1997-3-1 Een begrafenis in 1910

Een begrafenis in 1910
Jan Kaas, 1963

Als ik in mijn geheugen terugga naar ongeveer 1910, dan zie ik bij een begrafenis het volgende. Was er iemand gestorven bij de rooms-katholieken, dan werden eerst een paar buren bijeengeroepen om te besluiten wie groefbidder (aanzegger) moest worden. Dat recht had de eerste buur aan de kant waar het lijk naar de kerk zou worden gereden. De naaste familie zorgde voor het aangeven op het gemeentehuis en regelde de dienst in de kerk: eerste, tweede of derde klas, al naar de stand en ook de dag der begrafenis. Was dat geregeld, dan werd er een lijst opgemaakt wie genodigd moesten worden en kon de groefbidder zijn werk beginnen. In zijn beste pak en met een stok in de hand trok hij er op uit. Was er veel familie buiten de gemeente woonachtig, dan kwam er een tweede aanzegger bij. De groefbidder ging overal waar hij naar toe moest naar de voordeur, die nooit gebruikt werd. Hij sloeg dan enige malen met de stok op de deur. Als de deur openging zegde hij het liedje op, zoals ze de uitnodiging noemden. Daarna liet men hem binnen en kreeg hij koffie en een sigaar gepresenteerd. Was de koffie gebruikt, dan werd er een borrel ingeschonken. Zo ging het de hele dag door. Kwam de groefbidder met etenstijd bij iemand dan moest hij meeëten.
‘s Avonds werd aan het sterfhuis de rozenkrans gebeden, tot de dag der begrafenis.

Elke middag om 12 uur werden de klokken geluid. Op de morgen van de begrafenis-
dag kwamen familieleden en genodigden in het sterfhuis bijeen. Zij konden de
overledene nog éénmaal zien; dan werd de kist gesloten. Er werd nog even een
rozenkrans gebeden en daarna droeg men de kist de voordeur uit naar de gereed-
staande boerenwagen, bespannen met twee paarden. Stond de kist op de wagen, dan
werd er een leer tegen de wagen gezet en beklommen de vrouwen (naaste familie)
met witte mutsen en een zwart kleed (regenkleed) om hun hoofd de wagen. Twee
van hen zaten vóór de kist en twee op het achterhek, waar een bos stro op bevestigd was. Dan werd de rouwstoet geformeerd: eerst de boerenwagen met het lijk, daarachter liepen de naaste mannelijke familieleden en genodigden, dan volgden de tentwagens met de andere vrouwen. Was de begrafenisstoet in het zicht van de kerk gekomen, dan begonnen de klokken te luiden tot het lijk in de kerk was gedragen. Wanneer de Mis ten einde was werd het lijk onder klokgelui naar het graf gedragen. Na de teraardebestelling ging men nog even de kerk binnen.

De klokkenluider Bernard Everts (Beer genaamd) holde na de laatste trek aan het
touw de toren uit. Hij ging in draf naar het sterfhuis, want dan kon hij zich tegoed doen aan brood met kaas en koffie. Hij was niet te verzadigen!
In de tijd dat de familie en genodigden weer in de kerk waren werden de paarden ingespannen en kwamen deze vóór de kerk. Allen stapten in en reden weer naar het sterfhuis, waar de tafel klaarstond, bestaande uit wittebrood en kaas. Wanneer allen verzadigd waren werd het bidprentje uitgedeeld en kregen de mannen een sigaar. Men praatte nog even na en ging dan huiswaarts.
De rouwdracht bij de vrouwen bestond uit zwarte kleding, zwarte kralen met zil-
veren slot (geen goud), zwarte ketting met kruis en een tule muts (geen gebloemde). De mannen droegen een zwarte rozet aan de linkerzijde van de pet.