2004-1-3 Wousje en de oorlog

door Jaap Voorburg

Omroep Gelderland heeft een programma waarin de luisteraars de herkomst van een geluid moeten raden. Het is mij nooit gelukt om één van die geluiden te herkennen. Er is wel een geluid dat onuitwisbaar in mijn geheugen is gegrift. Eerst kon ik het niet thuisbrengen, maar naarmate het dichterbij kwam ging ik inschattingen maken van wat het zou kunnen zijn.

Het was april 1945 en we leefden in een situatie waarbij het geluid van de dichterbij komende gevechten een belangrijke rol speelde in het dagelijks leven. Dat dichterbij komen bleek ook uit andere belangrijke zaken. Zo was de electriciteit, die wij nog steeds stiekem hadden afgetapt, nu helemaal verdwenen. Zodoende konden we ook niet meer naar de ‘Engelse zender’ luisteren, waardoor we nagenoeg verstoken waren van berichten. Opvallender was het ontbreken van verkeer. Verkeer dat de laatste maanden overwegend bestond uit fietsers en voetgangers. Het waren mensen die probeerden nog wat voedsel te bemachtigen in de vorm van een boterham of een halve liter melk.

Maar nu was er dus dat geluid, waar ik vol verbazing naar luisterde. Het leek of er een leeg olievat over de klinkerbestrating werd gerold. Maar echt helemaal leeg klonk het niet. Toen het nóg dichterbij kwam zag ik een groene metalen cylinder, die door twee Duitse soldaten met schoppende bewegingen over de weg werd gerold. Nee, het was niet echt een cylinder, maar een bom van meer dan een meter lang ! En de soldaten hadden dit vaker gedaan, want schijnbaar moeiteloos rolde de bom voor hen uit.

Het duurde nog een hele tijd eer ik begreep wat er aan de hand was. Eerst was er een geweldige explosie. Maar het plaatje werd pas echt compleet toen ik enkele buurjongens sprak. De Duitsers hadden een complete driesprong met een brug veranderd in een grote bomtrechter, ongeveer een kilometer verderop. Later hoorden we dat zij dit ook een kilometer de andere kant op hadden gedaan. De weg waar wij aan woonden was nu dus afgesloten voor doorgaand verkeer met voertuigen. Dat was niet eens zo erg schokkend. Brandweerwagens en ambulances reden sinds lang niet meer, niemand had nog een auto en ook met paard en wagen liep je grote kans om door vliegtuigen beschoten te worden. Kort geleden was dat immers nog met een buurman gebeurd, die met een mestkar van het land naar huis reed. Op een kaasbrik met een grote witte vlag werd hij naar het ziekenhuis gereden.

Theoretisch zou je misschien nog wel te voet of met de fiets aan de hand langs de bomtrechter kunnen lopen. We wisten immers niet dat er mijnen omheen lagen. Iemand die dat ook niet wist was een evacué uit Arnhem, die op een naburige boerderij was ondergebracht. Wij waren er voor gewaarschuwd dat we hem nooit iets moesten vertellen, want het was een NSB-er.

Die informatie bleek juist toen de Duitsers hadden gecapituleerd. Hij ging er namelijk als een haas vandoor. Dat had hij niet moeten doen, want bij de bomtrechter in de inrit van de Coelhorsterlaan liep hij op een mijn. Deze rukte zijn onderbeen er af en hij bleef zwaar gewond op de rand van het gat liggen. Hij kwam dus in een situatie terecht die wij hem voor die tijd van harte toegewenst hadden. De kans dat een omstander hem hier uit zou halen was dus gering, te meer daar hij in een mijnenveld lag. Bovendien waren er helemaal geen omstanders. Hij was ‘s morgens in alle vroegte vertrokken en de dichtstbijzijnde boerderij lag op meer dan 100 meter afstand. Dat was het huis van Dirk Brouwer en zijn grote gezin, aan de andere zijde van het Coelhorsterbos.

Op die boerderij woonde een groot gezin. Voor de hulp in het gezin en op het bedrijf had men een meid. Dat was in die tijd een normale situatie, maar met de ervaringen van de huidige tijd zou men een boerenmeid moeten omschrijven als een slavin, die per jaar verhuurd werd. Zij woonde in, had weinig vrije tijd en was overgeleverd aan de zorgen en grillen van het gezin. Typerend was het lied dat op feesten werd gezongen als onderdeel van dronkeman vrolijkheid: ‘Een dikke boeremeid kost maar een daalder en voor een gulden heb je er een wat schraalder’.

Op de genoemde boerderij werkte Wousje. Zij was denk ik een jaar of vijf ouder dan ik. Zij kwam uit een ander dorp en ik kende haar alleen van gezicht,. Ik zag haar wel eens als ik langs de boerderij liep of er kwam om een missie-almanak te verkopen. Zij zag er uit zoals je van een boerenmeid mocht verwachten. Toch was het deze Wousje die de ongelukkige NSB-er redde. Zij haalde hem uit zijn benarde situatie en gaf hem eerste hulp. Hoe ze dat gedaan heeft weet ik niet. Er waren in die tijd zoveel verhalen over oorlogshandelingen en de gevolgen daarvan.

Doordat ik een paar jaar later naar Wageningen vertrok hoorde nauwelijks nog dorpsnieuws. Wel meen ik nog een keer gehoord te hebben dat zij non was geworden. Pas vele jaren later kwam ik haar tot mijn verrassing weer tegen. Ik vergezelde toen mijn schoonouders naar de receptie van iemand die bij hen op de boerderij als meid had gediend en die nu veertig jaar non was. Op die receptie vroeg een andere zuster mij of ik haar nog kende. Na meer dan veertig jaar en in deze ‘vermomming’ was dit beslist niet het geval. Het was Wousje, haar zuster-naam ben ik vergeten. Jammer genoeg was dit gesprek, zoals meestal op een receptie, te kort om meer over haar verdere levensloop aan de weet te komen.

Vele jaren later trof ik haar aan in het dagboek van Toos Hansen in De Bewaarsman. Op pagina 59 wordt het mijnongeluk beschreven. Het slachtoffer was een kennis van Toos Hansen. In het dagboek wordt verzwegen dat hij NSB-er was. Na kritisch lezen van het dagboek heb ik evenwel geen reden om dit te herroepen. Hij was geëvacueerd bij Piet van den Hengel in De Slaag. Hij was daar vroeg in de morgen vertrokken zonder iets te zeggen. Wel had hij er eerder voor gewaarschuwd dat er mijnen lagen. Toos Hansen noemt de naam van de dappere redster niet, maar omschrijft haar als ‘de meid van Brouwer’.

Graag zou ik haar naam hier met ere noemen. Haar familie maakt hier evenwel bezwaar tegen en dat moet ik uiteraard respecteren. Per slot van rekening is er geen bekender soldaat dan de onbekende soldaat.

Toos Hansen-van Velp, Alles vreemd. Het dagboek van een Arnhemse evacué op een Hooglandse boerderij, 1944-1945, De Bewaarsman 6 (2000) 19-67.