1998-2-1 Wateroverlast rond de Laak 1597-1648

door Gerard Pommer en Liesbeth van Mispelaar

Op dinsdag 9 juni jl. berichtte de Amersfoortse Courant dat het Comité Verontruste Nijkerkers en de Amersfoortse Koepel van Actiegroepen SGLA niet blij zijn met de geplande verbreding van de Laak. De Laak was tot voor kort het grensriviertje tussen Utrecht en Gelderland, maar de nieuwbouwwijk Vathorst gaat nog iets verder dan deze smalle hindernis. De verbreding is nodig om recreatievaart mogelijk te maken, maar zal de vogels in het kwetsbare natuurgebied Arkemheem kunnen storen. Daarom vinden de genoemde groepen dat het waterverkeer beter over de Calveense Wetering, parallel aan de A1, naar de Eem kan worden geleid. Extra voordeel is dat daarmee een schaats- en kanoroute ontstaat van Vathorst naar de Koppelpoort in Amersfoort.

Dit verschil van mening over de betekenis van de Laak roept herinneringen op aan de eeuwenlange strijd die er over gevoerd is. Al in 1593 kwamen de gemeene malen en geërfden van ’t Hoogland (de landeigenaars) bijeen. De landerijen gelegen aan de Stichtse (Utrechtse) kant van de Laak werden immers geteisterd door regenwater afkomstig uit het Gelderse veengebied. De Malenwetering kon deze vloed van water niet verwerken. De oevers raakten beschadigd en een groot deel van het land kwam onder water te staan.De eigenaren besloten dat zij en hun pachters elkaar zouden ‘helpen’ met het graven en aanleggen van dijken aan de Stichtse kant van de Laak, zodat hierdoor het water in ieder geval niet over hun landerijen kon komen. Het besluit elkaar te helpen hield wel in dat wie niet bereid was mee te werken door de anderen gedwongen kon worden. En wie het afgraven van zijn land (voor de aanleg van de dijk was zandgrond nodig) wilde tegenhouden, zou men ‘behoorlick vergeldinge’ doen (afstraffen dus). Dit besluit werd getekend door 25 personen van de gemene malen, onder anderen Geurt van Sneul, Dirk van Krachtwijk, Clemens van Hees en ook Johan van Oldenbarnevelt.

In 1597 werd er een akkoord gesloten over de afwatering vanuit de Gelderse venen, tussen de geërfden van de malen en de geërfden van de polders Achter Duist, Couswijck en Achterhoek (de laatste twee behoorden onder het Ambt van Nijkerk). De Gelderse afgevaardigden hadden geklaagd over de dijk die door de malen was aangelegd om het Gelderse water tegen te houden, zodat ‘sijluyden alsnu met ’t selve water beswaert sijn’: zij hadden nu zelf last van het water. Nu werd afgesproken dat de Gelderse geërfden voor eigen rekening een dam of schutting mochten aanleggen langs de Laak en langs de afgegraven landen en de dijken van de Broodheuvel. Wel moesten zij deze dijken op eigen kosten onderhouden en deze moesten altijd lager blijven dan de Stichtse dijken. In tijden van watersnood zouden beide partijen voor de helft van de kosten opdraaien. Er werd een wacht aangesteld om erop toe te zien dat de dijken niet doorgestoken of beschadigd zouden worden.Al in 1600 waren er weer problemen. De gemene malen spanden een proces aan bij het Hof van Utrecht tegen de inwoners van Hoevelaken. Deze hadden immers op verscheidene plaatsen de dijk aan de Hooglandse kant doorgestoken.

Nu de Laak aan beide zijden was bedijkt kwamen de landerijen in o.a. Hoevelaken en Nijkerkerveen bij hevige regenval onder water te staan. Ook het koren leed daardoor grote schade. Het Hof besloot dat zij, als het nog eens zou gebeuren, een commissaris zou sturen die ter plaatse zou komen kijken en een boete van 100 gouden realen (fl 500) zou opleggen aan de schuldigen. De Nijkerkse landeigenaren spanden op hun beurt een proces aan tegen de Hooglanders, nu bij het Hof van Gelderland. Zij waren boos over het graven van sloten die in de Laak uitliepen, terwijl dit riviertje Gelders eigendom was. De Hooglanders hadden volgens hen geen recht hierop af te wateren en moesten maar een ander middel bedenken om van het regenwater af te komen. Immers, sinds mensenheugenis had het water van het Hoevelaker Veen ‘sijne loop onbespeerd [onbelemmerd] … heeft gehad over seeckere lage velden van ’t Hoogelandt’, zoals de Calveensche Beek en voorts deurgaans tot in de Eem’. De gemene malen dienden een verweerschrift in. Er kwam volgens hen zoveel water van het hogergelegen Gelderse land (Hoevelaken, Slichtenhorst) dat zij daar in toenemende mate overlast van hadden. De Malenwetering was niet in staat al dat water te verwerken, omdat deze begon als een slootje van zeven voet (2m) breed. De gemene malen en geërfden van ’t Hoogland dienden ook nog een verzoekschrift in bij het Hof van Utrecht. Zij vonden dat de bewoners van Hoevelaken nu al 100 realen moesten betalen voor het doorsteken van de dijk en deze in de oude staat moesten terugbrengen. Ook wilden de Hooglanders dat er beslag werd gelegd op de bezittingen van ‘deursteeckers’ totdat alle schade was hersteld. De schout van Hoogland zou ‘coorngewas’ in bewaring moeten nemen totdat een borgtocht was betaald. Het Hof bepaalde inderdaad dat de Hoevelakers de dijk inderdaad moesten repareren. De boete werd nu echter nog niet opgelegd. De schout van Hoogland verbood Hoevelakers hun koren en gras te maaien. Pas toen een aantal Amersfoorters borg wilde staan kon de oogst binnengehaald worden.

De Hoevelakers maakten intussen geen haast met de reparaties. Zij kregen van het Hof van Utrecht in 1601 ook nog gedaan dat die de zaak nog eens ter plaatse wilde laten bekijken. De gemene malen en geërfden nu wel wat ongeduldig. Zij maanden de schout van Hoevelaken een week later om het herstel binnen acht dagen uit te voeren, op straffe van ‘ghijselinge’. Maar die vlieger ging niet op. Enkele dagen later verklaarde het gerecht van Amersfoort de Hoevelakers voorlopig onschuldig, omdat er nog geen definitieve uitspraak van het Hof was. De betaalde boetes moesten worden teruggegeven en de verrichte werkzaamheden aan de dijken vergoed. Hoe het daarna afliep is niet bekend.De problemen met de wateroverlast aan weerszijden van de Laak waren dus geenszins opgelost. Dat bleek ook enige decennia later weer. In 1648 gaven de geërfden van Duist op verzoek van enkele pachters in Zevenhuizen bijeen in de St-Joriskerk te Amersfoort, een toen vrij normale vergaderplaats. Zij droegen Werner van Bronkhorst, de heemraad van Duist, op om een dam op te werpen in de Laaksloot bij de Broodheuvel, om het Gelderse regenwater tegen te houden. De verzamelde huislieden (de pachters) moesten hem daarbij helpen. Ene T. van Gessel had echter de moed om de dam weg te halen, waarna de 21 man uit Zevenhuizen nog tweemaal terug moesten komen om deze te herstellen. Na die tweede of derde keer vond de schout van Hoogland het beter de klok te laten luiden om mannen te verzamelen die de dam opnieuw af moesten graven.

Zolang de wateroverlast voortduurde heeft dit de relatie tussen de bewoners aan weerszijden van de Laak belast. Pas na de aanleg van het stoomgemaal Hertog Reinout en van de Afsluitdijk was de afwatering geen echte zorg meer. Maar het kan verkeren: dit voorjaar viel er een record-regenbui en moest het oude stoomgemaal de moderne gemalen nog even een handje helpen!

Bron: J.F.X. van den Bergh (ed), Het archief van het zeer oude en voorname Collegie van de Malen op het Hoogland buiten de stad Amersfoort deel V (Den Haag 1898)