Vraaggesprek met Paul Jansen, 9 februari 1996
Frederik Botterblom is bij Hooglanders beter bekend als Flerik of Frits. Hij is op 15 februari 1896 geboren als derde kind van Gert Botterblom en Wijmpje Boersen, beiden Hooglanders van geboorte. Heel zijn leven woont de heer Botterblom al in de boerderij aan de Amersfoortseweg 35 te Bunschoten, vlak achter het viaduct van de A 1.
Vroeger was het adres Bunschoterstraat 45 te Hoogland, tot dit gedeelte van Hoogland bij de opheffing van de gemeente in 1974 overging naar de gemeente Bunschoten. De boerderij dateert van omstreeks 1865 en is door zijn vader gebouwd. In 1928 is het oorspronkelijke gebouw afgebroken en daarvoor in de plaats kwam de huidige boerderij van het langhuistype. In deze boerderij woont nu zoon Frits, sinds die in 1976 trouwde met Annie Praat en het boerenbedrijf overnam. Flerik Botterblom betrok toen met zijn oudste zoon Gert een apart huis dat aan de straatkant aan de boerderij gebouwd is. Binnenkort verhuist hij voor het eerst van zijn leven, naar huize Sint-Joseph in Hooglanderveen.
De vader van de heer Botterblom was een kleine boer met 2 ha (bunder) weiland, twee koeien, twee pinken, twee of drie varkens en ongeveer tien kippen. Dit werd zoals hij het noemt “met sparen en hard lopen” bijeengebracht en uitgebreid. Schapen hield men niet. Zoon Frits heeft nu zo’n zestien koeien en wat jong vee. In de loop van vele jaren is het weiland uitgebreid tot 4 ha in eigendom en 3 ha in pacht van het Gasthuis (het Sint-Pieters- en Bloklandsgasthuis te Amersfoort). Het weiland lag bij en in de omgeving van de boerderij. Door de ruilverkaveling kwam het land meer bij elkaar te liggen.
Aangezien het land in het Eemlandse poldergebied lag was het alleen geschikt voor veeteelt. Landbouw kwam in de hoger gelegen delen van Hoogland voor, zoals achter de katholieke kerk op de eng. Het boerenbedrijf werd door het gezin zelf geregeld; voor een knecht ontbraken de middelen. Men leed een sober leven, wat ondermeer bleek uit de broodmaaltijd die meestal uit bruinbrood met spek en reuzel bestond. De veestapel voorzag zowel in het eigen levensonderhoud (het zelf geslachte varken) als in de inkomsten uit de verkoop van onder meer melk en eieren. De melk werd naar de Cooperatieve Stoomzuivelfabriek aan de Zevenhuizerstraat gebracht (in 1980 afgebroken en inmiddels vervangen door de woningen aan de Zuivelhof). Vroeger werd elk jaar een jonge stier gekocht waarmee gedekt werd. De stier werd meestal op de veemarkt van Utrecht en soms op die van Nijkerk gekocht; op die markten werd ook vee verkocht. Op de boerderij gebruikte men een boerenwagen met ijzerbeslag (een tractor was er niet). Als er een koe naar de markt moest werd het vervoer daarvan verzorgd door een chauffeur van het transportbedrijf Gijs Koller uit Hoogland, in opdracht van een veehandelaar uit Bunschoten. Een paard werd pas in 1920 aangeschaft.
Zijn hele werkzame leven lang is de heer Botterblom ook bewaarsman geweest in het Hooglandse poldergebied. Zoals verhaald in de vorige Bewaarsman vereiste het toezicht en bijeenhouden van het vee wel de nodige behendigheid. Dit ook in verband met de vele sloten waarover heen gesprongen moest worden. Voor het schonen van de sloten, dat ook tot diens taak behoorde, was daarentegen juist veel spierkracht nodig. Al die werkzaamheden zijn hem echter nooit zwaar gevallen.
In zijn jeugdjaren moest de heer Botterblom op de boerderij meehelpen, zowel vóór als tijdens de schoolperiode. Het ging dan bijvoorbeeld om hooien, het verplaatsen van de koeien van het ene naar het andere weiland en het keren van het vee. Toen hij zes jaar was ging hij naar de openbare lagere school aan de Ham. De hoofdmeester (het hoofd van de school) was B.T.Bremer. Ofschoon Hoogland in 1902 een overwegend katholieke bevolking had was er geen katholieke lagere school voor jongens, wel voor meisjes. Na de zes jaren school was er geen vervolgonderwijs, maar moest men aanpakken op de boerderij.
Botterbloms vader Gert overleed in 1912. Zijn moeder Wijmpje zette daarna het bedrijf voort met hulp van de kinderen. De twee dochters waren werkzaam op de boerderij, maar ook één of twee dagen per week in een café. Riek hielp in ‘t Hoekje (de Plank) van Gijs van Hamersveld aan de Coelhorsterweg, Peetje in café de Faam aan de Hamseweg.
Tijdens de overstroming in 1916 stroomde het water van de Zuiderzee over grote delen van Hoogland. De familie Botterblom werd in boten van de boerderij naar het dorp gebracht. Moeder ging naar Leo’s Oord en de beide zusters naar de cafés waar ze werkten. Al het vee verdronk, hetgeen een grote slag betekende. Van het Rijk kreeg men als schadevergoeding ongeveer f 2.500,– uitgekeerd, hetgeen de helft was van de schatting, de waarde van het vee. Het was niet veel, maar je kon weer een aanvang maken met de veestapel.
In de mobilisatietijd 1914-1918 was de heer Botterblom gelegerd in Alkmaar, in een door de militairen gevorderde school. De soldaten werden onder meer beziggehouden met de gebruikelijke oefeningen. Omdat Botterblom node gemist kon worden op de boerderij kreeg hij vaak landbouwverlof. In 1918 kwam hij definitief terug en gaf daar voortaan de leiding op de boerderij.
In 1922 was er feest op de boerderij. Flerik Botterblom trouwde met Heintje Voskuilen. Pastoor Oldenhof van de Sint-Martinusparochie sloot hun kerkelijk huwelijk. De band met de katholieke kerk was ook hier vrij hecht. Zo was de heer Botterblom uiteraard lid van de Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond. Vanuit de traditie werd ook op de boerderij op Tweede Paasdag het bekende Paasvuur van takken en afvalhout gestookt.(1)
De jaren twintig en dertig verliepen als normaal. Geleidelijk aan werd het bedrijf ook uitgebreid, tot ongeveer tien koeien en 4 ha land. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd de familie geëvacueerd naar Noord-Holland. Ook het vee ging mee. Na een week was iedereen weer terug op de boerderij. In die vijf jaar probeerde men zo goed en kwaad als mogelijk het bedrijf gaande te houden. Zeer hinderlijk waren daarbij de regelmatige, strenge veecontroles door de Duitsers. Dan moest het veeboekje getoond worden en werd bekeken of alles nog aanwezig was. Het vee was in de oren genummerd en verkoop van vee moest gemeld worden. In de oorlogsjaren werd de boerderij “door de lucht op palen” aangesloten op het electriciteitsnet. Daarvóór bestond de verlichting uit de petroleumlamp.
Vanuit de met kolen verwarmde woonkamer kijkt de familie uit over de Amersfoortseweg, de verbindingsweg tussen Bunschoten en Hoogland. De heer Botterblom heeft deze weg altijd als verharde weg gekend, vroeger met klinkers. Waar nu de carpoolplaats en bomen te vinden zijn bevond zich vroeger ook weiland. Vóór de boerderij lag de brede wetering en aan de overkant van de weg een sloot. De komst van de A 1 betekende het verlies van 1 ha land en een sterke vermindering van het uitzicht. In de nabije toekomst wordt de kruising Amersfoortseweg/A 1 weer onderhanden genomen. Dit heeft zelfs tot gevolg dat de boerderij van de familie Botterblom moet verdwijnen.
Te hopen is dat de markante eik ervóór gespaard kan blijven als herkenning van waar eens hun boerderij stond. Deze eik is in 1928 bij de herbouw van de boerderij door Flerik Botterblom zelf geplant. Het gezegde boompje groot, plantertje dood gaat voor hem in elk geval niet op.
(1) Men geloofde dat de akkers vruchtbaar zouden zijn zover de vlammen zichtbaar waren. Vlammen zijn immers symbool van reiniging en vruchtbaarheid. Dit heidense gebruik werd later in verband gebracht met de opstanding van Christus (T. de Joode, Feesten In Nederland
(Amsterdam 1977) 67).