door Jaap Voorburg
De graslanden in de polder tussen Hoogland en Bunschoten waren niet alleen in gebruik bij boeren uit deze dorpen, maar ook boeren uit Hamersveld en Achterveld waren eigenaar of pachter van percelen. Gezien de grote afstand werd het grasland alleen gebruikt voor de hooiwinning en voor het beweiden met jongvee. In de periode van de hooibouw was er vooral in de avond veel verkeer van in traag tempo voortzeulende hooiwagens. Vaak waren dat twee aan elkaar gekoppelde wagens, getrokken door twee paarden en vóór op de bok een vermoeide en slaperige voerman.
Enkele café’s waren een vaste opsteekplaats om nog even de dorst van paarden en voerlui te lessen vóórdat het laatste traject werd afgelegd. Zo’n plaats was het café van Van de Hoef op de Brand, waar soms wel een tiental hooiwagens op een lange rij langs de weg geparkeerd stond. Het was dan al vrij donker, zodat er geen foto- ’s van zullen bestaan.
Vermeldenswaard is het verhaal over het transport van jongvee dat in het voorjaar naar de polder werd gebracht vanuit Hamersveld. Dit verhaal heb ik opgeschreven op basis van wat mijn schoonvader mij hierover vertelde. Ik kan niet nauwkeurig aangeven tot welke tijd dit speelde, maar vermoedelijk is het vele jaren zo gegaan.
Mijn schoonvader Anthonius (Toon) van Eijden is in 1903 op Hamersveld geboren en vestigde zich in 1928 op de Margaretha Hoeve te Hoogland. Dat betekent dat het in het begin van de vorige eeuw nog de gebruikelijke wijze van veevervoer was.
Al het hiervoor in aanmerking komende jongvee werd namelijk op een vaste dag als één kudde naar de polder gebracht. Er waren dus afspraken over de dag, het tijdstip en de route. Het begon op de meest afgelegen bedrijven, waar de boeren en hun helpers hun vee in de goede richting de weg opdreven. Op de bedrijven waar men langs kwam stonden mensen en dieren al klaar om zich hierbij aan te sluiten. Het vee was niet aangebonden, maar er waren voldoende begeleiders om te voorkomen dat de kudde de erven van boerderijen of zijwegen betrad. Het was overigens een hectisch gebeuren. Het jongvee was blij met het voorjaar en het einde van het verblijf in een donker hok, maar het was ook gespannen door de vele onbekende soortgenoten en het geschreeuw en geren van de begeleiders.
Ik weet niet hoe de route precies liep, maar in elk geval ging het over de Hogeweg en had men voor dit bijzondere transport toestemming om over het terrein van de kazerne door te steken naar Liendert. Zodoende hoefde men niet door de stad.
Op Hoogland ging men via de Bunschoterstraat naar de polder. De kudde had dan zijn maximale omvang bereikt en men kan zich afvragen hoe iedere boer daar zijn eigen pinken weer tussen uit kon halen zodra de groep bij zijn perceel aankwam. Dat bleek wonderlijk eenvoudig. Door het geren en de lange afstand begonnen de dieren vermoeid te raken, zodat de vaart er geleidelijk aan uit ging. Daardoor kwam er rust in de troep en gingen de stalgenoten elkaar opzoeken. Wat in het begin dus een ordeloze hollende kudde was, kristalliseerde weer uit tot een soort optocht van kleine groepjes dieren van dezelfde eigenaar, die gemakkelijk door hun baas in het juiste perceel kon worden gebracht. Daarna konden ze dus worden toevertrouwd aan de hoede van de bewaarsman, de Hooglander die voor de Hamersvelders en Achtervelders op hun vee paste.
Als toegift nog dit: in de dertiger jaren raakte geleidelijk aan de hooihoed in de mode, een soort Garibaldi-hoed die tijdens het werk in de hooibouw werd gedragen.
Als schooljongens telden we deze hooihoeden. Daar was een procedure voor: als je een boer met een hooihoed zag maakte je de rechterduim nat met speeksel en drukte deze in de palm van je linkerhand. Daarna sloeg je met je vuist op dezelfde plaats en noemde het nieuwe getal dat op deze manier “verzegeld” in je geheugen kwam. Op het schoolplein kon je er op vertrouwen dat het getal dat iemand noemde een eerlijke weergave was van het aantal hooihoeden dat hij had gezien. Hoewel aan de echte opscheppers vroegen we het maar niet.