2001-1-3 De malenhoeve Ten Bosch herontdekt (2)

Bosserdijk 1300-1650 (deel 2)
Gerard Raven

Correcties
In het vorige nummer (pagina 97) is sprake van een denkbeeldig Utrechts kerkenkruis, waarvan de Sint-Pieterskerk deel zou hebben uitgemaakt. In het boek van Lotty Broer (zie de recensies in dit nummer) wordt aangetoond dat voor het bestaan van zo’n kruis geen oorspronkelijke bronnen zijn te vinden.

Op dezelfde pagina schreef ik over het tiendrecht van Ten Bosch. Dit was wel degelijk in handen van de Sint-Paulusabdij. Broer noemt Ten Bosch niet omdat haar boek veel algemener van aard is, maar maakt duidelijk dat de abdij de tienden van heel Emiclaer bezat. Ik heb intussen zelf een nieuw document in het archief van de St-Paulusabdij gezien dat van begin 15e eeuw moet dateren en Ten Bosch wel noemt. Het gaat daarbij om grove en smalle tienden. De grove betroffen 10% van de oogst; onder de smalle vielen bijvoorbeeld elke tiende gans en varken. Later zullen deze tienden alsnog aan particulieren zijn verkocht, naar ik aanneem na de confiscatie van de goederen van de abdij door de Staten in 1593.

Het vertrek van de familie Van den Bosch in 1339, of toch niet?
Met de verkoop van Klein Emiclaer in 1329 was Arnoud Willemsz van den Bosch niet uit de zorgen. Ruim drie maanden later verklaarde hij voor de malen dat hij van zijn oom Rutger van den Bosch £85 (pond penningen) had geleend, met als onderpand een stuk land op de Eng ten Bosch, genaamd het Kampeland.

In 1339 was Arnoud nog verder in het slop geraakt. Hij moest nu ook Ten Bosch ´verkopen´ aan ridder Arnoud van IJsselstein, schout van Amersfoort en Eemland. De overdracht vond plaats voor Amijze van Havik, de schout van Emiclaer, en de gemene malen. Deze vond plaats in de openlucht op de brink: ‘totten voerde opten brenc’. Waarschijnlijk was dat bij het landgoed Ten Voorde, bij de doorwaadbare plaats op de grens met Amersfoort. Hier vergaderden de malen tot in de 16e eeuw; daarna ging men naar Amersfoort.

Het moet een smartelijke bijeenkomst geweest zijn. De hele familie Van den Bosch kwam opdagen: Arnoud en zijn moeder Alijd, neef Ricoud Everardsz, oom Ricoud, Arnoud Rutgersz. Ook was ene Jan Bastaert of Bastert aanwezig, mogelijk een bastaardzoon, die we hierna nog tegen zullen komen. Moeder Alijd had als weduwe nog recht op lijftocht (vruchtgebruik) van het land, maar ook dit moest zij afstaan. Een dag later verscheen Ricoud Everardsz van den Bosch voor de bisschop en bevestigde dat hij samen met neef Arnoud Willemsz het landgoed had ´verkocht´ voor £60 (Tourse ponden met groten van 16 penningen).

Toch bleek de familie in 1356 nog land te beheren in het gerecht Duist en de Haar dat afkomstig was uit het goed Ten Bosch. Ricoud en Gerrit Splinter, zonen van Willem van den Bosch en dus broers van de onfortuinlijke Arnoud, droegen het bezit weer over aan het kapittel. De familie bleef ook daarna een belangrijke clan. Zo vinden we ene Ricoud van den Bosch (Ricoud Everardsz of Ricoud Willemsz?) in 1344 als pander van de bisschop bemiddelen bij overdracht van het landgoed Scherpenberge als achterleen van Amersfoort. In 1363 wordt hij vermeld als eigenaar van het landgoed Kouwenhoven in Coelhorst. Zijn vermoedelijke zoon Evert Ricoudsz van den Bosch nam daar in 1401 een rente op. Deze Evert was in 1398 schout van Wede, Emiclaer, Coelhorst en (waarschijnlijk) Zeldert. Tot 1415 was hij leenman van het goed Kouwenhoven. In 1416 was (zijn zoon?) Ricoud van den Bosch onder de ‘landgenoten en buren’ die getuige waren van een nieuwe verpachting van Ten Bosch, die hierna nog ter sprake komt.

Het is echter beslist niet denkbeeldig dat de heer van IJsselstein Ten Bosch gewoon opnieuw in onderpacht heeft gegeven aan de familie Van den Bosch. We zagen immers zojuist dat twee broers Van den Bosch nog tot 1356 land hadden beheerd. Bovendien zijn we bij de familie een Jan Bastert tegengekomen, en juist die Jan (of zijn gelijknamige zoon) zou in 1360 de nieuwe pachter worden. Mogelijk had Jan het land voor Arnoud van IJsselstein bewerkt en was de nieuwe regeling een vorm van beloning. Maar eerst moeten we ons bezighouden met de heer van IJsselstein zelf: wie was hij en hoe kwam hij aan het landgoed in Hoogland?

Arnoud van IJsselstein (1339-1360)
Arnoud II van IJsselstein (ca 1290-1363) was een machtig man. Hij was de zoon van Gijsbrecht van Amstel, heer van IJsselstein; diens oom was de bekende Gijsbrecht van Amstel uit het toneelstuk van Vondel. Arnoud was in of voor 1308 getrouwd met Maria, bastaarddochter van bisschop Gwijde van Avesnes (1301-’17), de broer van graaf Jan II van Holland. De bisschop had die dochter al voordat hij geestelijke werd. Toen hij in 1315 de burcht Stoutenburg terugkocht van Everard van Amersfoort, heer van Stoutenburg, beleende hij Maria en dus ook Arnoud ermee. Daar hoorden ook het schout-ambt van Amersfoort en Eemland bij en Hooglandse landgoederen als Groot-, Luttike- en Klein Wede, de Hoef (genoemd 1378), waarschijnlijk Boelenhoef en polder de Haar. In 1328 gaf Arnoud de familie Van Weede Stoutenburg in onderleen. De leenregisters van IJsselstein beginnen echter pas in 1406 en kunnen ons dus niets nieuws over Ten Bosch bieden. Maar er is wel veel bekend hoe Arnoud geleidelijk een eigen rijkje opbouwde in de strijd tussen Utrecht en Holland.

Arnoud wordt in 1304 voor het eerst vermeld als schildknaap van zijn schoonvader de bisschop. In 1312 was hij al ridder, wat betekende dat hij lid was van het kapittel-generaal (de voorloper van de Staten van Utrecht). Hij was van toen af geregeld getuige voor de bisschop, vaak samen met zijn vader. Vanaf 1325 was Arnoud ook raadsheer, stond hij borg bij leningen of regelde hij zaken namens de bisschop. Voor Amersfoort was het heel voordelig om een magnaat als Arnoud als schout te hebben. Dankzij zijn connecties kreeg de stad in 1326 vrijstelling van tol op biertransport naar Amsterdam. Ook bij de bisschop wist Arnoud belangrijke privileges los te krijgen, zoals twee extra marktdagen en de verheffing van de St-Joriskerk tot kapittelkerk.

In 1325 kreeg Arnoud Stoutenburg en het schoutambt in pand van bisschop Jan III van Diest (1422-’40), omdat hij hem £500 had geleend. De nieuwe bisschop kon de schulden die hij bij zijn benoeming aantrof alleen nog betalen door hiervoor te lenen van zijn eigen edelen, geestelijken en burgers. Die leningen liepen astronomisch op; daarvoor moest Jan de belangrijke ambten en landgoederen als onderpand geven. Arnoud was nu verzekerd van zijn functies en bezittingen zolang de schulden niet aan hem waren terugbetaald, en die werden ondanks afbetalingen alleen maar groter: tot £5266 in 1340! De bisschop leende daarom ook van bankiers en niet-Utrechters, zelfs van de graaf van Holland: in 1327 £1000, waarbij Arnoud één van de borgen was. De schuldeisers namen feitelijk het bestuur van de bisschop over: in 1331 maakten de graven van Holland en Gelre hiervan gebruik om de Stichten te verdelen, waardoor Holland feitelijk de baas was geworden in het Nedersticht (Utrecht). Drie jaar later namen zij de belangrijkste schulden van de bisschop over met de Stichten als onderpand!

Edelen als Arnoud waren echter zelfs zo niet voor de bisschop gewonnen. Hoewel IJsselstein een Utrechts leen was stond het vanouds onder sterke Hollandse invloed. We zagen bovendien al dat de bisschop in Arnouds jonge jaren zélf een Hollander was. Verschillende Utrechtse edelen zochten de bescherming van de graaf door ook zijn leenman te worden. In 1310 was ook Arnoud al ridder in zijn dienst, wat hem het landgoed van Hendrik van Heremale opleverde. In 1325 was Arnoud één van de adviseurs die uitspraak deden over het stapelrecht van Dordrecht. Ook kreeg hij toen met zijn vader de opdracht om de bisschop in alles te helpen, lees: te bespioneren.

Met Jan IV van Arkel (1342-’64) kwam eindelijk een bekwame en krachtige bisschop op het toneel. Onder hem verenigden de Utrechtse geestelijken, adel en steden zich weer. Daardoor ontstond al een veel stabieler situatie in het Sticht, afgezien van enkele korte oorlogen. De panden werden geleidelijk weer vrijgekocht. Die van Arnoud waren al in 1340 aan de beurt, als een van de eerste. Terecht, want Arnoud was een aartsvijand van de bisschop. De laatste panden zouden pas in 1375 volgen.

Arnoud erfde in 1343 IJsselstein van zijn vader. Hij noemde zichzelf vol trots baron. Hoewel hij ook door de bisschop werd erkend als heer nam hij in 1345-´46 deel aan een nieuw Hollandse aanval op het Sticht. Maar nu waren de kansen gekeerd. Dankzij leningen uit de stad Utrecht kon de bisschop een goed eigen leger op de been brengen. Hij brandde IJsselstein plat en Arnoud werd zwaar gestraft: hij verloor kasteel Stoutenburg, het schoutambt van Amersfoort en Eemland, wat valt af te leiden uit het feit dat deze kort daarna aan anderen werden gegund. Het landgoed Randenbroek ging op die manier ook naar het trouwe Amersfoort; de onderleenman bleef Splinter Gerrit Splintersz, dus zoon van de Gerrit Splinter die we ook al tegenkwamen als lid van de familie Van den Bosch in 1356! Toch werd Arnoud niet verbannen en behield hij de lenen van IJsselstein en omgeving; daarvoor was hij nog te machtig. Ook Eemnes en kasteel Ter Eem werden als straf voor hun opstandigheid verbrand. Geen wonder dat Arnoud en Eemnes bleven stoken en bij de volgende oorlogen weer even gemakkelijk partij voor Holland kozen. In de tweede oorlog (1348-´51) belegerde de bisschop IJsselstein vijf weken lang, tot Arnoud opgaf. In 1354 werd kasteel Ter Eem heroverd. In de derde oorlog (1355-´56) werd slot IJsselstein bijna weer ingenomen, brandde een Hollandse legertje Soest plat en versloeg het de Amersfoorters, maar daarna werd toch weer vrede gesloten. Eindelijk waren de boeren af van plunderingen en afpersingen van Hollanders en roofridders, waardoor zij hun pachten niet meer hadden kunnen opbrengen. Arnoud had nu in het Sticht niets meer te zoeken. In 1358 werd hij door de nieuwe graaf van Holland benoemd als één van zijn vervangers in de regering. Arnoud bemiddelde nog vaak bij geschillen op topniveau. In 1363 overleed hij, maar de pacht van Ten Bosch was toen al beëindigd. Dat lijkt een bevestiging dat de uitwassen rond de pacht tot het verleden behoorden.

Hoe was Arnoud nu aan Ten Bosch gekomen? Ik vond twee mogelijkheden. In 1316 gaf bisschop Gwijde zijn dochter Maria en haar man Arnoud het landgoed in leen dat Egbert van den Bosch tevoren had. Egbert was in 1310 al leenman van de bisschop en trad toen als zijn getuige op; hij was echter schildknaap, dus nog geen ridder. Het genoemde landgoed was echter een onderleen van de heer van Amstel, toen een Stichtse edelman. Een verband met Hoogland is dus niet waarschijnlijk. Er komen nog vier andere personen Van den Bosch voor in de 14e eeuw, maar die leiden ook naar het westen van het Sticht. Ik noem slechts Gijsbrecht van den Bosch, zo genoemd naar het huis Ten Bossche bij Hinderdam. Deze wordt vermeld in 1355 en was een neefje van ridder Arnoud.

Dan de tweede mogelijkheid. We hebben gezien hoe edelen in de grensstreken als Arnoud in feite onafhankelijk waren en de bisschop uitspeelden tegen Holland of Gelre. Zij schrokken er niet voor terug om goederen van de Utrechtse kapittels in beslag te nemen of de pachters te verbieden hun gelden aan de kapittels af te dragen. Als een pacht vrijkwam gebeurde het zelfs dat de heer de belangstellenden intimideerde. Omdat die bij de veiling van de pacht niet meer kwamen opdagen kreeg de edelman deze ver onder de prijs. Dat lijkt ook te zijn gebeurd met Ten Bosch; in de overdracht van de pacht wordt zelfs geen pachtsom genoemd, alleen dat het landgoed met de tijns werd overgenomen.

Als volgende Bewaarsman is een themanummer gepland, maar in het julinummer gaan we de pachtcontracten van de familie Bastert uit 1360-1405 bekijken.