2000-1-1 Naamgevers van straten in De Biezen (2)

door Nellie van Vulpen

In het vorige nummer kwamen zes Hooglanders aan bod: Maria Foeyt, Cornelis van Loen, Petrus Hendrikus Segers, Andreas Smitt, de familie Wittert van Hoogland en Bartholomeus Bernardinus de Wijs. Nu volgen de personen die hun naam gaven aan het Grashuiserf, Van de Grootevheenerf, Rooke-erf en Sandbrinkerf. In juli 2000 volgen Wim Guddepad, Willem Verbeekerf en André Wellensiek. Eerder verschenen in De Bewaarsman van december 1997 en in de Hooglanderveense Informatiekrant biografietjes van de naamgevers van drie straten in Hooglanderveen.

Jan Grashuis
Jan Grashuis werd op 19 januari 1896 te Usquert (Fr.) geboren als zoon van een boer annex fouragehandelaar. Hij overleed op 11 juli 1978 te Dwingelo. Na de HBS in Groningen vertrok Grashuis naar de Veeartsenijkundige Hogeschool in Utrecht, waar hij in 1918 afstudeerde. Daarna was hij enige maanden reserve-paardenarts in militaire dienst. Vervolgens werd hij veearts in Zelhem. Hier werd in 1928 een Proefmesterij voor Varkens opgezet waarover Grashuis de leiding had. Hij was van mening dat een goede voeding ziekten onder varkens kon voorkomen en genezen. Zijn onderzoek resulteerde in een proefschrift over de samenhang tussen voeding en het voorkomen van ziekten bij varkens. In 1932 promoveerde hij cum laude tot doctor in de veeartsenijkunde.

Jan Grashuis (collectie Tin de Vries-Grashuis)

In 1935 werd Grashuis benoemd tot hoofd van een stichting van de Centrale Landbouworganisatie, CLO-controle. Hij hield zich in die hoedanigheid bezig met het voorlichten van boeren in de vorm van lezingen en publicaties. Daarnaast organiseerde hij cursussen over veevoeding voor iedereen die op een of andere wijze betrokken was bij de agrarische sector, zoals directeuren en personeel van coöperatieve verenigingen, veeartsen en landbouwonderwijzers. Deze activiteiten werden na de oorlog voorgezet en uitgebreid. Zijn vernieuwende ideeën aangaande veevoeding werden overigens niet door iedereen in dank aanvaard. Aanhangers van oude opvattingen werkten hem tegen waar zij konden.

Als hoofd van de CLO-controle bepleitte Grashuis de oprichting van een proefbedrijf met daaraan verbonden een laboratorium. Op deze manier zouden de mogelijkheden tot verbetering van goed veevoeder het best gediend zijn. In 1938 zag Grashuis zijn plannen verwezenlijkt met de aankoop van landgoed Schothorst. Zelf werd hij directeur van het hier gevestigde Instituut voor Moderne Veevoeding De Schothorst. Dit was een voortzetting van de Proefmesterij voor Varkens. Het onderzoek beperkte zich overigens later niet meer uitsluitend tot de varkens. Toen Grashuis naar Hoogland vertrok nam hij een deel van het personeel uit Zelhem mee. Tot aan zijn pensionering in 1962 was de leiding van De Schothorst in handen van Grashuis.

Aan het eind van de jaren dertig werden voorbereidingen getroffen voor de voedselvoorziening in oorlogstijd. In 1939 werd Grashuis benoemd tot lid van de Adviescommissie voor Mengvoeders die zich hiermee moest gaan bezighouden. Tot begin 1940 diende hij de regering hierover van advies. Hij ondervond grote tegenwerking van regeringsambtenaren, die Grashuis maar een lastig persoon vonden. Toch kregen veel van zijn ideeën over veevoeding, productie en distributie navolging. De praktijk gaf hem uiteindelik gelijk. Van 1958 tot 1966 was Grashuis tevens directeur van de Stichting voor Onderzoek van Bodem, Plant en Dier. Het onderzoek richtte zich onder meer op de vruchtbaarheid van de bodem, de samenstelling van gras en het voorkomen van allerlei sporenelementen in de bodem.

Gedurende zijn werkzame leven heeft Jan Grashuis meer dan 3000 lezingen gehouden, zowel binnen als buiten Nederland. Daarnaast zijn talrijke publicaties van zijn hand verschenen. Een van de onderwerpen waar hij zich mee heeft beziggehouden is de toevoeging van antibiotica aan de veevoeding. Hij was hiervan een groot tegenstander, omdat hij voorzag dat dit op termijn wel tot grote problemen moest leiden. De interesses van Grashuis beperkten zich niet uitsluitend tot de agrarische sector. De politiek had eveneens zijn belangstelling. In de jaren vijftig was hij voor de PvdA lid van de Provinciale Staten van Utrecht. Zijn grote hobby was het fokken van schapen. Op grond van zijn talrijke verdiensten werd hij benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau en tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Bronnen
‘De Schothorst. Instituut voor moderne veevoeding waar onderzoekingen worden gedaan voor onze boeren’, [knipsel uit onbekend tijdschrift] 195525 jaar CLO-controle. Gedenkboek uitgegeven door het bestuur der stichting CLO-controle 1934-1959 (Meppel 1960)J. Kingmans, ‘Schothorst voert naar beter vee,’ [onbekend tijdschrift], 8 oktober 1966G. Pommer, Dr Jan Grashuis (typoscript)J. Beerman, ‘Leven is werken en werken is leven, Dr. J. Grashuis 80 jaar,’ De Landbode 12 maart 1976K. Donker, ‘Dr Grashuis 25 jaar directeur van de stichting CLO-controle,’ in 25 jaar CLO-controle, a.w., 3-29

Wulf van de Grootevheen
Wulfert Johannes van de Grootevheen werd op 15 maart 1903 geboren op de boerderij Kouwenhoven aan de Coelhorsterweg. Hij overleed op 19 september 1982 te Hoogland.

Na de lagere school volgde Wulf van de Grootevheen de landbouwcursus van meester Segers. Naderhand werd hij lid van de oud-leerlingenvereniging, waaruit later de Hooglandse afdeling van de JBTB (Jonge Boeren- en Tuindersbond) ontstond. In de jaren twintig werd hij secretaris van deze bond. De interesse van Van de Grootevheen beperkte zich niet tot het boerenbedrijf alleen. De politiek trok hem wel aan en hij volgde in zijn jonge jaren diverse cursussen op dat gebied.
In 1930 bouwde Wulf aan wat tegenwoordig de Monseigneur Van de Weteringstraat heet de boerderij ’t Hallo, trouwde en werd zelfstandig boer.

Wulf van de Grootevheen ca 1960 (collectie C. vd Grift-vd Grootevheen)

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Van de Grootevheen niet actief in het verzet. Maar onderduikers konden bij hem wel terecht. Zo hield hij van eind 1942 tot het einde van de oorlog een joodse man schuil. In 1944 verborg hij twee Amerikaanse bemanningsleden van een bommenwerper, totdat zij via een vluchtroute veilig naar Engeland konden ontkomen.

Na de oorlog nam Van de Grootevheen de draad van de politiek weer op. Hij werd secretaris van de KVP (die toen zo’n 700 leden telde) en secretaris van de Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond. Deze laatste functie vervulde hij meer dan 25 jaar. In 1937 werd hij bestuurslid van de Coöperatie Hoogland. Van 1961 tot 1976 was hij hiervan voorzitter. In deze hoedanigheid zat hij tevens in de Cebeco Handelsraad.

Na de oorlog werd Van de Grootevheen heemraad van het waterschap De Malesluis. Dit ging in 1949 op in het waterschap ‘t Hogeland. Van de Grootevheen werd benoemd tot schout (voorzitter) en dat bleef hij tot 1973, toen door samenvoeging het waterschap De Eem ontstond. Het schoutschap was niet altijd een dankbare taak. Er waren talrijke klachten over de hoge waterstand en Van de Grootevheen probeerde daar ook wat aan te doen. Daarbij werd hij tegengewerkt door diegenen die geen last van het water hadden en er niet veel voor voelden mee te betalen. Uiteindelijk vond hij een medestander in Piet Smink, die in 1966 secretaris van het waterschap ‘t Hogeland was geworden. Toen uiteindelijk in 1971 de gemalen De Malesluis en Coelhorst werden geopend, beschouwde hij dat als een bekroning op zijn werk.

Deze extra werkzaamheden namen heel wat tijd in beslag. Toch was dit voor Wulf nog niet genoeg. In de jaren ’50 en ’60 was hij voorzitter van de varkensfokvereniging De Krulstaart. Zijn liefhebberij was de paardensport. Hij heeft aan vele Paardensportdagen meegedaan. In 1973 kreeg Van de Grootevheen wegens zijn verdiensten de ridderorde van Oranje Nassau opgespeld. In 1977 ontving hij de gouden Cebeco-insigne.

Bronnen
P. Smink, ‘De Hooglandse waterschappen’, De Bewaarsman 2 (1996) 49-54Ph. Maarschalkerweerd e.a., Door de bank genomen, Hoogland 1896-1996 (Hoogland 1997)Gesprekken met zoon Bertus van de Grootevheen (die ook enkele biografische aantekeningen maakte) en dochter Ceciel van de Grift-van de Grootevheen

Leo Rooke

Leo Rooke
Leonard Rooke werd op 22 oktober 1886 in Apeldoorn geboren. Hij overleed in Hoogland op 11 oktober 1972.
Na een aantal jaren in Amersfoort gewoond te hebben, verhuisde de familie Rooke in het begin 20e eeuw naar Hoogland. Leo Rooke bezocht de openbare lagere school aan de Hamseweg, waarna hij zijn opleiding vervolgde aan de lagere land- en tuinbouwschool in Amersfoort. Na het behalen van zijn diploma was hij achtereenvolgens werkzaam bij Floor en Van der Bunt en bij de familie Verloren van Themaat op de Schothorst. In 1908 kwam hij als jachtopziener in vaste dienst bij H.C. baron van Tuyll van Serooskerken op Coelhorst en daar bleef hij tot 1970 actief. Aan de functie van jachtopziener was automatisch die van onbezoldigd rijksveldwachter verbonden.

Van 13 tot 16 januari 1916 woedde een dagenlange noordwesterstorm. Op tal van plaatsen braken de dijken door. Ook de dijken van de Eem begaven het. Het lage gedeelte van Hoogland stroomde onder water en veel mensen kwamen vast te zitten op hun boerderij. Rooke bevrijdde samen met Kees Herder met een boot een aantal boeren uit de Slaag, hoewel het nog steeds verschrikkelijke stormde.

Rooke is altijd zeer actief geweest in het sociale en kerkelijke leven. Hij zat dertig jaar in het bestuur van de Vereniging tot Stichting en Instandhouding van Christelijke Scholen in de gemeente Hoogland, waarvan 27 jaar als voorzitter. Zijn werk hier zag hij beloond met de bouw van een nieuwe school aan de Berkenlaan in 1966. Ook voor de Nederlandse Hervormde gemeente op de Ham heeft hij veel gedaan als president-kerkvoogd en diaken. Slechts een korte tijd heeft hij zijn werkzaamheden hier onderbroken. In de jaren 1933-’34 was hij uit de kerk gestapt omdat hij het niet kon vinden met de toenmalige dominee J.C. Warners. Dat zal niet uitsluitend aan de predikant gelegen hebben; Rooke was niet altijd gemakkelijk in de omgang. Toch was hij een geziene figuur. Op tal van feesten en partijen trad hij op als ceremoniemeester.

In de politiek droeg Rooke ook zijn steentje bij. Zo was hij in de jaren vijftig lid van de gemeenteraad. Daarnaast was hij ruim 25 jaar voorzitter van het Oranje-Groene Kruis in Hoogland en zat hij in de jaren zestig in het bestuur van de Nederlandse Vereniging van Jachtopzieners voor het gebied Gooi en Eemland. Zijn kennis van het gebied was zo groot dat zijn naam zelfs in een aantal natuurboeken voorkomt.

In de meidagen van 1940 moest het gezin Rooke met de Hooglanders evacueren naar Edam. Als rijksveldwachter was Leo echter één van de laatsten die mochten vertrekken. Terwijl zijn gezin vertrok werd het huis Coelhorst met de dienstwoningen door de militairen in de brand gestoken. Het Nederlandse leger moest een vrij schootsveld te hebben. Na terugkeer was het gezin enige weken onder dak bij familie in Hoogland. Intussen werden de gewelven van het huis van de baron enigszins bewoonbaar gemaakt en daar verbleef de familie tot de nieuwbouw van haar eigen huis voltooid was. Later in de oorlog werd Leo Rooke gearresteerd op verdenking van illegale activiteiten. Van 1 september 1943 tot 8 maart 1944 zat hij in het ‘Oranjehotel’ te Scheveningen. Hij en zijn vrouw bleven ontkennen ook maar iets met illegale praktijken van doen te hebben gehad.

In 1948 vierde Rooke zijn veertigjarig jubileum op het landgoed Coelhorst. Bij deze gelegenheid werd hij onderscheiden met de zilveren medaille in de Orde van Oranje-Nassau. Ook daarna bleef hij nog in dienst op het landgoed en op 1 maart 1968 vierde hij zijn zestigjarig jubileum.

Bronnen
[G.A.H. de Groot,] ‘Leonard Rooke,’ Vereniging Dorpsbelangen Hoogland (december 1997) 9-10Artikelen in Amersfoortse Courant(?) 2 maart 1968 en Het Centrum 4 maart 1968T. Kok-Lasseur, ‘De Hamseweg van 1905 tot 1955, huisje voor huisje (deel 1), De Bewaarsman 3 (1997) 22-28 Gesprek met zoon Martin Rooke

Bart Sandbrink ca 1925 (collectie Joop Tomassen)

Bart Sandbrink
Albertus Sandbrink werd op 13 november 1897 te Hoogland geboren aan de Koekoeksweg. Hij overleed op 27 juli 1960 aan de Hamseweg. De familie Sandbrink had het niet breed; doorleren zat er voor Bart niet in. Hij ging in Hoogland naar de katholieke jongensschool en moest daarna als arbeider aan het werk. Later was hij werkzaam als zelfstandig bomenrooier. Zijn bijnaam was Bart Dop, zo genoemd naar de plaats waar hij gewoond heeft. Omdat de bronnen elkaar tegenspreken, is niet geheel duidelijk welke plaats dat geweest moet zijn. Was het zijn geboortehuis of het huis dat hij voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog bewoonde aan het Kerkepad? Sandbrink was niet getrouwd.

Voor de oorlog was Sandbrink gemeenteraadslid, als vertegenwoordiger van de arbeiders binnen de KVP. Van 1937 tot 1941 was hij wethouder, tot hij door de bezetter werd ontslagen. Van 1945 tot 1948 keerde hij op zijn post terug. Bart Sandbrink was een sociaal bewogen man met een sterk gevoel voor rechtvaardigheid.

De crisisjaren voor de oorlog hadden een diepe indruk op hem gemaakt. Hij maakte zich altijd sterk voor de gewone man, de arbeider. Wel merkte hij als wethouder dat hij daarnaast ook met andere belangen rekening moest houden. Verder was hij medeoprichter van de plaatselijke afdeling van de RK Werkliedenvereniging St.Joseph.

Ondanks zijn geringe scholing was Sandbrink een belezen man. Hij was geïnteresseerd in filosofie en in het coöperatieve gedachtengoed. Hij bezat veel boeken, die helaas tijdens de oorlog bij de verwoesting van zijn huis verloren gingen. Bart had ook een grote liefhebberij voor sport, muziek en toneel. Hij was medeoprichter van de muziekvereniging St Cecilia; hij bespeelde zelf de accordeon. Sandbrink was ook lid van de toneelvereniging St Maarten.

Bronnen
G. Hilhorst e.a., ‘Boer, bestuurder en brandweerman. De gemeente Hoogland 1811-1973,’
De Bewaarsman 5 (1999) 1-78G. Pommer, Albertus Sandbrink (typoscript)Gesprekken met Sandbrinks neven Joop en Willem Tomassen