1999-2-3 Revolutie op het Hogeland

Het einde van de heerlijke rechten van Hoogland en Emiclaer 1795-1848(deel 1)
Gerard Raven

In 1795 kwam er abrupt een einde aan de middeleeuwse bestuursvormen die nog ruim twee eeuwen hadden overgediend. Omdat dat zonder bloedvergieten ging noemt men de Bataafse Revolutie een fluwelen revolutie. Toch ging dat lang niet altijd zonder slag of stoot. Er zijn heel wat spannende verhalen over te vertellen. Maar hoe ging het in Hoogland? Stond het hele dorp op zijn kop of veranderde er feitelijk weinig?Het is opvallend dat hierover nog nooit eerder is gepubliceerd. Niemand heeft er eerder naar gezocht. Ikzelf ook niet; ik kwam het bij toeval tegen in het heerlijkheidsarchief in Utrecht, dat binnenkort in Amersfoort te raadplegen is.Voordat we met het verhaal beginnen is het voor een goed begrip nodig eerst iets te vertellen over het ontstaan van de heerlijke rechten.

Twee heren en een vrouwe van Hoogland en Emiclaer:
Van links naar rechts Adriaan, Everard Bonifacius en diens echtgenote Elisabeth Maria Wittert (illustraties uit Wittert van Hoogland, Geschiedenis van het geslacht Wittert).

Ontstaan van de ambachtsheerlijkheden
In de achttiende eeuw bestond er geen gemeente Hoogland, maar waren er drie kleine dorps-besturen: de ambachten Hoogland, Emiclaer en Duist, de Haar en Zevenhuizen. Deze besturen waren ontstaan in de Middeleeuwen, toen de bisschop van Utrecht en de abt van de Sint-Paulusabdij te Utrecht elk een vertegenwoordiger in dit gebied hadden, een schout. De schout van de bisschop bestuurde Coelhorst en Overzeldert, die van de abt Emiclaer, Neerzeldert, de Slaag en mogelijk ook Nieuwland en de Hond. In de maalschap waren ze samen de baas. De schouten moesten de ontginningen in goede banen leiden en deden dat onder toezicht van een maarschalk. De schout inde ook de belastingen en zorgden voor het verdere bestuur in de nieuwe ‘kolonies’. De heren van Hoogland en van Emiclaer worden in de 13e eeuw voor het eerst vermeld, maar waren er zeker al eerder. De heer van Hoogland heette destijds heer van Coelhorst, omdat hij op het huis van die naam woonde.

Geleidelijk gingen de schouten steeds zelfstandiger opereren. Vaak kregen zij van de bisschop hun ambacht in erfleen. De schout werd zo ambachtsheer en droeg vervolgens iemand anders voor als schout. Die schout werd echter nog steeds benoemd door de landsheer (de bisschop, sinds 1528 de keizer en sinds 1581 de Staten van Utrecht). Hij betaalde voor zijn aanstelling als schout en gadermeester (belastingontvanger) echter een pachtgeld aan de ambachtsheer, net als de andere functionarissen als de secretaris, de ambachtsbewaarders, de armmeesters en later ook de schoolmeester. Een ambacht bestond uit één of meer dorpen. De schout was bovendien een soort commissaris van politie en bezat de lage rechtspraak, in zaken waar geen doodstraf op stond. De ambachten waren dus tevens gerechten. Feitelijk was het dorpsgerecht belangrijker, omdat dit allerlei zaken regelde als waterbeheer, grondverkopen en niet-gereformeerde huwelijken. De schout besliste in het gerecht niet alles alleen, maar liet zich bijstaan door twee buurmeesters en vijf schepenen (tot 1617 buren). Zij werden jaarlijks uit de eigenerfde boeren benoemd door de maarschalk, op voordracht van de ambachtsheer. In de 18e eeuw blijkt het echter al zo te zijn dat de heer de schepenen benoemde op voordracht van de schout.

Fusie van Hoogland en Emiclaer
Aanvankelijk waren er aparte schouten voor elk van de genoemde gebieden, maar er kwamen geregeld ook combinaties voor. Dat gebeurde met Hoogland en Emiclaer in 1714. In dat jaar besloten de Staten van Utrecht om alle domeinen die zij zelf bezaten te gelde te maken, in 1722 gevolgd door Holland. Zo’n verkoop was trouwens al langer gebruikelijk: in de 17e eeuw zijn veel regenten zo aan hun ‘adellijke titel’ gekomen. Ook Hoogland was in de aanbieding en kwam in handen van mr Jan Frederik Teeckman. HIj was in 1686 geboren als zoon van een burgemeester van Amersfoort en werd vervolgens zelf schout van die stad. Teeckman wist zijn broer Willem Julius als schout van Hoogland én Emiclaer benoemd te krijgen. Dat zal het moment zijn geweest dat de twee gerechten fuseerden: nu zaten schepenen uit Hoogland naast die van Emiclaer. Zo ontstond de voorloper van de latere gemeente Hoogland.

Negen jaar later werd Jan Teeckmans benoemingsrecht van de schout van het verenigde gerecht zelfs erfelijk. Maria Foeyt, vrouwe van Emiclaer, had nu in feite niets meer te vertellen. Zij verkocht tenslotte haar rechten (niet haar landerijen) in 1738 aan mr Adriaan Wittert (1692-1748). In 1737 had Wittert ook al Teeckmans heerlijkheid overgenomen voor fl.20.000. Nu hadden Hoogland en Emiclaer ook één heer, al waren ze leenroerig aan verschillende heren: respectievelijk de Staten van Utrecht en de Paulusabdij. Wittert was een oud-katholieke patriciër die ook heer was van Schonauwen, gelegen om een fraai kasteeltje ten zuiden van Utrecht waar hij ook woonde. ’s Winters echter woonde hij in een fraai pand op de Keizersgracht te Amsterdam, de stad waar hij ook regent van het Maagdenhuis was. In 1729 verhuisde hij echter naar Den Haag. Hij was goed bekend met stadhouder Willem IV, aan wie hij vlak voor zijn dood ’t Kleine Loo te Voorburg verkocht.

Valse claims
Adriaans zoon Everard Bonifacius (1724-1800) volgde hem op na zijn dood. Everard was echter vaker aan het hof in Brussel, wat hem in 1778 zelfs de titel van baron opleverde. Waarschijnlijk was hij niet oud- maar rooms-katholiek. Hij kocht in 1759 nog het landgoed Coelhorst, maar verkocht dit in 1777. Opmerkelijk is dat Everard zichzelf ook nog eens heer van Coelhorst ging noemen. We hebben al gezien dat de heer van Hoogland oorspronkelijk op Coelhorst woonde. In 1717 was Teeckman al partij geweest in een proces over de vraag of Coelhorst nu een aparte heerlijkheid was; misschien heeft Everard daarom juist het landgoed aangekocht. Teeckman had in 1714 bovendien te maken gekregen met Maria Foeyt, omdat er verwarring was over de grens tussen Hoogland en Emiclaer. Daarom had Maria nog eens laten vastleggen dat boerderij Langenoord en de katholieke kerk bij Emiclaer hoorden. De leden van de familie Wittert hebben zich later nog lange tijd volkomen overbodig ‘heer van Hoogland, Emiclaer en Langenoorth’ genoemd.

In 1728 vinden we een vergelijkbare bewering dat er een gerecht Groot Weede zou bestaan; nog rond 1850 noemde de eigenaar van het landgoed Schothorst (die Groot Weede bezat) zich graag heer van Schothorst! De landgoederen Coelhorst en Weede waren echter altijd onderdeel van Hoogland. Wél een apart ambacht/gerecht was zoals gemeld Duist, de Haar en Zevenhuizen. Tot dusver is de oudste vermelding die ik vond in 1620, maar het zal zeker veel ouder zijn. Over deze mini-heerlijkheid is maar weinig bekend. Van de heren weten we tot dusver alleen dat dit in 1818 P. baron Straalman te Nijmegen was. In 1857 is de gemeente Duist opgegaan in Hoogland. Er zijn gelukkig wel wat archieven, ook uit de Franse tijd, die wachten op nieuw onderzoek.

Patriotten
Lang niet iedereen was gelukkig met het bestuur van een heer. Het was toch te gek dat een schout benoemd en de schepenen voorgedragen werden door zo’n rijke snob die zijn heerlijkheid vaak gewoon gekocht had en elders woonde, zoals ook het geval was met de familie Wittert. Bovendien waren de dorpelingen zelfs helemaal niet vertegenwoordigd in de gewestelijke besturen: in de Staten van Utrecht besloot de Ridderschap voor hen, opnieuw die heren dus. De voorstanders van bestuurlijke vernieuwing noemden zich Patriotten. Zij leverden jarenlang een felle strijd tegen de conservatieve Prinsgezinden, maar kregen uiteindelijk de kans hun ideeën in de praktijk te brengen. En één van de belangrijkste van hun plannen was het kiesrecht.

(wordt vervolgd)