2004-2-1 Dossier ‘De oud-verpleegde van Zandbergen’

Verslag van een recherche-onderzoek 1925-1934
door Arie van den Heuvel

Anonieme correspondentie
De directeur van het opvoedingsgesticht Zandbergen aan de Bosweg (Leusderkwartier) in Amersfoort kreeg vanaf 1925 anonieme berichten vol met beledigingen. Andere berichten waren geadresseerd aan verschillende personen in hoofdzakelijk Amersfoort, Hoogland en Winterswijk. Daarin werden zij verzocht behulpzaam te zijn om aan vermeende wantoestanden op Zandbergen een einde te maken. De anonieme correspondentie bestond uit brieven, briefkaarten en ansichtkaarten en leidde tot onrust in genoemde plaatsen. Rechercheur Gerard Monkhorst sr uit Amersfoort werd met het onderzoek belast. Hoe de anonieme schrijver op te sporen? Hij wist er wel wat op. Op zijn aanwijzing bracht de Hooglandse veldwachter Koenders op de briefkaarten die het postkantoor Hoogland verkocht kleine merktekens aan. Wie schetst ieders verbazing dat het spoor leidde naar dominee E. Reeser en zijn tuinman Albertus Sandbrink!

Zandbergen aan het eind van de 19e eeuw (Archiefdienst Amersfoort)

 

Herinnering fietstocht, 1926; vlnr Gerard Monkhorst sr, Sjoerd, Arend Monkhorst

 

Dominee Reeser verdacht en vrijgesproken
In 1929 was de Hooglandse hervormde dominee Reeser beroepen in Winterswijk. Een korte tijd hield toen de anonieme correspondentie op, om na enige maanden weer opnieuw te beginnen. Brieven en kaarten droegen opvallend genoeg steeds het poststempel van Amersfoort en een enkele keer dat van Hoogland. Verder viel op dat het handschrift nu van een ander lettertype was. Tot die tijd waren de brieven geschreven met zwart potlood of zwarte inkt en de kaarten meestal met rode inkt. Het handschrift van de brieven was van het gewone schrijflettertype, terwijl de kaarten van het druklettertype waren. Vanaf 1929 was het handschrift meer overeenkomstig het in kranten gebruikte lettertype. Bovendien werd geen gekleurd inkt meer gebruikt, maar bijna uitsluitend gewoon zwart potlood. Even voor zijn vertrek naar Winterswijk had Reeser tijdens een kerkeraadsvergadering in Hoogland aan kerkvoogd De Vries gemeld dat hij van de anonieme correspondentie werd verdacht.

In 1930 volgde handschriftonderzoek. Door vergelijking met een eigenhandig schrijven van Reeser met de anonieme brieven uit de jaren 1928 en 1929 bleek een opvallende overeenkomst te bestaan tussen de gebruikte lettertypes. Met andere woorden: het was bijna 100% zeker dat Reeser de schrijver was. Hij werd als verdachte gearresteerd. Nog in 1930 volgde behandeling van zijn zaak voor de Rechtbank van Utrecht. De wettelijke bewijslast tegen hem was echter niet rond te krijgen. Hij werd niet veroordeeld.

In de jaren 1931 en 1932 verscheen opnieuw met zwart potlood geschreven anonieme correspondentie. Op de kaarten werden actuele feiten vermeld uit Amersfoort en Hoogland. Bijvoorbeeld: een agent die op een bepaald tijdstip iemand had aangehouden en diens naam had genoteerd. Of: het door een paar jongens vernielen van een ruit op De Hoef. Justitie richtte haar aandacht weer op Reeser. Opvallend genoeg kon hij aantonen op het tijdstip van het posten van de correspondentie niet in Amersfoort en Hoogland te zijn geweest. Tijdens het plaatsvinden van één van de beschreven gebeurtenissen bevond hij zich zelfs in Königswinter in Duitsland!

Vrijwillige opsluiting
Reeser liet zich in 1932 vrijwillig isoleren en onder toezicht stellen op een boerderijtje in de omgeving van Meppel. Wellicht probeerde hij op deze wijze zijn onschuld aan te tonen. Tot ieders verbazing ging de anonieme correspondentie gewoon door! Was hij dan toch niet de hoofddader? Volgens de deskundigen was het handschrift op de kaarten in 1932 van dezelfde hand als op de kaarten uit de jaren 1928 en 1929. En dat handschrift werd voor bijna 100% zeker toegeschreven aan Reeser! Justitie pakte de zaak weer op.

De dominee veroordeeld
In 1933 diende de zaak van Reeser in hoger beroep voor het Gerechtshof van Amsterdam. Blijkbaar was er nu wel voldoende overtuigend wettelijk bewijs, want hij werd veroordeeld tot één maand gevangenisstraf. Deze straf zat hij uit in april/mei 1933. Met de veroordeling van Reeser bleek de zaak toch niet (helemaal) opgelost. De anonieme correspondentie ging tijdens de rechtszaak en de gevangenschap gewoon door! Uit het verslag van het recherche onderzoek blijkt inderdaad dat het dossier niet zo eenvoudig lag als op het eerste gezicht leek.

Oproep aan “de Oud-verpleegde van Zandbergen”
Reeser had vóór de zittingen van het Gerechtshof per advertentie in de Amersfoortse Courant de Oud-verpleegde van Zandbergen (het pseudoniem van de anonieme schrijver, afgekort als O.V.Z.) verzocht om een brief of een kaart te schrijven en deze dan tijdens de zitting bij het Gerechtshof te bezorgen. Op deze wijze zou overtuigend worden aangetoond dat Reeser niet de anonieme schrijver was! Voorafgaand aan de eerste zitting gaf de Oud-verpleegde van Zandbergen aan Reeser schriftelijk te kennen dat hij dat niet kon doen, aangezien zijn werkzaamheden dit niet toelieten. Tijdens de tweede en laatste zitting werden er werkelijk twee kaarten in gesloten enveloppen (met getypte adressen) bij het Gerechtshof bezorgd, afkomstig van de Oud-verpleegde van Zandbergen! Eén kaart vermeldde het nummer van een andere kaart, die op dat tijdstip op de straatweg Soest-Baarn-Amsterdam in Baarn ongeveer ‘s morgens om 10.00 uur was afgestempeld. Verder was in de ene envelop een perronkaartje van het station Amersfoort bijgesloten en in de andere een perronkaartje van het station Baarn.

Dagvaarding van Albertus Sandbrink
totdat Reeser in 1929 naar Winterswijk vertrok was Sandbrink, wonende aan de Ham in Hoogland, zijn tuinman geweest. In het kader van de behandeling van de zaak voor het Gerechtshof was Sandbrink op de eerste zitting gedagvaard. Hij was inderdaad aanwezig, hetgeen naderhand opvallend was, gelet op de verhindering van de Oud-verpleegde van Zandbergen! Bij de laatste zitting hoefde hij niet voor te komen, maar liet de Oud-verpleegde van Zandbergen wel schriftelijk van zich horen, zoals hiervoor aangegeven!

Een merkwaardige fietstocht
Op de laatste zittingsdag werd Sandbrink ongeveer ‘s morgens om 9.30 uur fietsend gezien op de straatweg Soesterberg-Soest-Baarn. Hij kwam uit de richting van het fietspad over de Vlasakkers van Amersfoort naar Soest en ging in de richting Baarn. Aan een melkboer vroeg hij de route naar de Boomsloot. Dat was een weg die ongeveer de grens vormt tussen de gemeenten Soest en Baarn en die uitkomt op de straatweg Soest-Baarn-Amsterdam. Deze door Sandbrink gevolgde route is zeer merkwaardig. Voor hem zou de kortste weg vanuit Amersfoort om Baarn te bereiken de route door de Hooglandse polders zijn geweest, via Eembrugge naar Baarn. Of de route vanuit Amersfoort rechtstreeks over de Soesterweg via Soest naar Baarn. Het fietspad over de Vlasakkers werd bereikt door langs station Amersfoort te gaan en daarna over de Barchman Wuytierslaan. Het is aannemelijk te veronderstellen dat deze route verband hield met het aankopen door Sandbrink van een perronkaartje van het station Amersfoort.

Nabootsing van het handschrift van Reeser?
Zoals aangegeven verschenen ook tijdens de gevangenschap van Reeser in april/mei 1933 geregeld kaarten van de Oud-verpleegde van Zandbergen. De kaarten waren gepost in Utrecht en Amersfoort. Rechercheur Monkhorst schakelde handschriftdeskundige S. Hesselink uit Arnhem in. Volgens deze was het handschrift hetzelfde als van de andere kaarten die aan Reeser werden toegeschreven.Het idee vatte post dat iemand in Amersfoort de gebeurde feiten waarnam en dit onmiddellijk telefonisch of per auto aan Reeser of één of meer helpers van hem berichtte. Daarna zouden de kaarten zijn geschreven en op de vlugste manier naar Utrecht en Amersfoort zijn gebracht en gepost. Hoewel dit wat betreft de tijdsruimte tussen de constatering van het feit en het posten wel mogelijk was, werd het nooit officieel vastgesteld. Tegelijkertijd vatte nog een ander idee post, namelijk dat er sprake was van nabootsing van het handschrift van Reeser. Immers hijzelf zat gevangen!

De dertien kaarten van 1 mei 1933
Rechercheur Monkhorst ontving op 1 mei 1933 dertien kaarten van de directeur van de posterijen: tien stuks waren gericht aan dominee Roobol, één aan P. Kortland, één aan weduwe P.P. Schiedges en één aan Reeser. De in beslag genomen kaarten waren afkomstig uit de brievenbus Bloemendalsestraat in Amersfoort. De bus was op 1 mei 1933 ‘s morgens om 5.13 uur gelicht. De voorlaatste lichting had plaatsgevonden op zaterdag 29 april 1933 ‘s avonds om 22.27 uur. In die tussentijd waren de kaarten dus in de bus geworpen. Rechercheur Monkhorst gaf de kaarten op zaterdag 6 mei ‘s ochtends om 9.13 uur terug aan de directeur van de posterijen, voor doorzending aan de geadresseerden.

Inhoud van enkele van de dertien kaarten van 1 mei 1933:

1e. Potlood. Adres: Eerwaarde heer Ds. Reeser, predikant, Winterswijk.Inhoud: “Heden zend ik O.V.Z. tien kaarten (inkt) met alibis berichten Telegraaf avondblad van 29 april jl. aan ds. Roobol, ook een kaart aan P. Kortland en weduwe Schiedges met speldeprikken om vervalsing te voorkomen. O.V.Z.”

2e. Potlood. Adres: Weduwe P.P. Schiedges, Schimmelpennickstraat 62, Amersfoort.Inhoud: “Edele Vrouwe. Al gelezen dat de heren A. Dooijerwaard en I.J. Luycx zijn overleden. Zie Amersfoortse dagblad van 29 april jl.. Erken dat je ds. Reeser vals beschuldigd hebt. Je gaf T. Sukkel last om achter ‘predikant’ een groot vraagteken te zetten. Wee. Wee. Oud-Verpleegde van Zandbergen.”Verder is er nog met inkt doorgeschreven: “Als hysterische liefde overslaat in hysterische haat. Erken uw boosheid. O.V.Z.”

3e. Potlood. Adres: P. Kortland, Soesterstraat 151, Amersfoort.Inhoud: “Kortland P. nog wel gefillisteerd met Willem de Zwijger; was je ook in de St. Joris. Je hebt zeker wel gelezen in het Amersfoortse dagblad dat de heer A. Dooijerwaard en de heer L.J. Luycx overleden zijn, zouden dat met ds. Reeser afgesproken hebben. Zeg schurk ik ben benieuwd hoe je nu weer bewijzen zult dat ik ds. Reeser ben. Zie je kans het nummer weer te vervalsen. O.V.Z.”Verder is er nog met inkt doorgeschreven: “Gij zult geen valse getuigenis geven van 29 april 1933.”

9e. Inkt. Adres: Eerwaarde heer ds. Roobol, Winterswijk.Inhoud: “Zie avondblad Telegraaf van 29 april jl. blz vier, kolom vijf: Felle brand te Enschede. Kind ternauwernood gered (van onze correspondent). Enschede 29 april. Een felle binnenbrand heeft gisterenavond gewoed in een perceel aan de Lippenkade enz. Oud-Verpleegde van Zandbergen.”Ook nog de volgende tekst aan de adreszijde: “Toen ds. Reeser geïnterneerd was te Meppel berichtte ik o.a. dat de schipper van s.s. Leo verdronken was te Rotterdam. Hij woonde te IJsselmonde.”

Nog meer anonieme correspondentie
Rechercheur Monkhorst ontving op 3 mei 1933 van de directeur van de posterijen weer drie kaarten verstuurd door de O.V.Z.: één was geadresseerd aan de Amersfoortse commissaris van politie Goorhuis, één aan rechercheur Bronkhorst en één aan de heer Mulock Houwer, directeur van Zandbergen. Poststempel: trein Oldenzaal-Amsterdam 2-5-33. Vermoedelijk afgestempeld in Amersfoort of een station verder aan die lijn gelegen in de richting van Amsterdam. De trein stopte hier ‘s avonds om 22.13 uur en reed verder om 22.17 uur op 2 mei 1933. De kaart gericht aan Mulock Houwer, die er geen prijs op stelde, werd in beslag genomen.

Op 5 mei 1933 om 10.00 uur ontving rechercheur Monkhorst vijf kaarten van de O.V.Z., geadresseerd aan: de burgemeester van Laren; W.L. Ortt in Laren; de heer Van de Hoek aan De Ham in Hoogland; mevrouw Van de Broek in Hoogland; Reeser, predikant in Winterswijk.Inhoud: “Amersfoort, 4 mei 1933. Ik schrijf aan de burgemeester van Laren, aan Ortt te Laren, aan de heer Van de Hoek te Hoogland, aan mej. Van de Broek te Hoogland, aan ds. Reeser te Winterswijk: op 9 februari 1932 schreef ik Ortt: nee ploert je hebt nog niet overwonnen. Oud-verpleegde van Zandbergen.”Deze kaarten waren op 4 mei 1933 tussen 22.00 en 23.00 uur gehaald uit de brievenbussen van het Berg- en Leusderkwartier en Leusderweg-Vondellaan. Op 5 mei 1933 werden ze teruggegeven voor doorzending aan de geadresseerden.

Een brief voor Sandbrink
Rechercheur Monkhorst nam op zondag 7 mei 1933 ‘s morgens om 10.00 uur in zijn woning van veldwachter Koenders uit Hoogland een brief in ontvangst die op het postkantoor Hoogland was binnengekomen en door hem in beslag was genomen. Het poststempel: Winterswijk 6-5-1933 10 uur. De brief was geadresseerd aan A. Sandbrink, De Ham in Hoogland en ondertekend door A. Tol.Rechercheur Monkhorst heeft de brief geopend en er op 8 mei door de firma Frima een foto van laten nemen. Vervolgens is de brief door de motorbrigade dezelfde dag ‘s middags om 17.00 uur aan veldwachter Koenders teruggegeven voor doorzending aan de geadresseerde. Hieruit blijkt duidelijk dat Sandbrink verdacht werd van betrokkenheid!

A. Tol is Jacob Tol in Winterswijk, geboren in 1873 in Egmond aan Zee, oudrooms-katholiek en nu verbonden aan de hervormde kerk in Winterswijk. Hij was gepensioneerd administratief spoorwegambtenaar. Hij had een stukje geschreven in de Nieuwe Winterswijkse Courant in mei 1933 waarin hij het opnam voor Reeser, die immers gevangen zat! Onduidelijk is waarom hij dat deed. Ook is niet duidelijk of hij verder een rol speelde in de zaak (denk aan de in de trein afgestempelde anonieme brieven).

Sandbrink in het vizier
Omstreeks deze tijd vond nog een opvallende gebeurtenis plaats. Op een avond begaf P. Kortland zich om 21.30 uur naar de brievenbus van het postkantoor in Amersfoort, om daar een aantal brieven te posten. Kortland was journalist en had zoals hiervoor aangegeven zelf ook een anonieme kaart ontvangen. Hij was beroepsmatig en persoonlijk in de zaak geïnteresseerd. Toen hij het postkantoor naderde zag hij dat Sandbrink juist iets in de brievenbus stak. Kortland vermoedde dat dit mogelijk anonieme kaarten waren. Hij stelde inspecteur Terschoot van de Amersfoortse politie hiervan in kennis. De inspecteur belde meteen de dienstdoende ambtenaar van het postkantoor op. Hij verzocht deze onmiddellijk na te gaan of er anonieme kaarten gepost waren. Inderdaad bleken er toen drie anonieme kaarten gepost te zijn, gericht aan Kortland, de heer Beem en mevrouw Schiedges, allen te Amersfoort. De kaarten bevatten een uittreksel van een advertentievan de heer Beem geplaatst in de Amersfoortse Courant. Beem begint zijn advertentie met de aanhef “de Oud-verpleegde van Zandbergen durft zijn naam niet te noemen, maar Beem wel”. Bij nader onderzoek bleek dat de advertentie op dezelfde dag voor de eerste keer in de Amersfoortse Courant was geplaatst. Deze krant werd ‘s morgens om ongeveer 10.30 uur uitgegeven. Nu kan de inhoud van die advertentie natuurlijk wel aan Reeser in Winterswijk bekend zijn gemaakt per telefoon of door iemand per auto. Daarna kon Reeser de kaarten hebben geschreven en naar Amersfoort laten brengen, zodat Sandbrink ze kon posten. Maar dit viel niet te bewijzen, zoals het ook niet te bewijzen was dat het Sandbrink was geweest die de drie anonieme kaarten had gepost.

Reeser ontmaskerd
Op 10 mei 1933 om 18.00 uur ontving rechercheur Monkhorst van commies M.A. Witsenburg van het postkantoor Julianalaan 17, een anonieme kaart van de Oud-verpleegde van Zandbergen. Adres: ds. Reeser, Winterswijk. Inhoud: “Is alles goed aangekomen o.a. 11 april 24 kaarten. Zondag 30 april dertien kaarten, waarvan tien aan ds. Roobol, één Schiedges, één Kortland met speldeprik. Twee mei zes, vier mei vijf stuks. Twee ervan naar Hoogland. Oud-verpleegde van Zandbergen.”Hieruit blijkt duidelijk dat de Oud-verpleegde van Zandbergen nauwkeurig verslag deed van de anonieme correspondentie aan Reeser. De dertien kaarten van 30 april en de vijf kaarten van 4 mei komen exact overeen met de onderschepte en door rechercheur Monkhorst onderzochte kaarten. Waarschijnlijk had Reeser rond 10 mei zojuist zijn maand gevangenisstraf achter de rug.

Poging tot rehabilitatie
Op 4 oktober 1933 verscheen op het politiebureau Amersfoort W.L Ortt, die zoals hiervoor aangegeven ook een anonieme kaart had ontvangen. Hij deelde het volgende mee. Hij had bezoek gehad van een vertegenwoordiger van het advocatenkantoor De Brauw in Den Haag. Een kantoor dat volgens Ortt een gunstige reputatie genoot. De vertegenwoordiger deelde hem mee, dat Reeser zich tot hen had gewend om de zaak van de anonieme correspondentie in hun handen te geven. Het advocatenkantoor had – aldus de vertegenwoordiger – de indruk gekregen dat Reeser onschuldig was veroordeeld. Men zou hier dus van een rechterlijke dwaling kunnen spreken. De vertegenwoordiger vroeg aan Ortt of hij genegen was mee te werken aan rehabilitatie van Reeser. Hij zou dan, als hij weer beledigende kaarten van de Oud-verpleegde van Zandbergen ontving, een klacht moeten indienen.De daarop volgende rechtszaak zou dan uitwijzen dat Reeser niet de schuldige was, aldus de vertegenwoordiger.

Ortt heeft geen enkele toezegging gedaan, maar de vertegenwoordiger meegedeeld dat hij niet hoopte dat de anonieme correspondentie opnieuw begon. Verder gaf hij aan dat het op deze wijze meewerken niet nodig was, aangezien er nog verschillende klachten ter vervolging bij de Officier van Justitie in Utrecht lagen. Dezeklachten waren ingediend naar aanleiding van het ontvangen van beledigende kaarten van de Oud-verpleegde van Zandbergen (ingekomen na de behandeling van de eerdere zaak in 1930 bij de Rechtbank van Utrecht). Destijds deelde de Officier van Justitie naar aanleiding van deze klachten het volgende mee. Hij zou deze nieuwe klachten in behandeling nemen als in het aanhangige geding een veroordelend vonnis was gewezen. Dit vonnis kwam er inderdaad, te weten deveroordeling van Reeser tot één maand gevangenisstraf voor het Gerechtshof van Amsterdam. Uit het dossier blijkt niet of deze klachten daarna daadwerkelijk in behandeling zijn genomen.

Ontmoeting Reeser – Sandbrink in hotel Monopole?
Veldwachter Koenders nam op woensdag 18 oktober 1933 een brief in beslag op het postkantoor in Hoogland. Deze was geadresseerd aan Sandbrink en afkomstig van Reeser in Winterswijk. De achterzijde van de brief was gesloten met een AVRO-zegel en het poststempel was Winterswijk-Apeldoorn, 17-10-33.C. (gestempeld in de trein).Inhoud: “B.B. Ik zou je graag nog eens willen spreken. Nu kom ik donderdag op doorreis door Amersfoort, ik ben half twaalf voor Monopole Stationsplein. Kan je daar even komen? We mogen elkaar toch best spreken. Je kunt ook wachten om ongeveer 11 uur, kruising Hoevelaken-Nijkerk bij garage Nefkens. Ben je daar om11 uur niet, dan ga ik naar het station. Zie dat je even komt. Kan je persé niet, schrijf dan niet en spreek er niet over in Hoogland. Gaat alles goed? Tot ziens dus,ds. R.”

Naar aanleiding van deze brief heeft rechercheur Monkhorst zich op 19 oktober 1933 ‘s ochtends om 11:05 uur op weg begeven naar het Stationsplein. Op de Snouckaertlaan passeerde hem een auto met nummerplaat M-30612. In de heer die uit de auto naar hem keek herkende hij Reeser. Later om 11:10/11:15 uur zag hij de auto geplaatst voor Monopole op het Stationsplein. De auto was leeg. Reeser was vermoedelijk in het hotel. Monkhorst stelde zich op in de rijwielstalling van Hoogeveen. Hij nam Sandbrink niet waar op het Stationsplein. Om 11:45 uur verliet Reeser Monopole, alleen, en begaf zich naar zijn auto. Bij het verlaten van het hotel droeg hij een pet. Hij stak een sigaret of sigaar op, stapte in de auto en reed om het plantsoentje heen en daarna de Barchman Wuytierslaan op. Monkhorst wachtte nog enige tijd, maar hij zag Sandbrink niet uit het Monopole komen. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij niet aan de uitnodiging gevolg gegeven.

Een briefkaart voor Sandbrink
Sandbrink ontving op 15 februari 1934 een briefkaart van Martha Wernsen, waarin zij hem vroeg bij haar op bezoek te komen. Zij was in Hoogland tot 1929 huishoudster geweest bij Reeser.
Poststempel Amersfoort 14 februari 1934 17-18 uur. Adres: de heer B. Sandbrink, De Ham, Hoogland bij Amersfoort. Inhoud:
“B.B. In lang niets van elkaar gehoord. Hoe maakt u het wel, en uw zuster Jans. Gaat het u beiden wel. Ik maak het gelukkig nog al goed, wel telkens verkouden en nu loop ik met een beetje een dikke hals, maar verder loopt het wel. Het is winterdag moet men maar denken. Hoe vindt je dat mijn zus Jans zo gauw getrouwd is. Ik kan het zo ver nog niet brengen. Zeg Bertus, ik wou je vragen, of je misschien eens bij mij kunt komen. Ik wou je graag eens spreken. Zou je mogelijk zondagmorgen tussen kerktijd niet kunnen komen. Spreek ermet niemand over, misschien kunt ge doen alsof ge naar de kerk gaat. Hier begint de kerk om half tien. De baas zal waarschijnlijk wel gaan en zo niet dan slaapt hij toch, want ik moet je alleen spreken. Gaat het moeilijk, ziet dan een andere dag even te komen. Je weet wel waar ik woon, hè. Het is net voor Nijkerk, de straatweg langs het kerkhof en dan het tweede huis links van de weg, met een grote schuur er bij, zie dus maar hoe of wat. Vele hartelijke groeten, ook voor je zuster en Wernsen. Ik kom bijna nooit op het dorp, anders kwam ik je wel eens opzoeken, dit hoop ik later nog eens te doen. Dag. Martha.Verbrand deze maar. Nijkerk, 14-2-1934.”

Na deze onderschepte briefkaart is de anonieme correspondentie opnieuw begonnen (sinds half mei 1933 was het rustig gebleven). Op maandag 5 maart 1934 om 4.00 en 5.00 uur ‘s morgens (volgens het poststempel Amersfoort) werden zes anonieme kaarten in één van de brievenbussen gevonden. De brieven waren geadresseerd aan Ortt, Reeser, Kortland, J.A. Maas (inspecteur van politie in Winterswijk) en aan de redacteur van de Winterswijkse Courant. Op de kaarten was te lezen dat de schrijver in het buitenland was geweest en daarom niet in staat was geweest om te schrijven. Maar de schrijver zou nu weer beginnen, echter “in het nette blijven, omdat hij Reeser geen last wil aandoen.”

Deze brief roept de vraag op wat de rol van Martha Wernsen is geweest. Dat het een tijdje rustig was geweest hield verband met het verblijf van de anonieme schrijver in het buitenland. Maar onduidelijk blijft wie in het buitenland is geweest. Of de anonieme schrijver inderdaad weer is begonnen is niet bekend.

Conclusies (door rechercheur Monkhorst)
De brieven, briefkaarten en ansichtkaarten waren in de periode 1925 tot 1929 geschreven door Reeser, zoals terecht door de handschriftdeskundigen was vastgesteld. Sandbrink, zijn vriend en tuinman, verstrekte hem de inlichtingen. Hij hielp verder door de brieven en kaarten voor Reeser te posten. Dit laatste stond vast. Op aanwijzing van rechercheur Monkhorst waren door veldwachter Koenders ansichtkaarten gemerkt op het postkantoor van Hoogland. Sandbrink had daar een aantal gemerkte kaarten gekocht. Deze werden later als anonieme kaarten door de post bij verschillende personen bezorgd (maar met het “handschrift” van Reeser)!Vlak voor zijn vertrek naar Winterswijk in 1929 wist Reeser dat hij van de anonieme correspondentie werd verdacht. Vanaf dat moment tot 1933 liet hij de kaarten door Sandbrink schrijven. Sandbrink heeft waarschijnlijk – als jarenlang ingewijde – vrij goed het handschrift van Reeser wat betreft blokletters leren naschrijven.Vanaf dat moment valt ook de handschriftverandering op. De gekleurde inkt verdwijnt, het potloodschrift verschijnt en sommige lettertypen zijn heel anders dan voorheen. Zo kon Reeser gerust geïsoleerd zitten of in de gevangenis verblijven. Sandbrink was present als anonieme schrijver! Het liep één keer spaak, toen hij in 1933 op de eerste zitting van het Gerechtshof van Amsterdam moest zijn. Toen kon hij niet voor kaarten voor de zitting zorgen. Wel de tweede keer; toen fietste hij in Soest.

Ondanks het zorgvuldige onderzoek kon Monkhorst geen enkel wettelijk bewijs tegen Reeser vinden. Wel is het vreemd dat Sandbrink niet voor betrokkenheid veroordeeld is (de aankoop van de gemerkte ansichtkaarten). Het dossier vermeldt geen nieuwe feiten na 5 maart 1934. Al met al had de zaak van de anonieme correspondentie in totaal bijna 10 jaar geduurd, van 1925 tot 1934!

Er resteren – na bestudering van het dossier – nog enkele vragen. Het motief voor de anonieme correspondentie betrof de vermeende wantoestanden in het opvoedingsgesticht Zandbergen. Was er een grond voor die aanklacht? Waarom maakte Reeser zich daar druk over? Wat was zijn persoonlijke relatie met dit gesticht? Had hij er zelf ooit tijd doorgebracht (de Oud-verpleegde van Zandbergen)? Of had Sandbrink daar vroeger tijd doorgebracht en nam Reeser het voor hem op? Waarom liet Sandbrink zich in met hand-en-spandiensten voor Reeser? En wat was de rol van Martha Wernsen ten opzichte van Reeser en Sandbrink? En de rol van Jacob Tol? Vragen die in het dossier niet worden beantwoord.

Bronnen
Persoonlijk dossier G. Monkhorst (collectie Gerard Monkhorst jr, fotokopie in collectie HKH)G. Hilhorst, G. Raven en N. van Vulpen, ‘Boer, bestuurder en brandweerman. De gemeente Hoogland 1811-1973,’ De Bewaarsman 5 (1999) 1-78, ald. 45 G. Raven, ‘De post in Hoogland 1854-2001 (deel 2),’ De Bewaarsman 8 (2002) 154-162, ald. 161-162