het nummer van augustus
2014, deel 3 in
augustus 2015.