door Gerard Raven
Inleiding
Op dinsdag 3 april 2001 sloot de heer L. Herlé voor het laatst het postagentschap van boekhandel Bruna aan het Kraailand. Je kunt er nog postzegels kopen en geld uit de muur halen, maar verder moet je naar het postkantoor dat in 1992? verrees in winkelcentrum Emiclaer. Felle protesten van de Hooglanders haalden niets uit: er was te weinig omzet en dus moest het kantoortje dicht. Dat was het einde van het Hooglandse postkantoor.
Bovendien werd rond diezelfde tijd het oude kantoor met dienstwoning aan Hamseweg 4-4a gesloopt, waar het in 1907 allemaal begonnen was. Eigenaar Arnold Schimmel had het pand verkocht, waarin de laatste jaren een parketwinkel gevestigd was. Schimmel stopte met zijn bekende houthandel ertegenover (naast De Faam, op de hoek met de Zevenhuizerstraat). In het kielzog verdween nog meer: de houthandel ging tegen de grond met het aan de weg gelegen ouderlijk woonhuis, een leuk dwarshuisje uit de jaren zeventig met muurankers die het jaartal 1940 vormden. Alleen de Formido is nu nog over, met zijn drie betonnen bouwlagen alom geprezen als horizonvervuiler. Op het terrein van het postkantoortje verrijzen intussen enkele dure villa´s.
Twee verdwijningen op vrijwel hetzelfde moment zijn een goede aanleiding om ons eens wat meer te verdiepen in de Hooglandse postgeschiedenis. Wat bood de post vóór 1907? Welke postkantoren zijn er geweest en welke diensten konden die bieden? En wie waren de Hooglandse postbeambten?
De voorgeschiedenis
Het oudste gegeven dat ik ben tegengekomen dateert van 1743. De Hooglandse pastoor Hermanus Ram van Schalkwijk wilde een brief versturen aan kaarsenmaker Van Loo op de Oudegracht te Utrecht. Misschien gaf hij de brief mee aan een kennis of voerman. Maar er reed ook een postrijder te paard vanuit Amersfoort. De pastoor moest wel voorzichtig zijn, omdat de brief in werkelijkheid bedoeld was voor zijn broer die in Montfoort woonde. Die was niemand minder dan de aartspriester van Utrecht. Misschien verklaart dat waarom Hermanus vooruitbetaalde, wat in die tijd vrij ongebruikelijk was. Hij adresseerde de brief aan een commissaris buiten de Wittevrouwenpoort. Ram wilde zo zekerstellen dat de brief inderdaad bij Van Loo werd bezorgd.
Uit het voorbeeld is wel duidelijk dat er in Hoogland niets geregeld was op postgebied. Er waren geen herbergen waar je de post kon inleveren; het meegeven met een kennis was de meest doeltreffende methode. Maar ook Amersfoort was laat op dit gebied. Een postkantoor heeft de stad pas in 1803 gekregen (compleet met brievenbus in de muur) en een postmeester in 1810. Ook kwamen er toen postboden in uniform. Dit alles was het gevolg van de oprichting van een nationale postdienst. Het vervoer van brieven werd een monopolie van de paardenposterij, maar omdat dit vrij duur was zal het zeker veel zijn ontdoken. Er liepen nu twee postroutes van Amsterdam naar Groningen en Hamburg. Deze postkarren gingen via Baarn naar Amersfoort en passeerden bij herberg-tolhuis De Doornheg (bij de grens met Hoevelaken) even over Hooglands gebied.
Volgens een krantenknipsel uit 1986 zou er een postmeester in Den Ham zijn geweest, Cornelis Willem Eekhout. Dat klopt niet. Het is wel mogelijk dat Eekhout een loper was die de post van Amersfoort naar Hoogland bracht. Tot 1849 was Christoffel Willem Eekhout (ongetwijfeld dezelfde persoon) postbeambte te Amersfoort. Hij woonde in of naast het postkantoor in de Nieuwstraat en volgde dat jaar de directeur op.
Het bestelhuis, 1854-1907
Volgens de Postwet 1850 moest elke gemeente die nog geen kantoor had een bestelhuis krijgen. Zo kreeg Hoogland in 1853 een bestelhuis (volgens het Museum voor Communicatie; een andere auteur, F. Blom, noemt 1854). We weten niet waar het heeft gestaan, maar het meest waarschijnlijk is dat dat toen al op De Ham was. De particulier die tegen een vergoeding als bestelhouder werd aangesteld zorgde voor de brievenbus, net als de toenmalige Britse receiving houses. Hij bracht de brieven vervolgens naar Amersfoort en haalde daar de post voor Hoogland op. (Volgens Blom echter was er een bode die tussen Amersfoort en Bunschoten liep die Hoogland aandeed.) Het bestelhuis bestreek heel Hoogland, inclusief de gehuchten Buiten den Koppel, Duist en Zevenhuizen. Ter vergelijking: Woudenberg kreeg in 1851 een bestelhuis, Leusden in of rond datzelfde jaar en Maarsbergen in 1853 [bij Woudenberg en Maarsbergen spreekt de auteur van een hulppostkantoor maar dat lijkt niet waarschijnlijk; Baarn kreeg dat pas in 1866 en Leusden in 1886].
Vanaf dat moment (of kort daarna) had elk bestelhuis een eigen stempel om alle brieven te voorzien van de dorpsnaam. Het was een zogenaamd langstempel, dat bestond uit de naam in hoofdletters. Leusden had het sinds 1868. Maar op de lijsten van haltestempels vanaf 1860 komt Den Ham of Hoogland niet voor. Met de komst van de spoorweg in 1862 werd de Amersfoortse post aanzienlijk versneld, waardoor ook telegraafverkeer mogelijk werd. Maar dat had verder geen aanwijsbare invloed op de organisatie van de post in Hoogland. Een grote stimulans voor het postverkeer was bovendien de invoering van de briefkaart in 1871, die immers maar 2½ cent kostte, de helft van het brieftarief.
In de Amersfoortsche Almanak van 1863 lezen we voor het eerst dat er elke morgen om kwart over zeven een postbode uit Hoogland in de stad aankwam, die om half acht weer vertrok. Bovendien vertrokken om acht uur wagens vanaf P.W. Schmitmann in de Lavendelstraat, een vrachtrijder dus die grotere pakketten kon meenemen. Om kwart over vijf kwam de bode terug om een kwartier later opnieuw te vertrekken. Dat is een patroon dat sindsdien 50 jaar in stand is gebleven, al werden de tijden geregeld aangepast. In 1865 blijkt men de bode ook om acht uur vanaf Schmitmann te laten vertrekken, dus niet vanaf het postkantoor op de Kortegracht. Kennelijk reed hij mee op de wagen, maar vanaf 1875 wordt dat niet meer met zoveel woorden vermeld. Intussen vertrek de bode steeds vroeger, tot dit in 1895 al om half zeven is. In 1901 keert men terug naar acht uur en blijft daarna wisselen tussen zeven uur en half acht. De middagtijden worden vanaf 1864 eerst ook steeds vroeger: van half vier tot kwart over twee in 1875, dan weer later tot vier uur in 1901.
Maar in 1909 komt er een derde dienst die om vijf over zes vertrekt en kan de tweede weer wat vroeger weg. Op zondagen vervalt vanaf 1886 de middagdienst en twee jaar later wordt die ene vertrektijd op tien uur gezet, ruim na de vroegmis. Al snel worden ook deze tijden vervroegd tot in 1908 vijf over zeven en in 1910 vijf voor half acht wordt aangehouden.
De eerste postboden
De postbode die in 1870-1879 wordt genoemd kennen we ook bij naam: Hendrik van Agte(r)veld. Hij was in 1827 geboren en ik ben hem bij eerder onderzoek al tegengekomen als gemeentebode en buitengewoon veldwachter van Hoogland (1871-1890). Omdat er verder niets over hem bekend was heb ik de burgerlijke stand en het bevolkingsregister erop nageslagen. Ik vond hem in wijk D, dus aan de oostzijde van Den Ham, op de hoek met de Molenweg. Hij was katholiek, gehuwd met Maria van Ruitenbeek en had twee kinderen, waarvan het zoontje in 1874 overleed op 13-jarige leeftijd. Als gemeentebode en veldwachter was hij de opvolger van zijn vader Elbert van Agteveld (1791-1876), die vanaf 1865 bij hem inwoonde.
De volgende almanakken vermelden helaas geen naam meer, maar in andere bronnen komen we nu als postbode Arie van Esveld tegen. Hij was in 1850 in Hoogland geboren als zoon van de katholieke winkelier en tapper Gijsbertus van Esveld en Klazina van der Zanden. In 1867 was Arie naar Kampen vertrokken, maar vervolgens teruggekomen als postbode. Dat was hij in ieder geval al in 1878, toen hij de geboorte aangaf van Willem Renkers, niet vermoedend dat deze baby later zijn collega zou worden. Arie woonde ook in wijk D. Zijn zeven jaar jongere zus Aleida kwam bij hem inwonen maar vertrok later, vermoedelijk in verband met huwelijk in 1885 met de 33-jarige Aaltje van Bekkum. Eén van hun getuigen was … collega-postbode Jacob Brouwer, die vijf jaar ouder was. De twee bestellers tekenden allebei netjes. Het echtpaar bleef kinderloos. De postbode werd boos op kinderen die Arie tegen hem zeiden. Hij was in functie in 1912, bij de aangifte van een kind van Renkers. In het bevolkingsregister is de aanduiding postbode vóór 1920 vervangen door zonder beroep, wat erop duidt dat hij met pensioen is gegaan. Tot 1919 woonde schoonzus Maria van Bekkum in, die acht jaar jonger was dan Aaltje. Toen Aaltje in 1926 overleed kwam Maria opnieuw inwonen, tot Arie in 1929 naar Amersfoort verhuisde.
Jacob Brouwer
Aries collega Jacob Brouwer was in 1879 postbode geworden. Jacob was in 1846 geboren te Hoogland als zoon van de katholieke marskramer Jordanus (Daniël) Brouwer en Hendrica van Dijk, beiden afkomstig uit Nijkerk. Hij kocht op een publieke veiling in datzelfde jaar 1879 voor f 1310 één van de winkeltjes aan de doorgaande Heideweg op De Brand. Zijn bejaarde vader kwam als huurder bij hem inwonen. Het witte huisje bestaat nog steeds als Karrespoor 9, tegenwoordig vlak bij het Brandpunt aan de Laan naar Emiclaer. Nu woont zijn kleindochter Door er nog. Het pand werd in een aangifte van overlijden uit 1818 De Bril genoemd, maar in de 20e eeuw was het zo niet bekend. Het huis had een brievenbus, maar hier was niet het bestelhuis. Dat bevond zich immers op De Ham.
Als beroep gaf Jacob op: postbode en marskramer. Hij was timmerman en de winkel leek wel van Sinkel. Je kon er kruidenierswaren, huishoudelijke artikelen als dweilen of garen en band, maar ook sigaren en tabak krijgen. De boodschappen werden zoals toen gebruikelijk op de lei geschreven en eens per week afgerekend. Brouwer bezorgde die ook in heel Hoogland, dus waarschijnlijk inclusief Duist en
Hooglanderveen. Vandaar dat hij de postbestelling er goed mee kon combineren. Links van de voordeur van het huisje zat vroeger de brievenbus, dus vlak bij de Heideweg. Vlak onder het zolderraam hing een gietijzeren rijkswapen, dat Doortje zich nog uit de jaren dertig kan herinneren, al was het toen flink verroest.
Jacob droeg alle boodschappen en brieven in een grote mars op zijn rug. Hij nam vooral koffie mee, omdat die met goede winst te verkopen was. Het was een altijd vrolijke man die voor iedereen een praatje had. Hij vond het heerlijk door de weilanden te lopen en over vongertjes, planken over de sloten. De kinderen zongen over hem: Jabuk Pak, sabel op zak, sabel opzij, af zijt gij (Jabuk was spreektaal voor Jacob). We zien hem op de bijgaande foto in uniform, natuurlijk zonder sabel want die heeft hij nooit gehad. Het lijkt wel of hij een fiets heeft met een tas op het stuur, maar die moet van de knecht ernaast zijn geweest. Doortje Brouwer weet immers te vertellen dat de eerste fietsen door de familie zijn aangeschaft toen de tweeling 18 jaar werd, dus in 1908. Jacob ging echter al in 1904 met pensioen.
Een andere foto moet het personeel van het postkantoor te Amersfoort betreffen en is volgens de familie gemaakt in datzelfde jaar 1904. Jacob was toen 25 jaar in dienst.Hij draagt een pet met posthoorn; anderen hebben in hun petembleem ook bliksemschichten en waren dus telegraafpersoneel. De jongemannen vooraan waren nog niet zo lang in dienst en mochten nog geen uniform dragen. Zij hadden alleen een schildje met het rijkswapen en daarboven het opschrift Posterijen. Het zilveren jubileum van Jacob is voor die tijd wel op bijzondere wijze gevierd. Hij kreeg een klok met een zilveren rand. Hoewel hij pas 58 jaar was kreeg hij bovendien een pensioen van de PTT van f 234 per jaar.
Jacob was in 1881 getrouwd met Maria Blom van boerderij Amedijk. Zij hebben in totaal acht kinderen gekregen. Maria overleed op 39-jarige leeftijd in het kraambed, toen de tweeling Daan en Hendrik werd geboren. Pastoor H.J. Pieck wist de oplossing voor het moederloze gezin. Maria had een zus Eefje die graag in het klooster wilde, maar Pieck vertelde haar “Je plaats is hier”, en zo gebeurde het. Eve-meu (tante Eef) trok bij hen in. In 1919 overleed Jacob, 73 jaar oud. Tot dan toe waren de bestellingen van de winkel volgens de familie nog altijd met de rugzak gedaan. Pas nu zoon Hendrik de winkel overnam schafte deze een transportfiets aan.
Ik sluit af met een verhaal. Op een vroege wintermorgen in 1889, in sneeuw en mist, bracht een postbode zijn twee dochtertjes van zes en vier jaar voor het eerst naar school. Zij waren de eerste leerlingen van de bewaarschool van de Zusters van Jezus, Maria en Jozef. De nonnen waren in de pastorie van de oude katholieke kerk getrokken; dit pand zou later worden verbouwd tot Leo´s Oord. Omdat zijn collega Van Esveld kinderloos was moet Jacob de postbode zijn geweest uit het verhaal. Inderdaad had Jacob twee dochters met de juiste leeftijd die allebei Hendrika heetten, al zullen zij wel verschillende roepnamen hebben gehad. Zij waren vernoemd naar verschillende grootouders met dezelfde voornaam, iets wat overigens in die tijd niet ongebruikelijk was. De twee meisjes waren geboren in 1883 en 1885. Later kreeg ik nog een bevestiging: de jongste Hendrika vertelde aan Door Brouwer dat zij het eerste kind was dat naar de kleuterschool ging, ook al was ze eigenlijk nog geen vier.De volgende keer gaan we verder met Willem Renkers en de oprichting van een eigen postkantoor in Hoogland.