door Wim Bos
Neen, niet altijd, maar wel heel lang; soms gedwongen, soms vrijwillig. Hoe is dat in zijn werk gegaan? Dat leest u in deze schriftelijke versie van mijn lezing op de jaarvergadering van 22 april 2002.
Grafheuvels
Het was normaal dat de doden in Leusden ook te Leusden begraven werden. Dat gebeurde al rond 1500 jaar vóór Christus en wel in de bekende grafheuvels op de Leusderheide, waarvan er enkele tientallen bekend zijn. Daar zijn trouwens alleen crematieresten gevonden: as en fragmenten van beenderen in potten en urnen. De lichamen werden niet rechtstreeks begraven, maar eerst verbrand. Er was ook geen echte begraafplaats, want de grafheuvels lagen verspreid over de heide en niet op een of andere manier gerangschikt.
Oudste begraafplaats
De eerste en oudste begraafplaats die deze naam kon dragen is via opgravingen aan het licht gekomen. Toen namelijk in de jaren tachtig de autoweg A28 tussen Utrecht en Amersfoort werd aangelegd, greep de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) deze gouden kans. Men vermoedde namelijk allang dat er bij het oude kerktorentje van Leusden wel wat in de grond te vinden was, dat de moeite van een opgraving waard was. Er waren ook wel wat aanwijzingen en vondsten gedaan, maar men hoopte nu eindelijk de sporen te vinden van een nederzetting die hier gelegen moest hebben toen Karel de Grote in 777 dit gebied schonk aan de Sint-Maartenskerk te Utrecht. Het tracé van de nieuwe weg kwam vlak langs Oud Leusden te liggen en in de onmiddellijke nabijheid van het torentje. Het was voor de Rijksdienst nu of nooit! Vóór de aanleg moest Rijkswaterstaat veel graven, onder andere voor viaducten. Maar de opgravingen moesten daaraan weer vooraf gaan. In een goede samenwerking tussen de ROB en Rijkswaterstaat is de opgraving over een breedte van ca. 100 meter in het wegprofiel uitgevoerd in de jaren 1982-1985.
Men vond nogal wat interessante zaken, maar niet waar men op hoopte: de nederzetting Lisiduna (de oude naam van Leusden). Pas in 1984 kwam de ontknoping. Men vond een grafveld met ongeveer 160 skeletgraven. Er waren bij de begraving kisten gebruikt, die echter allang waren vergaan. Wat wel overbleef was de donkere verkleuring van het vergane hout, zodat de omtrekken van de graven vrij duidelijk zichtbaar bleven. De skeletten waren ook bijna volledig vergaan, maar door metaalverbindingen (onder andere ijzer) in de grond hadden zich korsten op de beenderen gevormd vóórdat deze vergaan waren. Deze korsten gaven dus aan waar de beenderen gelegen hadden en zo kon men vaak hoofd, armen, benen en ruggegraat onderscheiden. Bij sommige graven kon men zelfs te weten komen of het een vrouw dan wel een man betrof. Men gaf namelijk zogenaamde bijgaven mee in het graf. Zo vond men soms wapens of onderdelen daarvan: een zwaard, lanspunt, schildknop en dergelijke in een mannengraf en potten, kralen van glas en barnsteen en fibulae (mantelspelden) bij de vrouwengraven. Men heeft aan de hand van deze vondsten ook de ouderdom van deze graven vrij nauwkeurig kunnen vaststellen en die bepaald op ca 550 tot 750 na Christus, in de zogenaamde Merovingische tijd.
Hiermee had men duidelijke aanwijzingen in handen van de vroegste vaste nederzetting van Oud Leusden oftewel Lisiduna. Er woonde dus toen vlakbij het nu nog bestaande torentje een groep mensen, die zich hier waarschijnlijk geruime tijd als boeren en jagers hadden gevestigd.
Het eerste kerkje
Maar na 750, toen er bij dit grafveld niet meer begraven werd, zijn de mensen hier gewoon blijven wonen. Immers, toen Karel de Grote kort daarna in 777 zijn schenking deed woonden hier zeker ook mensen. Er wordt dan gesproken over een villa (soort landgoed), waar ook een aantal bedrijven bij behoord zal hebben. Bovendien was de grote volksverhuizing allang voorbij, dus de mensen die het grafveld gebruikt hebben zijn niet naar elders vertrokken. Maar er gebeurde in de laatste periode dat het Merovingische grafveld gebruikt werd nog iets belangrijks.
In 695 werd in Utrecht de eerste bisschop aangesteld: Willibrordus, die van daaruit met zijn helpers het christendom predikte. Leusden lag toen aan een belangrijke route naar het oosten en was tegelijk een regionaal ´centrum´. Het evangelie zal dan ook zeker hier gepredikt zijn. Er werden mensen gedoopt en er ontstond een parochie. Zoals elders in ons land, zal men begonnen zijn een klein, houten kerkje te bouwen. Daar werden zo rond 750 de eerste kerkdiensten gehouden, werd er gedoopt … en werden de doden begraven bij het kerkje. Hiermee zou het nogal hoogdravende gedicht van de Amersfoortse dichter Pieter Pijpers uit 1803 gedeeltelijk in vervulling gaan, want hij schreef toen:
‘k Smeek U, zeg ons, Leusdenaar!
Stichtte Willibrordus daar,
Midden in uw korenschoven
Zelf dit kerkje om God te looven?
Stond daarin zijn eerste altaar
Op de Nederlandsche gronden?
De belangrijke conclusie die hierbij getrokken kan worden is dat het oude Merovingische grafveld in onbruik is geraakt toen de bevolking met het christendom in aanraking kwam en zijn doden op een echt kerkhof ging begraven. Als we het veronderstelde houten kerkje met het kerkhof als beginpunt zien, is het duidelijk dat de begraafplaats rondom het nu nog bestaande torentje wel zeer oud is: ca 1250 jaar; van 750 tot 2000!
Op order van de bisschop
De oudste begraafplaats van onze provincie? Maar de tijd gaat door! Rond 1000 (volgens een vaste oorkonde op 16 november 1006) gaf bisschop Ansfridus vele goederen aan het door hem gestichte klooster op de Heiligenberg. Hierbij behoorde ook de kerk te Loysden. Deze kerk is waarschijnlijk de opvolger van het houten kerkje geweest en zal dan ook uit steen opgetrokken zijn. Bij de sloop in 1826 [of 1827? 1826 valt het besluit, 1827 wordt de toren eigendom van de gemeente; je noemt hierna ook zelf 1827] bestond het onderste deel van de muren nog uit tufsteen, dat kort na het jaar 1100 niet meer gebruikt werd. De kerk te Leusden was één van de drie parochies in de gouw Flehite, de oostelijke helft van de provincie Utrecht. De andere twee waren Rhenen en Amerongen. Al het omringende land was dus aangewezen op deze drie kerken.
In het jaar 1132 wordt op uitgebreide schaal begonnen met de ontginning van Hoevelaken; in Leusden en Hoogland is deze dan al in volle gang. In datzelfde jaar en mogelijk in verband daarmee verplichtte bisschop Andreas in een bul ´alle lieden van het omliggende land, te Loesden hun doop, synode en begrafenis te hebben.´ Amersfoort was toen nog onbetekenend en heeft waarschijnlijk nog geen eigen kerk bezeten. En deze verplichting gold voor het gebied in de wijde omtrek, dus ook voor Hoogland. Het kerkhof te Leusden was zeker vanaf 1132 tevens de begraafplaats voor de doden van Hoogland. Maar dat gold eveneens voor Amersfoort, Hoevelaken en Stoutenburg.
Een begrafenis vanuit Hoogland naar Leusden moet een hele tocht geweest zijn. Alleen de (oudere) vrouwen konden naast de kist op de boerenwagen meerijden. De rest zal dit lopend gedaan hebben. Uit andere bronnen blijkt dat ook vanuit Hoogland de huwelijken gesloten werden in Leusden en de afkondigingen door de Leusder koster gelezen werden. Er zijn helaas weinig schriftelijke bronnen die aangeven hoeveel Hooglanders zijn begraven op het kerkhof te Leusden, of in de oude kerk die in 1827 is gesloopt. Hoelang de verplichtingen van 1132 geduurd hebben is onduidelijk, maar door de Reformatie is er wel wat veranderd. De kapel van Coelhorst kwam in 1581 in protestantse handen en op het bijbehorende kerkhof hebben protestanten zeker begraven. Katholieken moesten daarvoor speciale toestemming krijgen, waardoor men toch maar liever voor Leusden koos. Hoewel Hoogland in 1696 bij de Langenoord een eigen parochiekerk kreeg, bleef het begraven in Leusden gebeuren. Men had toen immers nog geen eigen begraafplaats.
Een eigen kerkhof in Hoogland
In 1808, in de Franse tijd, wordt er een enquête gehouden onder de gemeenten in Utrecht. Er is ook een vraag bij over het begraven en de begraafplaatsen. Het antwoord van Leusden luidt: ´Er is hier slechts één kerkhof, waar ook Hogeland, Duist, Haar, Zevenhuizen, Stoutenburg en Asschat hun doden begraven.´ Was men in Hoogland sinds 1132 verplicht geweest in Leusden te begraven, nu lijkt dat veel vrijblijvender te zijn. Sterker nog, het begraven vanuit Hoogland in Leusden loopt ten einde. Pastoor Anthonius Geesink laat in 1827 een kerkhof aanleggen bij de kerk op de Langenoord. Voor het eerst in bijna 700 jaar kunnen de Hooglanders hun doden in eigen dorp en bij eigen kerk ter ruste leggen. Inmiddels zijn rond 1820 ook in Leusden en Stoutenburg bij de katholieke kerken eigen kerkhoven aangelegd. Er wordt op Oud Leusden steeds minder begraven; alleen de Leusdense protestantse bewoners.
Tenslotte nog dit. Bij toeval kreeg ondergetekende de dag na de lezing op het Gemeentearchief te Amersfoort een stuk onder ogen uit het Oud archief van Leusden, dat een overzicht bevat van de omslag van het Logiesgeld uit de jaren 1718-1727. Dit was één van de oudste belastingen, die blijkens het opschrift in het carspel van Leusden geheven werd. Een karspel (kerspel) was een verzameling van dorpen en gehuchten die samen één parochie vormden. Deze belasting werd dus betaald door de inwoners van verschillende dorpen uit de omgeving en ze worden stuk voor stuk bij name genoemd. In 1718 :
Leusden c.s. en Asschat aanslag fl 809:7:6
´t Hogeland aanslag fl 431:13:8
Stoutenburg aanslag fl 269:15:8
Duyst, Haer en Sevenhuysen aanslag fl 107:18:6
Vanouds werd Eemland ook in vijf kwartieren verdeeld: Leusden en Hoogland, Soest en Baarn, Eemnes binnen- en buitendijks, Bunschoten en Eembrugge, en Woudenberg en Renswoude. Nu alle gemeenschappelijke zaken in verband met het begraven verbroken zijn, rest ons nog als twee dorpse gemeenschappen de herinnering aan een vilderskerkhof. Beide gemeenten beheerden er één volgens voorschriften die golden van 1873 tot ca 1930.
Dit artikel wordt niet besloten door ondergetekende, maar door de wijze Griekse staatsman Pericles (495 429 voor Christus), die schreef:´Naar zijn wijze van dodenbezorging wordt een volk beoordeeld.´