door Marcel Kemp en Gerard Raven
Dit voorjaar bezochten verschillende telgen van de Amerikaanse familie Conover Amersfoort en Hoogland. Zij kwamen op pelgrimstocht naar hun roots, omdat zij afstammen van Wolfert Gerritsz van Kouwenhoven (1579/80 of 1583/4-1662). De hoeve Kouwenhoven wordt altijd in verband gebracht met deze Wolfert, die in de Amerikaanse geschiedschrijving wordt geëerd als één van de vijf ‘hoofd-kolonisten’ van Nieuw-Nederland, een gebied van de Westindische Compagnie dat nu in de staat New York ligt. Daarbij wordt het steeds zo voorgesteld dat Wolfert op de Hooglandse boerderij is opgegroeid en daarom in Nieuw-Nederland als landbouwer aan de slag kon.Wolfert kwam in april 1625 vanuit Amsterdam met zijn gezin over en werd boer op het Lange Eiland (Long Island); zijn boerderij heette Achterveld (later New Amersfort). Hij reisde in 1629 nog eens voor zaken naar het WIC-hoofdkantoor in Amsterdam. Wolfert werd daar gecontracteerd door Kiliaan van Rensselaer, die hij misschien al eerder kende. Van Rensselaer was een koopman en bewindhebber van de WIC van wie de vader geboren was in Nijkerk. Hij had een groot stuk land in Nieuw-Nederland verworven, op voorwaarde dat hij zelf er kolonisten voor zocht. In 1630 voer Wolfert weer naar Amerika om leiding te geven aan de ontginning van Rensselaerswijk. Toch gaf hij het snel op, omdat zijn vrouw niet in dat woeste en gevaarlijke gebied wilde wonen. Wolfert keerde terug naar zijn eigen boerderij op Manhattan en ontving in 1657 het klein burgerrecht van Nieuw-Amsterdam. Zijn kinderen Gerrit, Jacob en Pieter bouwden ook een bestaan op in Nieuw-Nederland, waar zij allen voor nageslacht zorgden.
Tot zover strekte onze kennis van de familie Van Kouwenhoven, die geheel gebaseerd was op Amerikaanse bronnen. Recent onderzoek in Nederlandse archieven leverde belangrijke nieuwe informatie op, die voor de geschiedenis van het landgoed Kouwenhoven een vrij compleet beeld geven over een vroege periode.
De grenzen van Kouwenhoven
Op bijgaand kaartje is het landgoed Kouwenhoven ingetekend naar de situatie van 1830.
In de vijftiende eeuw heette het nog Koudenhoven. Het viel onder de buurtschap Coelhorst, die vaak ook maalschap van Coelhorst genoemd werd, al hoorde het gebied al vanaf het begin bij het Hogeland, waar de malen van Wede en Emiclaer hun hoeven en gemeenschappelijke gronden hadden. Coelhorst wordt pas in 1254 voor het eerst vermeld, maar is vermoedelijk al tussen 900 en 1100 in cultuur gebracht. Coelhorst was eigendom van de Bisschop van Utrecht, die dan ook de schout benoemde en het in 1253 beleende aan Jan van Lokhorst, heer van Amersfoort. Het leen van de gelijknamige hoofdhof Coelhorst kwam in 1360 tijdelijk aan de stad. Dat was bepaald niet het laatste contact met Amersfoort, waarvan verschillende notabelen al vroeg behoorden tot de malen of landerijen in volledig eigendom hadden. Er waren ook plannen om in Coelhorst een klooster te stichten. In 1398 immers schonk Agnes, weduwe van Herman Jacobsz, vier goede oude Franse schilden van de opbrengst van een veld in de Coelhorster meent aan het nieuwe klooster, maar omdat dit er nooit gekomen is werd het nieuwe Sint-Pietersgasthuis in Amersfoort de begunstigde. Hierbij waren aanwezig Evert Ricoutsz van den Bosch (de schout van o.a. Coelhorst) en zeven ‘landgenoten en buren’, waaronder Gerrit de Wilde, die in 1371 nog als maal vermeld werd.
In deze oorkonde wordt ook voor het eerst het erf Kouwenhoven genoemd, omdat dit aan de oostzijde van Agnes’ veld lag. Opvallend is dat het erf wordt genoemd en niet de eigenaar, wat er op kan duiden dat het toen nog onverdeeld malenland was.Kouwenhoven ligt op de Onsteder eng, die in 1405 voor het eerst vermeld wordt. Oorspronkelijk bestond het alleen uit het zuidelijke deel, waar langs de Coelhorsterweg zelfs een maisperceel ligt van 3,5 m boven NAP. Tegenwoordig zijn de andere landerijen die in dit artikel genoemd worden alle weiland, maar in vroeger tijd waren deze vooral in gebruik als akkers, terwijl een ander deel nog onontgonnen bleef (bijvoorbeeld het bosland ten zuiden van de Coelhorsterweg). Via een bruggetje over de Malenwetering was het noordelijke deel van Kouwenhoven te bereiken, waarvan een centraal perceel ook nog 1,8 boven NAP ligt. Deze gronden moeten al vroeg bij Kouwenhoven zijn getrokken. Het is bekend dat in de 14e eeuw de meent (onbebouwd, gemeenschappelijk land) van Coelhorst onder de malen in slagen (regelmatige stroken land) is verdeeld om te worden ontgonnen. Bijzonder is dat dit gebied ook nu nog de Meent heet. Zo’n verdeling was een natuurlijk gevolg van het ‘opschuiven’ van ontginningen naar het noorden. We kwamen al een afgezonderd veld van de meent tegen bij de schenking van Agnes in 1398. Een jaar eerder werd een ander deel van de meent vermeld, toen Herman Snijder de opbrengst bestemde voor het Sint-Nicolaasaltaar in de Sint-Joriskerk te Amersfoort. Eén van zijn buren was de al genoemde Gerrit de Wilde.
In een oorkonde van 1415 wordt gemeld dat Kouwenhoven grensde aan (onverdeeld) malenland en in 1448 aan de oostzijde aan ‘een stuk land genaamd Hologe’ (ofwel Holloe, tegenwoordig ‘t Halloo). Dit bewijst dat het noordelijke gedeelte van Kouwenhoven al in 1415 bij de boerderij hoorde. Toch staat nog in de legger van het morgengeld (een gewestelijke belasting) uit ca 1470 dat de eigenaar ‘gegoed was in de nieuwe slag te Coelhorst in de Vustraat’. Het land werd kennelijk nog steeds als ‘nieuw’ ervaren. Nog even terugkomend op ‘t Halloo: dit lag ten noorden van de Mgr Van de Weteringstraat, die er toen evenmin was als boerderij ‘t Halloo van Bertus van de Grootevheen (nr 53), die pas rond 1930 ten zuiden van de weg is gebouwd. Ook op het land van Kouwenhoven zijn de laatste eeuw méér boederijen verrezen. Nog even terug naar ‘t Halloo: deze naam betekent ‘laagte’, net als in de woorden Holleweg en Hoolesteeg, die beide in Hoogland en in Soest voorkomen. ‘t Halloo was vermoedelijk ook malenbezit; een gebied van 3 morgen is immers pas in 1656 door de malen verkocht.
De eigenaars: de Heren van Montfoort en de familie De Wijs
Kouwenhoven was in de vijftiende eeuw een leen van de Heren van Montfoort, een situatie die in ieder geval nog in de zeventiende eeuw bestond. In 1415 droegen Evert Ricoutsz van den Bosch (die toen geen schout meer was) en zijn zoon Jacob alle aanspraken op het landgoed over aan Herman Jacobsz Kaarman, ‘behalve een hof’ (dit laatste blijft duister voor ons). Dit gebeurde voor de schout en een tijnsmeester (de voorloper van de schepen) van de malen, terwijl ook werd vastgelegd dat de tijns (erfpachtsom) gehandhaafd bleef. Dit zijn opnieuw aanwijzingen dat Kouwenhoven toen nog in het malenverband was opgenomen, zij het als verdeeld land. Het was immers mogelijk dat zulk land zelfs aan derden werd uitgegeven, mits deze maar de tijns betaalde waaruit alle malen hun rente kregen.
In 1421 schreef de leenkamer van Montfoort Hendrik Jacobsz Kaarman als leenman van Kouwenhoven in. Vermoedelijk was hij een broer van Herman Jacobsz. Het geslacht Kaarman behoorde tot de malen en bekleedde ook officiële functies: zo was ene Herman Johansz Kaarman in 1371-’96 een maal en in 1390 schepen van Amersfoort. In 1391 was hij bovendien tijnsmeester van de malen. Ook Hermans broer Wouter was in 1382 maal. Rond 1400 betaalde een Jan Kaarman (mogelijk een zoon van Herman Johansz) voor zijn waarschap 3 groten tijns, wat wijst op een onverdeeld aandeel in de malengronden. De volgende leenmannen waren steeds leden van de familie De Wijs, ook kapitaalkrachtige burgers van Amersfoort. De hieronder vermelde jaren betreffen het moment waarop zij leenhulde brachten aan de Heer van Montfoort; dit hield in dat men deze als leenheer erkende. De familie Van Montfoort stierf in 1583 uit; het bezit met de heerlijkheid kwam vervolgens aan de rooms-katholieke familie De Merode, die het in 1649 verkocht aan de Staten van Utrecht. Het is waarschijnlijk dat de leenrelatie met Kouwenhoven toen al lang een lege huls was geworden, die voor de Heer eerder een last was dan een lust. Omdat na 1400 veel jaarlijkse tijnsen door inflatie niets meer voorstelden zijn ook door de Paulusabdij veel gronden dan ook omgezet in leengoed. Alleen bij het aantreden van een nieuwe leenman werd dan nog een bedrag betaald. Zo was de leenman de feitelijke eigenaar van de grond geworden.
1448 Jan de Wijs
1460 Jan
1497 Jan Albertsz, overleden kort vóór of in 1547
1547 diens zoon Dirk Jansz, overleden kort vóór of in 1573
1573 diens zoon Jan Dirksz 1597 diens zoon Dirk Jansz, overleden 1604/5
1605 diens broer Jan Jansz (sr), overleden 1622/3, gehuwd met Margriet Gerrits
1623 diens zoon Jan Jansz (jr), laatstvermeld 1647, gehuwd met Aurelia van Rensselaer
Rond 1470 betaalde Jan de Wijs 4 Rijnse gulden morgengeld. De belasting was toen 1 stoter (2½ stuiver) per morgen, waaruit we misschien zouden kunnen afleiden dat het land zo’n 30 morgen groot was. Jan Dirksz de Wijs nam in 1589 een hypotheek op Kouwenhoven bij Hendrik van Wintershoven, pander in het Hof van Utrecht; Dirk Jacobsz Goyer uit Amersfoort kreeg jaarlijks fl.60 en het losgeld bedroeg fl. 1000.
Lakzegel van een ander lid van de familie De Wijs, Jan Willemsz. Mogelijk was deze de vader of zoon van Willem de Wijs, schout van Amersfoort 1498-1524.
Omdathet zegel moeilijk te fotograferen is, is een tekening gemaakt.
Museum Flehite, Amersfoort
In 1597 deed Hendrik van Bijler leenhulde namens zijn minderjarige neef Dirk Jansz de Wijs. Een jaar later machtigde Goyer Johan Foeyt uit Utrecht om de hulde te brengen, die weer Maurits Pannekoek stuurde. In 1604 kwam Dirk zelf voor de leenhulde.Ook Dirks minderjarige broer Jan Jansz de Wijs sr liet in 1605 de hulde doen door zijn neef, in dit geval Albert (Elbert) van Bijler. In 1609 betaalde deze ook de hypotheek af aan Pannekoek. Toen in 1623 Jan Jansz de Wijs jr hulde deed maakte deze Kouwenhoven al de volgende dag tot lijftocht van zijn vrouw Aurelia; zij kreeg dus het vruchtgebruik van het land, maar haar familie kon het niet erven. Jan was geboren in Nijkerk en in 1618 gehuwd in de Sint-Joriskerk te Amersfoort. Juffer Aurelia werd gewoonlijk Goudje (Goutgen) genoemd en was de dochter van Hendrik Woltersz van Rensselaer, een neef van de vader van Kiliaan van Rensselaer.
In 1628 bracht De Wijs 33 eiken van Kouwenhoven op de veiling, die voor fl.373 gekocht werden door Wolter Petersz van Lokhorst. Bij het landgoed hoorde immers ook een stuk bos aan de zuidzijde van de Coelhorsterweg, grenzend aan Weerhorst. Twee jaar later sloot De Wijs een overeenkomst met Hendrik van Sevender, die enkele velden had die waren afgesplitst van Klein Weerhorst. Van Sevender kreeg het recht van uitweg, maar moest daarvoor wel twee dammen onderhouden. Mogelijk liep deze weg van de Coelhorsterdijk (Dwarsdijk) naar de kruising met de Oudeweg, waar nu café ‘t Hoekje (‘de Plank’) staat. Jan de Wijs werd in 1629 regent van het Arme Stadskinderenhuis, het gereformeerde weeshuis van Amersfoort. Twee jaar later werd Goudje regentes. In 1637 liet het echtpaar wel vastleggen dat de weesmeesters niet hoefden te rekenen op een deel van hun nalatenschap, iets dat destijds toch wel ongebruikelijk was. Op latere leeftijd maakte Jan carrière in het stadsbestuur van Amersfoort. In 1639 werd hij vermeld als kameraar en in 1647 als raadslid. Daarna verliezen we de banden van de familie De Wijs met Hoogland uit het oog. Ook in de doop-, trouw- en begraafboeken van Amersfoort vinden we deze tak van de familie niet terug.(slot volgt in het decembernummer)