door Louis de Blécourt, Boukje Buenk, Marja Leijtens
De werkgroep Klederdrachten doet onderzoek naar de streekdracht van Hoogland in de periode 1850-1950. We spreken beslist van de streekdracht, omdat deze kleding ook elders gedragen werd en niet specifiek voor Hoogland was. Dé klederdracht van Hoogland bestaat dus niet.
Voor zover ons nu is gebleken zij er drie verschillende soorten streekdracht in Hoogland te vinden. Hierbij gaan wij uit van de kappen die de vrouwen ‘s zondags droegen, met bijbehorende kleding en sieraden:
a) De vierkante muts
Deze is vanaf ca 1850 gedragen door rooms-katholieke vrouwen.
De sieraden bestonden uit oorijzer, bloedkoraal-ketting met pukkelslot en boot (broche) met kruis aan een ketting. Over kraplap en jak met rok droeg men een zijden doek. Deze dracht kwam onder andere ook voor in Eemnes, Laren, Soest, Blaricum en Hoevelaken.
b) De staartkap
De staart- of Noord-Hollandse kap werd gedragen bij een modejapon.
De sieraden bestonden uit oorijzer, broche, ketting met kruis en
schuifjesketting (horlogeketting) en bloedkoraal-ketting. Deze dracht was onder andere ook in Blaricum, Laren, Eemnes en Soest te vinden.
c) De knipmuts
Deze werd gedragen bij een modejapon. De sieraden bestonden uit broche, ketting met kruis en schuifjesketting, bloedkoraal-ketting en mutsebellen.
Er waren detailverschillen tussen katholieke en protestantse vrouwen.
Deze dracht kwam onder andere ook in Soest voor.
De dracht zat van de wieg tot het graf aan regels vast. We kunnen de volgende stadia onderscheiden:
1. Bakerkleding
De baby’s droegen witte kleding en werden niet ingebakerd. Als de meisjes en jongens zindelijk waren liepen ze in rokken en overschort. De meisjes droegen een hoedje of zwart mutsje, de jongens een plat mutsje.
2. Kinderkleding
Vanaf het vierde jaar droegen de jongens een kniebroek, de meisjes bleven in de rokken. Hun hoofdbedekking bleef hetzelfde.
3. Communiekleding
Rond het twaalfde jaar kregen de meisjes hun vrouwenpak, bijbehorende muts en sieraden. De jongens een zwarte mannenpak: lange broek, vest en hoge pet.
4. Werkgoed
De vrouwen droegen tijdens het werk een kraagjak of oude zondagse japon, een
donkerblauw schort, hoge klompen en zwarte ondermuts. Vrouwen die ‘s zondags de knipmuts droegen hadden op het werk echter een driestrokenmuts. De mannen droegen een vest, broek. boezeroen en tripklompen.
5. Opknappersgoed
Als men buiten het erf kwam, bijvoorbeeld voor visite of de markt, deden de
vrouwen het oorijzer op en het Fries bonte- of weerschijnschort voor. Dat gold voor hen die ‘s zondags de vierkante muts droegen. Vrouwen die de staartkap- of knipmutsdracht volgden zetten hun bol- of oortjesmuts op. De mannen met het lage vest deden een befje voor.
6. Zondagse dracht
Deze droeg men uiteraard ‘s zondags. Omdat de verschillen tussen de drachten erg groot zijn willen we de details hiervan later publiceren.
7. Kerkdracht
De mooiste muts werd alleen gedragen als men naar de kerk ging.
8. Trouwkleding
De bruid had de kerkdracht aan en kreeg een nieuw pak, met uitzondering van de sieraden en de kap. De bruidegom droeg zijn zondagse pak en in plaats van de hoge pet een hoge hoed.
9. Rouwkleding
Bij de zwarte kleding droeg men een muts van tule, zonder kant. Onder de
vierkante muts en staartkap werden een zilveren slot met zwarte kralen en een zilveren oorijzer gedragen. Tijdens de begrafenis werden er geen sieraden gedragen of ze werden bedekt. De vrouwen waren geheel gehuld in een zwarte doek van 2 x 2 m. De mannen droegen een zwart crêpe strikje op hun pet. De overledene werd in een nachthemd begraven.
Tot zover onze informatie over dit Hooglandse erfgoed. We hopen op aanvullingen van leden in de vorm van foto’s, kledingstukken, sieraden en/of persoonlijke gegevens. Bovendien willen we graag weten waar de stoffen, het kant en de sieraden werden gekocht. En welke mutsen- en jakkennaaisters (en -wassters) waren er? Belt u met Marja Leijtens (480 88 26).
Via De Bewaarsman zullen wij u blijven informeren over onze bevindingen.