door Gerard Raven
Een bezoek aan de boerderij
Boerderij Bosserdijk ligt aan de Zevenhuizerstraat 56, geheel ingebouwd tussen de woonhuizen van Bosserdijk, Zuivelhof en ‘het Rode Dorp’. Door de lange oprijlaan met prachtige eiken aan weerszijden zie je de boerderij ook niet meteen liggen. Wie de laan naar het oosten afloopt komt bij een vrij gave zeventiende-eeuwse bakstenen gevel, ca 13 m breed. Alleen de bovenramen en het meest rechtse raam zijn enigszins gewijzigd. De vlechtingen (versiering) bestaan uit de bekende haaientanden, in een punt uitlopend metselwerk aan de zijden waar het rieten dak wordt geraakt. De hoeve is ca 17 m diep. De indeling van de boerderij en het erf is traditioneel en lijkt op die van De Geer, waarover eerder bericht werd in dit blad. Het voorhuis is het woongedeelte en telt twee verdiepingen. Aan de noordzijde was een opkamer boven een kelder te vinden, die in de jaren zestig is verdwenen. De etage is nog steeds een open zolder en is nooit gebruikt als woon- of slaapruimte. De deur in de voorgevel ging zoals gebruikelijk alleen open voor huwelijken en begrafenissen. In 1949 is er een vensterbank aan gezet, toen met een binnenmuur de heerd in twee woonruimten werd gescheiden.
Toen is ook de zuiderhelft verdwenen van de schouw die tegen de brandmuur was gebouwd. Later zijn extra kamers gebouwd in het stalgedeelte. Al met al is er van de oorspronkelijke indeling weinig meer over. De gewone ingang bevond zich aan de zijkant, waar men dan via het spoelhok in het woongedeelte kwam. Later is in verband met de gescheiden bewoning ook aan de andere zijde een ingang gemaakt. De brandmuur scheidt ongeveer halverwege het pand het woongedeelte van de deel. De zijmuren van deze koeienstal zijn opnieuw opgemetseld. Deze bestaat verder uit drie gebinten en heeft een ruime hooizolder. Ook graanhalmen werden na het dorsen op de deel in bundels omhooggestoken voor opslag. De balken van het gebinte zijn vrij recht gezaagd en niet met een dissel bewerkt. De verbindingen zijn gemaakt door insteek met houten pinnen. In plaats van de planken zolder lagen er vroeger sparrenstammen bedekt met stro, als ventilatie en tegen de kou.
De muurankers (die de gebintbalken en de muren met elkaar verbinden) en het riet hebben de bewoners steeds veel onderhoud gekost. De ankers van de achtergevel zijn rond de eeuwwisseling gedeeltelijk losgeraakt door storm. Het herstel is nog goed te zien.
Op het erf staan vanouds een grote en twee kleine schuren en twee houten hooibergen, een situatie die vrij ongeschonden is. In de zuidoosthoek moest een wagenloods in verband met woningbouw verdwijnen. Hier staat nu een kleine schuur, terwijl daar toen ook een moestuin is aangelegd. De grote schuur met rieten dak ten noorden van de boerderij dateert gezien de vlechtingen in de gevel en de bouw van de schoorsteen waarschijnlijk ook uit de zeventiende eeuw. Een gedeelte deed dienst als bakhuis. Deze schuur heeft nogal wat verbouwingen ondergaan; Gijs van den Hengel metselde zelf het middelste gedeelte van de achtergevel opnieuw op nadat hij de deuren had vergroot. De hooibergen doen nu dienst als schuur en zijn gedeeltelijk dichtgeplankt. De meest noordelijke heeft vijf roeden; het riet is vervangen door golfplaten. De ander heeft vier roeden en nog steeds een rieten dak. Er staan op het erf veel eiken en enkele perenbomen, die bijna een eeuw oud zijn.
De huidige bewoners gaven mij de grenzen van hun land aan aan de hand van de herkenningpunten van tegenwoordig: ten westen de Zevenhuizerstraat tot aan fietsenhandel Blom; ten noorden een denkbeeldige lijn van de noordpunt van de vijver aan de Berkenlaan naar de Bruggensingel; ten oosten vandaar via het Bastion tot voor de Zadelmakerstraat (een stukje ten westen van de Molenweg); ten zuiden dwars door de voetbalvelden naar de hoeve zelf, vanwaar er tenslotte een klein stukje extra terrein was tot de Sportlaan. Aan de westzijde grensde het land aan Nieuw-Schoonoord, ten noorden aan Langenoord, ten oosten aan Kattenbroek, ten zuiden aan Oud-Schoonoord. In totaal besloeg het land van Bosserdijk 11 ha, maar zoals later zal blijken was het vroeger veel groter.
De naam Bosserdijk
Tot 1940 werd Bosserdijk vaak als Bosterdijk geschreven. Het ligt voor de hand dat dit duidde op de aanwezigheid van een dijk, of gewoon op een heuveltje of houtwal. Helaas wist het P.J. Meertens-instituut over de naam verder niets te melden. Nog geregeld loopt de Zevenhuizerstraat bij zware regenval van Bosserdijk noordwaarts onder water, op de plaats waar vroeger een merkwaardige bocht in de weg lag. Misschien was deze ontstaan bij de aanleg van een waterkering. In ieder geval stond er in de Middeleeuwen op het Hoge Land veel bos. Ook namen als Schippersbos (bij Zielhorst) en Scheutersbos (Nieuwland) duiden daar nog op. In de doop-, trouw- en begraafregisters van Amersfoort en Eemnes (en eenmaal in Leusden en Soest) komen vanaf 1697 veel personen voor met de achternaam (Van) Bosserdijk of Bosterdijk. Opvallend is echter dat het nooit huwelijken in Hoogland betrof en dat er naast rooms-katholieken ook enkele gereformeerden onder waren. Het ligt voor de hand dat deze families hun naam ontleenden aan de Hooglandse boerderij, maar meestal zijn zij niet in verband te brengen met de bewoners zelf. Die bleven stug vasthouden aan hun patroniem; het ‘van Bosserdijk’ was, als het al vermeld werd, alleen een geografische aanduiding. Daarbij moet bedacht worden dat het hier pachters betrof, die zich met hun naam dus geen positie van eigenaar konden aanmeten. Alleen de dochters van de generatie geboren in 1740-’55 noemden zich ook wel Van Bosserdijk. Misschien is de naam ook overgenomen door inwonende meiden of knechten, zoals Pieternel Wouters waarschijnlijk was. Zij trouwde in 1749 te Hoogland, als jongedochter van Bosserdijk, met Teunis Aartsz van de Burgwal, weduwnaar van Evertje Elissen. Het betrof hier geen dochter van boer Willem Lammertsz, maar misschien wel kennissen. Ene Willempje Lammertsz (Willems zus?) was in 1741-’46 immers viermaal doopgetuige geweest voor de kinderen van Teunis en Evertje.
Het kapittel van Sint Pieter
Bosserdijk wordt voor het eerst vermeld in het Malenarchief, in lijsten van boerderijen die in 1619 en opnieuw in 1630-’34 naar grootte werden aangeslagen voor het dijkonderhoud van de Eem. Bosserdijk behoorde niet tot de malenhoeven die in 1648 met name worden genoemd, maar lag wel aan de eng en tussen enkele malenhoeven in. Het ligt dan ook voor de hand dat Bosserdijk is afgesplitst van een van de andere hoeven. Zulke splitsingen kwamen mogelijk voort uit verdere ontginningen, zodat er meer bouwland beschikbaar kwam. Er zijn enkele aanwijzingen die zo’n afsplitsing lijken te bevestigen, maar deze vragen nog verder onderzoek. Als dat iets oplevert zal daarover apart gepubliceerd worden. Blijkens de genoemde lijsten uit de periode 1619-’34 was Bosserdijk eigendom van het kapittel van de Sint-Pieterskerk te Utrecht. De geestelijken van deze kerk hadden de grond geschonken gekregen om van de pacht te kunnen leven. Het kapittel had overigens een rijk bezit aan land in Utrecht, met name het Neder- en Overkwartier, en ook een aantal bezittingen in Holland en Zeeland. In Eemland had men maar enkele landerijen, in Emiclaer en Stoutenburg. Dit gebied had duidelijk niet de meeste aandacht van het kapittel. In het kaartboek van Sint Pieter uit 1633-’46 is er dan ook niets over te vinden. Een boerderij als Bosserdijk is overigens ook op de achttiende-eeuwse kaarten nog niet te vinden; alleen met belangrijker hoeven als Langenoord, Emiclaer en Schoonoord gebeurde dat soms.
Nadat de Staten van Utrecht zich in 1577 hadden aangesloten bij de opstandige gewesten werden de katholieke geestelijke instellingen opgeheven en hun goederen verbeurd verklaard. Opvallend genoeg gold dat niet voor de vijf Utrechtse kapittels. Ze zijn ‘zelf mee hervormd’ doordat de kanunniken voortaan gereformeerd moesten zijn. Het kapittel werd zo gevuld met Utrechtse edelen en burgers, die de goederen beheerden en daarvoor een aandeel in de inkomsten kregen.