door Nellie van Vulpen
Hoe het begon
Veel Hooglanders zullen het misschien niet meer weten maar in de jaren na deTweede Wereldoorlog heeft in Hoogland een verkennersgroep bestaan. Deze groep werd opgericht in 1947 en zou in 1956 ophouden te bestaan. Een van degenendie er vanaf het begin bij was betrokken was Gijs Keizer. Hij was de zoon van schilder Hendrik Keizer. Hendrik had een groot gezin te onderhouden en van eierhandelaar Martin Boon had hij het adres gekregen van ene mevrouw Van der Aa die op kamers woonde in het voormalig pension Sint-Jozef op de Bloemendalsestraat in Amersfoort. Mevrouw Van der Aa had connecties in Amerika en kreeg regelmatig tweedehands kleding toegestuurd. De kinderen van Hendrik Keizer werden bij tijd en wijle uitgenodigd om te kijken of er iets van hun gading bij zat. Zo kwam Gijs op een goede dag in het bezit van een verkennersshirt.
Samen met zijn vriendjes, en in het kostuum van de verkenners, speelde hij op de Schoonoorderlaan verkennertje. De oorlog had een diepe indruk gemaakt op de opgroeiende jeugd van die jaren en oorlogje spelen was een favoriet tijdverdrijf.
Leida Brouwer, dochter van Willem Brouwer, was in die jaren akela bij de welpen in Amersfoort. Zij zag de jongens daar bezig, stapte op ze af en vertelde ze dat er een verkennersgroep in Hoogland zou worden opgericht. Gijs en zijn vrienden hadden daar wel oren naar. Samen met Jan Pasker en Arnold Schimmel meldde hij zich aan. Er waren in totaal zo’n 24 jongens lid geworden en er konden nu twee patrouilles gevormd worden. Jan Pasker en Arnold Schimmel werden meteen in een groep ingedeeld. Gijs moest echter nog een paar maanden wachten alvorens hij met de tweede groep van start kon gaan. Dat was zeer tegen zijn zin, want het was allemaal begonnen met zijn kostuum.
Een internationale organisatie
Rond 1900 had de Britse generaal Lord Baden Powell de padvinderij opgericht. Deze beweging was sterk militaristisch van inslag. Het doel was de jeugd een goede opvoeding te geven zowel in lichamelijke als in geestelijke zin met een grote nadruk op discipline en zelfbeheersing. Het verkennen was een van de pijlers van het verkennersleven en de liefde voor cultuur en natuur was daarmee nauw verbonden. In die tijd van de verzuiling kon het natuurlijk niet uitblijven dat er ook een katholieke variant in het leven werd geroepen, de verkenners. De Hooglandse verkennersclub Sint Maarten werd vernoemd naar de parochieheilige Sint Martinus. En er was een rol als aalmoezenier weggelegd voor de kapelaan van de parochie. Het uniform moest door de jongens zelf worden aangeschaft. De Hooglandse verkenners onderscheidden zich door hun grijsblauwe das met een rode rand.
In Nederland vielen de verkenners onder de Katholieke Jeugdbeweging, een landelijke organisatie waarin verschillende jeugdverenigingen waren ondergebracht zoals de Katholieke Arbeidersjeugd. De verkenners vormden de grootste groep. Later zijn zij als zelfstandige vereniging verder gegaan. Wie werden er lid? In het algemeen waren het jongens met een wat avontuurlijke en speelse inslag die niet zoveel voor het voetballen voelden. Ook op natuurliefhebbers oefende de verkennerij een grote aantrekkingskracht uit. Over het algemeen waren er opmerkelijk weinig boerenzonen lid.
Stoere jongens
De verkenners hadden zich te houden aan vaste regels zoals vastgelegd in ‘Het verkennen voor jongens’. De daarin omschreven padvinderswet omvatte tien artikelen.Zo is een padvinder rein in gedachten, woord en daad. Rokers en rokkenjagers waren in die optiek slappelingen. In een ander artikel wordt van de padvindergeëist dat hij zonder tegenspreken orders weet te gehoorzamen. Dat en het feit dat het dragen van een uniform grote aantrekkingskracht uitoefende op de jongens, doet Leen Keizer (neef van Gijs) de verzuchting slaken dat hij eigenlijk ‘fout was ná de oorlog’. Het verkennersleven bood structuur en vastigheid en je hoorde ergens bij; je maakte deel uit van een elite. Volgens Leen Keizer voelde je je verheven boven anderen die geen lid waren. Kwamen verkenners elkaar op straat tegen, dan groette men elkaar met de verkennersgroet door middel van het opsteken van de drie middelste vingers. Dit was overigens geen verplichting maar meer een soort erecode. Verder kwam het verkennersleven tegemoet aan een veelheid van behoeften zoals stoerheid, wedijver, avontuur, saamhorigheid maar daarnaastook idealisme. In de praktijk was de club echter vrij informeel georganiseerd. Het ging vooral om praktische zaken en de vergaderingen duurden nooit lang. De aantrekkingskracht van het verkennersleven werd nog verhoogd door de veelsoortigheid van de activiteiten.
De gevaren die een jongen bedreigen
Roken en drinken zijn geen verleidingen, die een ieder heeft te weerstaan, doch er is één verzoeking, waarvan men vrij zeker kan zeggen, dat dit wel het geval is en ik wil je er voor waarschuwen. (…) Juist als bij jongens, die beginnen te roken, vinden sommigen het flink en manlijk om vuile dingen en moppen te vertellen.(…) Maar dergelijke gesprekken, het lezen van smerige boeken of het bekijken van ontuchtige platen brengen vaak jongens tot zelfbevlekking. Dit is een zeer gevaarlijk ding, want het wordt een gewoonte, dan verwoest het op de duur lichaam en geest.
Uit: Het verkennen voor jongens
Bijeenkomsten tussen de processiestukken
De bijeenkomsten van de verkenners vonden plaats onder de houten veranda op de oude speelplaats van de voormalige meisjesschool op Langenoord. Onder de spanten van diezelfde veranda lagen ook de onderdelen opgeborgen die bij processies werden gebruikt. Maar dat deerde de jongens niet; zij hadden een plek waar zij bij elkaar konden komen. Daarna mochten de jongens een hok achter de pastoriegebruiken voor hun bijeenkomsten. Naderhand kregen de verkenners een eigen blokhut op Langenoord. Die blokhut stond op het terrein van Leo’s Oord aan het Brinkerpaadje, achter boerderij Langenoord (het tegenwoordige restaurant In den Gloeiende Gerrit). Verkenners zoals Chris Schoonderbeek en Jan Pasker die een ambachtelijke opleiding hadden gedaan, zorgden ervoor dat het nieuwe onderkomen bruikbaar werd. Later werd dit gebouwtje onder de naam De Kajuit het onderkomen van de Katholieke Arbeidersjongeren (KAJ), later de Katholieke Werkende Jongeren (KWJ) genoemd. Dit was een soort tegenhanger van de JBTB (Jonge Boeren- en Tuindersbond). Ook al kwamen de leden soms uit één gezin, men bezag elkaar toch met enig wantrouwen. De Kajuit is omstreeks 1975 gesloopt nadat jongerencentrum De Neng in gebruik genomen was.
Sporen zoeken in het veld
De verkennersclub was onderverdeeld in patrouilles van zes à zeven jongens. Elke patrouille had zijn eigen dierennaam en van de leden werd verwacht dat zij het geluid van dat dier ook konden nabootsen. Elke patrouille had ook een patrouilleleider en een assistent-patrouilleleider. Helemaal bovenaan in de hiërarchie stond de hopman. Daaronder kwamen de vaandrig, de assistent van de hopman en de patrouilleleiders. Zij vormden samen de ereraad die allerlei zaken had te bespreken. Vanuit het clubgebouw werden allerlei activiteiten op touw gezet. De verkenners werden met opdrachten het vrije veld ingestuurd. Het Bovenpad was een geliefde route. Dit was een kerkpaadje door de weilanden met klaphekjes, dat van Leo’s Oord via het boerderijtje van Bart van Middelaar naar Emiclaer liep, waar nu ongeveer de Laan der Hoven ligt. Je kon vandaar uit heel gemakkelijk uitwijken naar het Schothorsterbos en het bos en heideterrein tegenover de boerderij Emiclaer van Cees Hilhorst, waar nu winkelcentrum Emiclaer gevestigd is. Daar speelden de verkenners vaak het spel van ‘vlag veroveren’. Een andere activiteit was toneelspelen. In Concordia is door hen een aantal avondvullende toneelstukken opgevoerd. Het stuk ‘Het geheim van de Koomor’ werd geregisseerd door meester Böhm, onderwijzer van de Sint Hendrikusschool. Bij een andere gelegenheid trad Jan Boon op als regisseur.
Verwildering van zeden
Ongeveer eenmaal per jaar gingen de verkenners op kamp. Het allereerste kamp of weekend werd gehouden in Terschuur op de boerderij van Blom, die familie was van vaandrig Reyer van de Hoef. Achter de boerderij, aan de weg naar Barneveld lag een stuk bos met heidevelden en vennen; een ideale plek voor verkenners om te vertoeven. De verkenners gingen op de fiets op kamp en de spullen werden met een vrachtwagen vervoerd. Eerst reed Kees van de Coterlet, ouder van één van de verkenners, met een vrachtwagen die door de Coöperatie beschikbaar was gesteld. Later reed Martin Boon wiens zonen ook bij de verkenners zaten.Tijdens die kampen deed men ondermeer aan pionieren, sporen zoeken en wildbespieden. Ook dan diende men zich aan de regels te houden en er vonden regelmatig inspecties plaats. Leen Keizer herinnert zich nog heel goed een kamp tijdens een hete zomer. Hij had als hopman toegestaan dat de jongens met ontbloot bovenlijf rondliepen. Leen werd daar bij de inspectie ernstig over onderhouden. Een dergelijk optreden kon niet door de beugel en kon slechts leiden tot verwildering van de zeden, zo luidde het onbarmhartige oordeel.
Een avontuurlijke reis naar Luxemburg
In 1950 trokken de Hooglandse verkenners op de fiets naar Luxemburg. Alleen de oudste patrouille ging toen op pad. Naderhand gingen ook andere patrouilles onder leiding van Paul Boon, Johan Hoogland, Gijs Hilhorst (van de Hogenheerd,een nu verdwenen boerderij aan de Bunschoterstraat tegenover de Zeldertseweg) en Leen Keizer. De eindbestemming was steeds Clairvaux. Hopman Jacob Brouwer heeft van die eerste tocht in 1950 een verslag gemaakt maar heeft het helaas nooit helemaal afgemaakt. Het verhaal stopt als de jongens het zuiden van Luxemburg hebben bereikt. De opengelaten ruimtes zijn deels opgevuld met originele tekeningen van Gijs Keizer, die toen nog helemaal niet de aspiratie had om de kunstschilder te worden die hij later werd. Op 25 juli vertrokken Jacob Brouwer, Johan van Eyden, Herman van Loen, Gijs Keizer, Jan Pasker, Chris Schoonderbeek en Everard Boersen op de fiets. In het voorwoord van het verslag spreekt de auteur van de grote ‘… verwachtingen naar het onbekende gebied van Luxemburg.’ De voorbereiding heeft maar liefst een jaar geduurd. Het mag dan in de eerste plaats als een vakantie gezien worden, de bedoeling van de reis is ook het aanleren van samenwerking. In twaalf dagen moet de afstand van en naar Luxemburg worden afgelegd. En dan is het natuurlijk van groot belang dat ieder zich ‘… inschikkelijk en onbaatzuchtig …’ toont.
Een dreigend conflict
Het moet voor die stoere Hooglandse jongens een hele onderneming zijn geweest om met in onze ogen primitieve middelen een dergelijke tocht te ondernemen. Niks lichtgewicht kampeerspullen,niks fietsen met 24 versnellingen. Meteen bij Doorn komt al een voorproefje van de te verwachten moeilijkheden, de eerste helling moet worden genomen. Zijn de bergen in Luxemburg ook zo steil? ‘Inschikkelijkheid’ en‘onbaatzuchtigheid’ worden zwaar op de proefgesteld als Gijs Keizer tussen Turnhout en Leuven tot de ontdekking komt dat hij zijn portemonnee met 200 franc en nog wat Nederlands geld kwijt is. Het geld voor die reis heeft Gijs zelf moeten verdienen door de verkoop van statiegeldflessen. Door zijn houding, door Jacob omschreven als ‘… uitdagend rustig …’,vallen er ‘… nogal wat onvriendelijke woorden’. Een dergelijk verlies is niets minder dan een ramp. Nadat de hele bagage grondig is nagezien en Gijs uitvoerig zijn kleding heeft onderzocht, zit er niets anders op dan 25 kilometer terug te fietsen naar de laatste overnachtingplaats, het kampeerterrein in Baarle-Nassau. Hopman Jacob Brouwer en Johan van Eyden gooien hun bagage van hun fietsen en vertrekken. De opluchting is groot als beide heren vermoeid en bezweet maar mét de portemonnee terugkeren. En zo bereikt het gezelschap na veel wederwaardigheden het zuiden van Luxemburg. Helaas stopt hier het verslag. Het moet toch een bijzondere reis zijn geweest in een tijd dat de welvaart nog niet zo ver was gestegen dat op vakantie gaan zo gangbaar was als tegenwoordig. Het uitstapje moet op de jongens een onuitwisbare indruk hebben gemaakt.
Buiten slapen
‘Een verkenner moet veel buiten slapen; een jongen,die er aan gewend is met de ramen gesloten te slapen, zal, als iedere teervoet,(…‘een nieuweling,die voor de gek zal wordengehouden tot hij wat verkennersvaardigheid heeft verworven…’) veel last hebben van kouvatten of rheumatiek, als hij begint met buiten slapen.’ … ‘Een zacht bed en teveel dekens veroorzaken slechte dromen,die een jongen verzwakken.’Uit: Het verkennen voor Jongens
Een inspirerende leider
De eerste hopman van de Hooglandse verkenners was Jacob Brouwer, zoon van Hendrik Brouwer die met zijn vrouw Geertje van Wee een kruidenierszaak dreef aan de Heideweg, op de hoek van de Emiclaerseweg (nu Het Karrespoor). De jonge verkenners werden gastvrij ontvangen door Geertje Brouwer. Jacob was wat ouder dan de rest, hij studeerde en vervulde voor de jonge verkenners de rol van leidsman; een figuur waarmee zij zich identificeerden. Op zijn kamer thuis, de kast genoemd naar de toentertijd populaire benaming voor studentenkamer, werd de ereraad gehouden. Hier kwamen de verkenners bijeen om te praten over ondermeer politiek en andere ‘hogere zaken’ zoals Leen Keizer het formuleert. Gijs Keizer herinnert zich de bijeenkomsten op zondag na de mis om wat te kletsen of om plannen te maken of boeken te bespreken. Voor Gijs waren deze bijeenkomsten bijzonder waardevol en hebben ze veel invloed gehad op zijn verdere ontwikkeling.Hier leerde hij schrijvers als Godfried Bomans waarderen en kreeg hij de smaak te pakken van populair-wetenschappelijke werken.
Onder Jacob Brouwer waren achtereenvolgens Reijer van de Hoef, Gerard Horstman en Jan Boon vaandrig. Na Jacob Brouwer werd Jan Boon hopman,maar hij moest het doen zonder vaandrig. De laatste hopman was midden jarig vijftig Leen Keizer met als vaandrig Jaap Boon. In die jaren echter was de achteruitgang al ingetreden. Het werd steeds moeilijker nog mensen te vinden die de leiding wilden nemen. Na Leen Keizer was het in 1956 afgelopen met de Hooglandse Sint Maarten verkenners. Was het alleen een gebrek aan geschikte opvolgers of lag de oorzaak van de leegloop ergens anders? Misschien waren de mogelijkheden om zich te ontplooien in de tweede helft van de jaren vijftig wat verruimd. Het zou ook interessant zijn eens te bekijken hoe het elders in Nederland ging met de belangstelling voor de verkennerij in die periode.
Eind jaren 50 bestond in Hooglanderveen de wens een eigen verkennersclub op te richten. Gijs Keizer woonde toen al in Hooglanderveen en vanwege zijn verkennerservaring werd hij gevraagd mee te werken aan de oprichting. De stijl was toen al veel minder militaristisch geworden en het spelelement had een veel grotere rol. Aanvankelijk was hij hopman, later was hij meer actief op regionaal niveau.
Bronnen
Interviews met Gijs Keizer en Leen Keizer (voorjaar en zomer 2004) Correspondentie met Jacob Brouwer en Jaap Voorburg, Jacob Brouwer, Fietshike naar Luxemburg (typoscript Hoogland, 1950; collectie Jacob Brouwer)Lord Baden Powell of Gilwell, Het verkennen voor jongens (voor Nederland vertaald en bewerkt door Jan Schaap, ’s-Gravenhage 1938)