Zorgelijke dagen of avontuurlijk vakantiereisje?
Gerard Raven
Op zaterdag 10 juli 2004 togen 56 Hooglanders onder leiding van Gerard Hilhorst naar Edam en Volendam. Deze reis vloeide voort uit contacten voor zijn boek Hoogland en ‘De Muziek’. Zij wilden de plekken terugzien waar zij in mei 1940 zo gastvrij waren opgevangen. Ruim de helft van de groep bestond overigens uit kinderen van évacués of andere belangstellenden, want 64 jaar laat ook hier zijn sporen na. Onderweg klom vrijwel elke senior op zijn praatstoel en hoefde ik slechts mijn vingers blauw te schrijven of door te vragen. Wat voor de een zorgelijke dagen waren betekende voor de ander een ongekend vakantiereisje. Zo verschillend kon de evacuatie uitpakken. In totaal zijn er 4.177 Hooglanders geëvacueerd, naast meer dan 100.000 andere bewoners rond de Grebbelinie.
Het was overigens niet de eerste herdenkingstocht aan die avontuurlijke dagen. In 1965 is ook al een boottocht georganiseerd, waarover Henk Pasker hieronder vertelt. En in mei 2000 gingen zo’n zeventig parochianen van de Sint Josephkerk uit Hooglanderveen al naar Edam, waar zij in de Sint-Nicolaaskerk een kerkdienst met koorzang en een stadswandeling kregen aangeboden.
In het boek van Gerard Hilhorst staat een verslag waarin de evacuatie vooral vanuit Volendamse en Edamse kant wordt belicht; dat wordt hier niet herhaald. In het boek zijn maar weinig foto’s uit die tijd afgebeeld; hier is er wel plaats voor, naast exemplaren en documenten die pas nu zijn opgedoken.
Twintig vertellers
In het onderstaande komen de oudere Hooglanders zoveel mogelijk zelf aan het woord. Eerst wilde ik de verhalen combineren, maar ze spreken voor zich! Soms heb ik een herhaling geschrapt, maar enkele andere neem ik op de koop toe. Ik noem ieder in volgorde van hun leeftijd in 1940, met enkele gegevens over hun ouderlijk gezin en adres. Daaruit blijkt dat de meesten inderdaad nog kind waren, maar sommigen al volwassen. Zij kunnen zich de evacuatie veel beter herinneren en begrepen beter wat er om hen heen gebeurde.
Antoon Versteege was nog niet zo lang getrouwd met Mimi en werkte bij proefboerderij De Schothorst. Ik kon hen niet terugvinden in de bevolkingsregisters van Hoogland en Amersfoort tot 1939; zij zijn dus pas daarna hier komen wonen.
Cisca Kreijne-van Hees (24): haar vader Johannes had een winkel in huishoudelijke artikelen en drogisterij aan de Zevenhuizerstraat, tussen de Kerklaan en de Heideweg.
Ees van der Pels-Blankestijn (24) woonde met haar moeder op een boerderijtje aan de Verbindingsweg 2 buiten Hooglanderveen, die twee jaar geleden is gesloopt voor Vathorst.
Haar vader was al overleden.
Bart van Middelaar (23) woonde op een boerderij aan het Bovenpad bij de Heideweg. Deze is nu gelegen tussen de wintertuinen in de Ring van Kattenbroek.
Aaltje Tondeur-Hilhorst (21) en haar broer Gradus Hilhorst (17) woonden op boerderij Groot Calveen.
Mien Veldhuizen-van den Bedem (21) kwam uit Achterveld en was toen meid bij Arie Kok aan de Hogesteeg.
Henk Renkers (19) was de zoon van Willem Renkers van het postkantoor aan Hamseweg 2 (inmiddels verdwenen). Hij werkte bij garage Alberts in Amersfoort.
Tonia van de Grootevheen-Brundel (19): haar herinneringen werden naverteld door dochter Ans Vink-van de Grootevheen. Tonia woonde op De Vier Akkers D41, later Molenweg 15, op de plek waar nu de Witte Wal en Hooidonk in Kattenbroek elkaar kruisen. Zij werkte bij bakker Jan Keizer aan de Zevenhuizerstraat; als het druk was moest ze met een borstel en water over de broden voor een glanzend bovenlaagje.
Joke Lagrand, Rens Schuurman-van Puffelen en Truus van de Winkel-Out (allen 15) woonden destijds in Edam.
Alie Prinsen-van Westerlaak (14) woonde op een boerderij aan de Coelhorsterweg, naast café ‘t Hoekje van de familie Smink. Zij was al van de lagere school af.
Henk Pasker (14) was de zoon van timmerman Teus Pasker aan de Schoonoorderlaan.
Mien Schoonderbeek-van den Heuvel (16, bijnaam Mien van de Witte Kees) woonde op de grote boerderij Ouders Vrucht achteraan Zevenhuizen, nu Zevenhuizerstraat 168 in Bunschoten.
Mien Nijhof-de Ridder (9) was de dochter van Peter de Ridder, boer aan de Lodijk.
Gijs Hilhorst (7) kwam van boerderij Groot Emiclaer, die nu ten oosten van de vijver van Emiclaer en De Lichtkring staat en gebruikt wordt door de RWA.
An Verheul-van Burgsteden (7) woonde op boerderij De Heetkamp aan de Kopersteeg, dus op De Koop. Deze stond op de huidige Garietstraat in de wijk Schothorst.
Ad Verheul (7) huisde aan de Van Tuyllstraat B164 (nu 11), tegenover het postagentschap. Hij werd later Ans zwager.
Gijs van den Broek (5) woonde met zijn vader Arie en hun gezin in een gehuurde boerderij aan het eind van de Liendertsesteeg. Deze stond bij het gehucht Rondom Zes, net ten westen van de splitsing van de spoorwegen van Amersfoort naar Apeldoorn en Zwolle.
Riet Tolboom-van Loen (5) was erg jong en kan zich maar weinig herinneren. Riet was de dochter van smid Cees van Loen aan de Zevenhuizerstraat 136, hoek Heideweg (nu een kapsalon).
Waarom evacueren?
Op 1 september 1939 mobiliseerde Nederland, maar het bleef neutraal.
Henk Pasker (14): ‘Wij waren militairen gewend, want die hadden vaak koffie bij ons thuis gedronken. Het waren jongens die in de zuivelfabriek gelegerd waren om stellingen te graven en te bezetten op de eng.’
Vrijdag 10 mei 1940, een zomerse dag.
Gijs Hilhorst (7) vertelt: ‘Mijn vader was 34 jaar en in militaire dienst. Hij was gelegerd in Zeeland, doch bij het uitbreken van de oorlog ziek thuis. Zoals vele soldaten had hij last van reumatiek. Als kind werden we wakker door het lawaai van de vliegtuigen. Waarschijnlijk was er ook veel onrust in huis. Op de vraag wat er aan de hand was kregen we de meest gekke antwoorden; niemand wist toen nog wat er precies gebeurde.’
An Verheul (7): ‘Op de dag dat de oorlog uitbrak ging ik met mijn broers naar school. De buurman stuurde ons terug.’
Ook de oudere Hooglanders wisten niet veel, omdat veel militair geheim was. In geval van een Duitse inval had het Nederlandse leger het plan gemaakt om de vijand tegen te houden bij de IJssellinie. Men verwachtte dat die niet lang zou standhouden, waarna de échte gevechten plaats zouden vinden langs de Grebbelinie, van Spakenburg tot de bekende Grebbeberg. Dit was een waterlinie die tijdens de mobilisatie nog was versterkt met bunkers en tankvallen. Dat had iedereen zelf kunnen zien. Maar om goed weerstand te bieden was er ook vrij schootsveld nodig. Daarom zouden gebouwen die in de weg stonden door Nederlandse soldaten worden verwoest. Dat is op 10 mei inderdaad gebeurd, maar veel chaotischer dan gepland. Daardoor kregen de bewoners nauwelijks kans om iets van hun spullen te redden. Verschillende deelnemers aan de excursie vertelden dat sommige panden al in brand gestoken zijn waar de bewoners nog bij waren! Vanuit Amersfoort en Bunschoten waren de branden goed te zien.
Gijs Hilhorst (7) gaat verder: ‘Onze boerderij stond op kleine afstand van een stellingenreeks en een tankval die bij de Grebbelinie behoorde. Mijn vader wist al in een vrij vroeg stadium dat onze boerderij verbrand zou worden, maar ik heb steeds de indruk dat hij niet van de ernst doordrongen was. Hij heeft in ieder geval geen voorzorgsmaatregelen genomen; daarom is de gehele inboedel verbrand.’
Gijs van den Broek (5): ‘De boerderij werd in brand gestoken en ik stond met mijn moeder en broertje toe te kijken. Mijn moeder huilde en mijn vader gooide op het laatste moment kippenvoer uit de boerderij.’
Lopend naar De Brand of nog verder
De ervaringen verschillen nogal: de een kon onderweg al met een vrachtwagen mee, de ander liep helemaal naar Spakenburg.
Henk Renkers (19): ‘Al heel vroeg werd ik wakker. Nog vroeger dan anders. Allemaal vliegtuigen in de richting van oost naar west. Hooglanders die de straat opgingen, dachten eerst dat het Engelse vliegtuigen waren, op hun terugweg na bombardementen in Duitsland. De berichten op de radio maakten duidelijk dat het om Duitse vliegtuigen ging die de grens hadden overschreden. Om vijf uur kwam het officiële bericht: het was oorlog. Maar ik ging gewoon om zeven uur naar mijn werk.
Mijn vader belde om tien uur: Naar huis komen, want Hoogland wordt geëvacueerd. We moesten om één uur klaar staan op Schothorst. Hoe lang het zou gaan duren, wist niemand. Alles was onzeker. Twee stuks ondergoed gingen in de koffer. Vijf kinderen van het gezin vertrokken met anderen naar Spakenburg; onze ouders zouden pas als laatsten volgen omdat zij een functie hadden. In Spakenburg moesten wij onze fiets bij de haven zetten met een label eraan waarop onze naam stond. Maar niet op slot.’
Gijs Hilhorst (7): ‘Rond tien uur ‘s morgens werd het duidelijk dat we weg moesten. Kleine dingen herinner ik me nog, zoals dat de bus met beschuiten op tafel stond en we er net zoveel van op mochten eten als we wilden. Nadat er het een en ander ingepakt was dat gedragen kon worden, zijn er wat andere spullen in een kist achter in de tuin neergezet. Ons gezin ging op pad: vader, moeder en vijf kinderen; de meid was naar haar ouders gegaan en de knecht was met het vee mee. Het enige vervoermiddel was de kinderwagen met mijn jongste zus; er werd nog het een en ander in en op gepropt. Aan de onderzijde was een bakje voor de po; deze is er uit gehaald en hier zijn onze kinderspaarpotten ingelegd. Deze hadden we indertijd van onze grootouders gekregen en ze waren voor ons als kinderen het kostbaarste bezit; we hebben ze nog!
We gingen lopend naar De Brand aan de Heideweg, een afstand van ruim 600 m. Onderweg zijn we nog even bij Teus Voskuilen geweest, een buur en oom van vader; daar waren zij ook aan het inpakken. Ons schapenhok stond al in brand en ook bij De Klapmuts was rook. Haast was geboden!
Aan De Brand stond de auto van Dries Verhoef. Daarin zouden wij weggebracht worden. Wat ik nog weet is dat enkele mensen die al in de auto waren vonden dat deze vol was. Blijkbaar was Dries zó verbolgen dat een ander bepaalde wanneer zijn auto vol was dat hij ons als kleine biggetjes op zijn wagen kieperde en nog een poosje doorging met laden van andere kinderen.
De tijden ben ik totaal vergeten, maar na een tijdje waren we in Spakenburg. Daar zou een boot zijn. Om een of andere reden was die er niet of vol. In ieder geval hebben we de nacht doorgebracht in de kerk van Spakenburg, wat achteraf toch een stuk lopen moet zijn geweest.’
Aaltje Hilhorst (21): ‘Buurman Hein Veld huizen was lid van de Evacuatie-commissie. Hij kwam vertellen dat wij weg moesten, maar ging zelf nog niet mee. We gingen ‘s middags om 2 uur met een hele stoet door Zevenhuizen, met de volgepakte fiets aan de hand. Iedereen had van alles bij zich, zoals beddegoed. Een buurman, Bart Smink van de Calveenselaan, reed met paard en brik beladen met spullen. Hij had de kleding in kussenslopen gestopt, want er waren geen koffers. In Spakenburg gingen we meteen op de boot en wachtten wij tot hij vol was en kon vertrekken.’
Cisca van Hees (24): ‘We hadden geen koffers. Mijn moeder had een tasje met haar geldkistje en wat papieren bij zich. Ook namen we één verschoning mee. Je wist niet of je terug zou komen.’
Mien van den Bedem (21): ‘Ik ben met vader en moeder Kok gereisd’, waar zij in dienst was. Ook Tonia Brundel (19) ging niet met haar ouders mee, maar met het gezin van werkgever Jan Keizer met drie kleine kinderen. Tonia’s ouders wilden nog worsten van een pas geslacht varken en documenten op de fiets meenemen, maar het werd moeder allemaal teveel en ze liet alles maar achter.
Mien van den Heuvel (16): ‘We gingen met het gezin per vrachtwagen naar Spakenburg, waar wij in de kerk overnachtten.’
Henk Pasker (14): ‘Wij gingen ‘s middags lopend op weg met het ouderlijk gezin van dertien kinderen, waarvan er één elders woonde. Maar moeder ging met de drie jongste kinderen van 6, 4 en 1 jaar met een auto naar Bunschoten. Ik zag vanaf de Heideweg huizen aan de Watersteeg branden en Nederlandse wachtposten op Duitse vliegtuigen schieten. We overnachtten in de kerk van Spakenburg. Wij moesten ons ‘tussen de kerkbanken maar vermaken’. Eén gezin lag op de vloer van de grote preekstoel.’
An Verheul (7): ‘Het was een chaotische bedoening; mijn buurvrouw had in de consternatie twee verschillende kousen aangetrokken. Wij gingen naar Spakenburg en sliepen de eerste nacht in een visschuur; ik vond het maar een stinkhut.’
Riet van Loen (5): ‘Ik ging met mijn broer van 7 lopen, met in de kinderwagen ons zusje van 3. Wij gingen over Zevenhuizen naar Spakenburg.’
Ad Verheul (7): ‘Mijn vader Michiel Verheul moest de evacuatie organiseren; daarom waren wij op 10 mei de laatsten die uit Hooglanderveen vertrokken. Hendrik Kok heeft ons gezin ‘s avonds met een vrachtwagen van de maalderij (coöperatie) naar Spakenburg gebracht. Vanaf die vrachtwagen heb ik de boerderijen zien branden op Hoogland. In Spakenburg zijn wij een aantal uren in de hervormde kerk aldaar geweest. Daarna mochten wij bij Spakenburgers in de kamer op de grond slapen. Dit kwam omdat mijn oma Schut bij ons was . .’
Ees Blankestijn (24): ‘Ik heb een vreselijke reis gehad. Alles achtergelaten; ik viel er zomaar in. Moeder ging met een vrachtwagen, omdat ze niet kon fietsen. Ik ging op de fiets met onze grote zwarte hond. Je kon toen nog niet rechtstreeks naar Spakenburg, dus gingen we via De Brand. Toen het touw van de hond bij De Brand tussen de ketting kwam liep die eraf. Buurman Bertus Wernsen reed door en ik moest alleen helemaal naar Spakenburg lopen, met fiets en hond. Er kwamen op dat stuk vliegtuigen over, de hond bang, ik bang. Ik kwam om een uur of zes aan en ging met moeder en hond meteen op de boot.’
Alie van Westerlaak (14): ‘Mijn vader wilde niet weg; hij ging als laatste. Toen heeft hij nog stapels chocoladerepen meegenomen uit café ‘t Hoekje. Er was daar niemand meer en hij wilde niet dat de moffen het kregen. In de kerk van Spakenburg kregen we niets te drinken. Mijn tweede moeder had een baby van zes weken, maar ze had geen borstvoeding. Toen heeft ze hem maar zwarte koffie gegeven.’
Gijs van den Broek (5): ‘Ik ging lopend met mijn familie. Mijn vader ging met de koeien.’
Meteen op de boot
Volgens het boek van Koolhaas Revers verliep de evacuatie over het water hier vlot, dit in tegenstelling tot de zuidelijke helft van de Grebbelinie. Er waren weinig gevechten en de Vaartuigendienst van de landmacht functioneerde prima, met veerboten voor de mensen en platte schuiten voor het vee. Zeven schepen lagen in Spakenburg klaar voor Hooglanders en Bunschoters. De meeste Hooglanders konden meteen opstappen, eerst zelfs met kinderwagens vol muntgeld en fietsen. Men gedroeg zich heel rustig. Alleen een Duits vliegtuig zaaide even paniek in de haven, maar raakte niemand. Om zeven uur ‘s avonds vertrok het laatste schip.
De kleine Riet van Loen (5), die helemaal was komen lopen: ‘In Spakenburg stapten wij meteen op de boot. Wij kwamen dus al op 10 mei aan. Onderweg was het bittere ellende, want wij hadden alle drie de mazelen en moesten overgeven. Ik bleef de eerste dagen ziek; door de epidemie waren ook veel andere Hooglandse kinderen getroffen.’
Henk Renkers (19): ‘De eerste groep van ongeveer 400 mensen ging vervolgens aan boord van het schip. Het werd al donker toen we na een urenlange tocht aankwamen.’
Ees Blankestijn (24): ‘Maar de boot verdwaalde, omdat er vanwege de vliegtuigen geen havenlichten waren. De schipper kwam in Hoorn terecht en werd daar gelast te wachten tot het daglicht.’
Aaltje Hilhorst (21): ‘Dat was spannend, en dan die overkomende vliegtuigen: je maakte elkaar bang. De boot is ‘s nachts verdwaald, en wij maar bidden, en maar overgeven.’
Mien van den Bedem (21): ‘De boot bleef in Hoorn liggen tot het om half vijf licht werd. Toen gingen we door naar Edam.’
Varen op 11 mei
De groep van zo’n duizend Hooglanders die had moeten achterblijven had een geïmproviseerde slaapplaats in de Noorderkerk gevonden. De volgende dag waren drie schepen terug en vanaf half vijf vertrokken deze. De Hooglanders stuurden enkele NSB-dorpsgenoten van boord.
An Verheul (7): ‘De volgende dag op de boot naar Volendam. Toen ons gezin aan boord ging, mocht één van mijn broers niet mee omdat de boot vol was. Moeder dreigde met de hele familie van boord te gaan en toen mocht hij wél mee.’
Ad Verheul (7): ‘Onderweg heb ik een vleugel van een vliegtuig uit het IJsselmeer zien steken, dat was neergeschoten.’
Gijs van den Broek (5): ‘Op het IJsselmeer vlogen vliegtuigen over en er werd geschoten. Toen de boot met koeien aankwam stond ik op de arm van mijn moeder toe te kijken. En ik ben bij de koeien geweest.’
Henk Pasker (14): ‘Bij het krieken van de dag werden wij ingescheept in Spakenburg. De bagage ging onder in het ruim. Er was slechts één militair aan boord, een marinier op wacht. Wij gingen met een dubbeldekker zoals op de foto. Het was storm, dus er waren veel zeezieken. Zij gaven over de rand over, zodat de onderste ramen groen werden.’
Mien van den Heuvel (16): ‘Een oud vrouwtje met knipmuts moest onderweg overgeven; omdat zij zeeziek was van de storm. Andere mensen hielpen haar.’
Cisca van Hees (24): ‘Op de boot zijn twee baby’s geboren. Verder was bijna iedereen zeeziek. Het weer was somber, net als de toestand.’
Gijs Hilhorst (7): ‘De morgen daarop volgend zijn we naar Volendam vertrokken. De meeste kinderen waren ziek of werden het, zo ook wij.’
Bart van Middelaar (23): ‘De volgende dag begon het verschepen van de koeien en paarden en de verdeling over de boerderijen in de Haarlemmermeer. Ik ben toen een nacht meegevaren in een boot met paarden. Boven ons hoofd hoorden we de vliegtuigen, en onder in de boot moesten we zorgen dat we niet onder de voet gelopen werden door de onrustige paarden.’
Veetransport
Er moesten niet alleen mensen weg, ook het vee: ruim 1000 koeien en 600 paarden (volgens andere bron samen 2500). Op 12 mei trok deze kudde via Eemnes en Huizen. De rest bleef achter.
Mien van den Bedem (21): ‘De zoons van Kok bleven op de boerderij.’ Maar ook zij zouden spoedig vertrekken.
An Verheul (7): ‘Mijn vader ging uit Bunschoten terug naar de boerderij om voor het vee te zorgen. Hij zou later komen. Het vee, de varkens en de koeien werden in de wei losgelaten. Ze moesten zelf hun kostje bij elkaar scharrelen.’
Alie van Westerlaak (14): ‘Mijn vader moest de kalveren loslaten, maar die hadden altijd in het donker gestaan in een hok om ze vet te mesten. Het ging wel, maar ze waren helemaal holderdebolder omdat ze geen licht gewend waren. Vader was zó hevig ontroerd dat hij moest huilen.’
Ees Blankestijn (24): ‘Kippen, twee geiten, varkens en zeug bleven achter. Twee koeien werden de weg opgestuurd, om met het vee van de andere boeren mee te lopen naar de boot naar Purmerend.’
Henk Pasker (14): ‘Mijn oudste broer Wim was knecht bij Willem van ‘t Klooster op Liendert en dreef het vee van Van ‘t Klooster van Liendert naar Huizen en dan per boot naar Volendam.’
Bart van Middelaar (23): ‘Op 10 mei ‘s morgens waren we ons nog niet bewust van de ernst van de situatie, toen het bericht kwam dat al het vee direct weggevoerd moest worden. Met een aantal andere boerenzonen verzamelden we de koeien op de Kolkrijst en gingen toen te voet naar Huizen. Toen we ‘s avonds in Eemnes liepen zagen we Hoogland branden. In Huizen werd het vee op een groot veld bijeengebracht. Wij kregen een slaapplaats in een grote loods met stro op de vloer. ‘s Morgens vroeg stonden de bewoners al rond die wei vol loeiende koeien, met emmertjes en pannetjes voor een beetje verse melk. Bij rustige koeien lukte dat nog wel.’
Gradus Hilhorst (17): ‘De kippen en varkens liepen los op het erf. Die morgen was Jan Huurdeman melk komen monsteren voor de Fokvereniging. De koeien liepen over de Calveenseweg en over de aanleg van rijksweg 1. Mijn twee oudere broers Antoon en Wim moesten als koedrijver mee naar Bunschoten, inladen in de boot en zó naar de Kop van Noord-Holland. Alle jongens die meegingen met de koeien moesten daar ook blijven om ze te melken!’
In Edam
Die eerste avond kwamen 3500 Hooglanders met de boot in Edam aan.
Bart van Middelaar (23): ‘Vanuit die boot werd ik met een ongeveer 16-jarige jongen uit Hooglanderveen en vier paarden naar een boerderij gebracht. Hier werden we door de boerin gastvrij onthaald op soep en broodjes. We mochten daar ook wel blijven, maar we wilden liever onze familie op gaan zoeken. Ik had de dag na ons vertrek uit Hoogland al vernomen dat mijn vader Hendrikus (69) en onze huishoudster Geertje Kleinveld (30) in Edam of Volendam waren. Ik heb ze in Edam gevonden en ben daar een dag en een nacht gebleven, slapend in een stoel. Zij waren bij Piet en Alie Kemper, die drie kinderen hadden (5, 3 en 1 jaar). Zij woonden aan de Burgemeester Versteeghsingel 36. Die waren wel tevreden met hun evacués, mede door de hulp in de huishouding die week, want mevrouw Kemper was in verwachting en moest het wat rustiger aandoen.’
Rens van Puffelen (15) uit Edam: ‘Op school kwam men vragen om leerlingen die de weg konden wijzen aan evacués. Dus wij naar de hallen aan het einde van de Hoogstraat [aan ‘t Marken en tegenover de straat Nieuwe Haven], waar de eerste opvang was. Op 10 mei heb ik dat ‘s middags en ‘s avonds gedaan, op 11 mei ‘s morgens en ‘s middags. De tweede dag om 10 uur kwam ik als eerste Ees tegen … ‘
Ees Blankestijn (24): ‘Eerst moesten we naar een hal lopen, waar we op stro en met dekens werden opgevangen. Om een uur of tien kwamen er heren met een tafeltje om ons in te delen. Zo ontmoette ik Rens, die te horen kreeg dat deze mensen maar bij haar thuis moesten logeren. Rens bracht ons naar het kleine woonhuis van haar moeder aan de Batenburgerstraat 10. Die was doodsbang voor de hond en vroeg: Die ook? Maar de hond bleek een lief beest en mocht blijven. Rens ging eerst weer rondbrengen en mijn moeder en ik sliepen in een twijfelaar op de overloop. We hebben het daar ontzettend goed gehad.’
Aaltje Hilhorst (21): ‘We werden eerst opgevangen in een hal aan de haven, waar we in het stro koffie zaten te drinken. Er kwam een comité om ons te verdelen. Mevrouw Stevens zat in het comité dat ons opving en zij nam mijn zus Heintje (19) en mij mee naar huis, Gevangenpoortssteeg 25. Haar man Frank was huisschilder; het was een echtpaar zonder kinderen. We hadden het goed, maar er was weinig ruimte met zijn drieën in bed. De derde was ons nichtje Marie van Middelaar van vier jaar. Zij had de mazelen en kwam uit het ziekenhuisje Koningshoeve in Edam, maar kon niet terecht bij het opvangadres van haar gezin. Mijn ouders sliepen elders, mijn broer van 17 weer ergens anders. Op de Dam hoorde je het nieuws van andere Hooglanders. Op 14 mei heb ik zwarte rookwolken boven Amsterdam gezien. Later begreep ik dat dat de olietanks waren die het Nederlandse leger had aangestoken. Ik weet nog dat ik in Edam mooie schoenen in de etalage zag, maar ze kostten wel f 2,50. Na veel zeuren heb ik ze uiteindelijk van mijn moeder gekregen.’
Gradus Hilhorst (17): ‘De boot kwam in de nacht aan. Daar moesten alle mensen in een grote hal, met stro gevuld. Een verblijf van één nacht. Daarna werd ieder zijn evacuéplaats aangewezen. Mijn vader en moeder aan de Schepenmakersdijk bij twee oudere mensen. Zij pasten er heel goed bij. Mijn twee zussen [Aaltje en Heintje] bij een kinderloos echtpaar; dat paste ook heel goed! En ik als de jongste van het gezin ingekwartierd bij een man en vrouw Schotsman en hun al wat oudere zoon Maarten. Zij hadden een winkel in comestibles (fijne eetwaren) aan de Lingerzijde 15. Na drie dagen kwam er een man bij: Gerrit Ebing, molenaar wonend op De Ham. De molen was toen al afgebrand. Mijn oudere zus Mie met twee à drie kinderen logeerde ook aan de Lingerzijde, bij meubelzaak Kloostermans. Haar man was met het vee mee. Toen wij er drie à vier dagen waren bleek dat mijn moeder haar sieraden had vergeten; veel te weinig voorgelicht. Onze buurman Bart Smink is weer teruggegaan naar Calveen. En ja hoor, de sieraden waren er nog.’
Mien de Ridder (9): ‘Mijn zusje en ik hadden de mazelen. We wisten zowat niet hoe we er gekomen zijn, zó ziek waren we. We werden naar het ziekenhuis Koningshoeve gebracht, waar moeder en een tante ons verzorgden. Daar waren we één nacht en toen gingen we naar de familie Lagrand, op de overloop. Daar zijn we snel beter geworden. We hebben het er erg goed gehad.’
Joke Lagrand (15): ‘In eerste instantie ging het om vier gezinsleden, want twee kinderen hadden de mazelen. Zij lagen in een noodziekenhuis, zoals vele andere geëvacueerde kinderen. Toen de twee waren opgeknapt, moesten ze ergens ondergebracht worden. Die kunnen hier ook wel slapen, zei mijn vader toen. Vroeger pasten er veel bedden in een huis.’
Truus Out (15) kreeg de familie Van Wee te logeren: ‘Ik stond in de voordeur en zag een gezin met vijf kinderen uit een vrachtwagen komen. Wij waren met zijn tienen en er kwamen dus zeven mensen bij. Wij hadden vijf bedsteden, dus het was geen probleem. De Hooglanders bleven een week, maar het leek veel langer, omdat er echt contact was.’
Riet van Loen (5): ‘Wij kwamen in het centrum bij een weduwe onderdak en kregen één bed voor het hele gezin: vader en moeder met het hoofd aan de ene kant en de kinderen aan de andere, zoals toen wel vaker gebeurde.’
Tonia Brundel (19) werd met het gezin van haar werkgever ondergebracht bij de familie W. Smit, Voorhaven 176. Zij hadden een handel in ijzerwaren en gereedschap.
Henk Renkers (19): ‘Wij werden opgevangen bij een boer buiten Edam, Dirk Neuteboom. Het was voor hem ook een hele gewaarwording dat ze ineens vijf evacués kregen, midden in de nacht.’
Ad Verheul (7): ‘Door twee gezinnen zijn wij opgenomen: mijn vader bleef bij de twee oudste kinderen en mijn moeder bij de drie jongsten. Ze woonden naast elkaar aan een dijk. De één was groentenboer en ik was bij de familie Menso, een kinderloos echtpaar dat een sigarenwinkel had. Vanuit de slaapkamer heb ik ‘s nachts de olietanks in Amsterdam zien branden. De heer Menso stond in zijn ondergoed. Ons haar is geknipt door een Hooglandse kapper die zich verveelde. Dat was heel bijzonder, want normaal gesproken deed je vader dat.’
Mien van den Bedem (21): ‘Van de hal met stro werden wij naar een banketbakker gebracht, Gerrit de Koe aan de Lingerzijde. Mijn werkgevers, het echtpaar Kok, logeerde elders.’
Cisca van Hees (24): ‘Wij kwamen bij Maartje van der Linge, een alleenstaande vrouw.’
Henk Pasker (14): ‘In Edam werden wij ontscheept, waarna wij naar de Dam liepen. Daar kreeg mijn vader in een gebouw een lijst waar wij zouden worden gehuisvest. Weer terug naar de haven.Wij kwamen terecht bij een boer aan de Zeevangszeedijk. Het was een weduwnaar van 80; zijn naam was ook De Boer.Vader en moeder met de vijf jongsten trokken daar in en verzorgden eten voor een ieder. De zeven oudsten konden verblijven en slapen in het naastgelegen pension De Meeuwen, dat leeg stond en er nu nog is. Het viel mij op dat de koeien met de achterkant naar binnen stonden, net als in Friesland; in Hoogland was dat net andersom. Ik kreeg de gelegenheid met nieuwe vrienden uit de buurt de omgeving te verkennen. Buiten Edam ligt een fort, waar toen Nederlandse soldaten waren gelegerd. Langs de zeedijk waar wij woonden kwam op een gegeven moment een groep soldaten min of meer in paniek positie innemen. Op een boot die op het Ijsselmeer voer werden Duitsers vermoed. Een paar dagen later was men bezig geweren uit de haven op te vissen. Die waren er de vorige nacht ingegooid. Bij de capitulatie was de order gegeven de wapens in te leveren.’
In Volendam Omdat op 11 mei nog enkele schepen in Volendam aankwamen en de tram al was bedankt zijn zo’n 1000 Hooglanders daar ondergebracht. Meer kon ook niet, omdat de huizen in De Meer werden ontruimd voor inundatie. Bloemhof stelt dat de Hooglanderveners in Volendam bleven, maar we hebben al verschillende Veners in Edam gezien.
Mien van den Heuvel (16): ‘Ons gezin kreeg onderdak in Hotel Spaander, bij de haven.’
Gijs Hilhorst (7): ‘Wij zijn ondergebracht bij de zusters van het Sint¬Agnesklooster. We lagen met ca twintig kinderen in een zaaltje, mogelijk de school. Behalve dat we luidkeels aangaven dat we ziek waren werd er ook gehuild om de ouders die elders waren. De mijne waren in hotel Spaander; mijn oudste broer Piet was daar ook. Zoals hij later zei: Verschil moet er zijn, jij in het gesticht en ik in het hotel.’
Alie van Westerlaak (14): ‘Met mijn zussen was ik bij melkhandel Maas bij het Europaplein. Ik kreeg oude kaas op brood, wat ik heel vies vond maar toch heb opgegeten. ‘
An Verheul (7): ‘Ik was met mijn ouders en broers bij de familie Kwakman, die een café had.’ Werk aan de winkel Hoewel er toen veel jongeren bij waren heb ik maar van twee personen gehoord dat zij er werk hebben gedaan.
Aaltje Hilhorst (21) in Edam: ‘Mijn zus en ik hielpen de hele dag in de keuken, kookten en braadden gehaktballen. Wij brachten eten en drinken rond voor de evacués die in openbare gebouwen aten en sliepen. Ook wasten wij af in de grote hal.’
Henk Renkers (19): ‘De volgende morgen gingen we al gauw naar het informatiecentrum. Dáár hoorde je het nieuws. Verder had je niets te doen. Hoe het in Hoogland en Amersfoort ging, wisten we niet. Later bleef ik werken bij het gemaal en de molen in Edam. Zeven weken hielp ik bij het droogleggen van de onder water gezette polders. Twaalf uur per etmaal, zeven dagen per week bediende ik het dieselgemaal en verdiende ik 135 per week, een geweldig bedrag voor die tijd. Verder had ik mijn fiets terug. Maar ik keek méér uit om ‘s zondags een wandelingetje te maken met het dienstmeisje van de boer waar ik logeerde. Grietje Kes was een leuk en vlot Volendams meisje, met knipmutsje op en kostuum. We hebben een paar keer gewandeld, maar méér is het niet geworden. Een jaar later had ik al een Amersfoorts meisje.’
Terug naar huis
Op 14 mei capituleerde het leger en konden de Hooglanders weer naar huis. Sommigen gingen meteen op eigen gelegenheid. De 15e ging een eerste groep verkenners op pad, die ook achtergelaten auto’s zou ophalen. De meesten gingen de volgende dagen terug per boot naar de Eembrug te Baarn of Amersfoort, omdat Spakenburg nog geblokkeerd was. Anderen gingen met de bus.
Henk Renkers keert terug bij het gemaal en de molen van Edam tijdens de opnamen van RTV Noord-Holland, 10 juli 2004 (foto Richard Renkers)
Bart van Middelaar (23): ‘Direct na de capitulatie kon ik mee met de veewagen van transportbedrijf Gijs Koller uit Hoogland. De chauffeur was Johan (Hannie) van Eijden. Ik kreeg de huissleutel mee van mijn oom Lucas Midden uit Hooglanderveen. Op de Nijkerkerstraat stapte ik uit, om eerst poolshoogte te gaan nemen in zijn huis aan de Veenweg. Ik kwam zo als eerste in een leeg dorp terug. Op zijn fiets ben ik vervolgens naar huis gegaan. Vanaf de uitstap tot aan het Bovenpad kwam ik geen mens tegen. Wel een klein hondje, dat vanaf Hooglanderveen angstig met me mee rende. Bijna thuis heb ik hem opgepakt, bang dat onze eigen hond hem zou doodbijten. Enkele weken later werd het hondje herkend door de kinderen van Hendrik Smink, die langs ons huis naar school liepen. De eigenaar was Anton Brouwer en hij kwam het dezelfde avond nog ophalen.’
Henk Renkers (19): ‘Mijn vader en moeder behoorden tot de eersten die terug mochten. Hij vertelde later hoe vreemd het was om door zo’n verlaten dorp te lopen: Er liep een varken op straat en wat kippen.’
Ad Verheul (7): ‘Mijn vader mocht van de groentenboer de driewielauto lenen, omdat hij als eerste weer terug wilde zijn in Hooglanderveen. Ik denk dat wij op de l4e mei al terug zijn gegaan door Amsterdam, waar ik de eerste Duitse soldaten zag. Bij de Hogeweg in Amersfoort was de brug voor een deel opgeblazen. Er lagen twee planken over, maar wij hadden een driewieler. Via een andere brug zijn wij door De Hoef op de Hoog en Wellerlaan aangekomen, bij een tankval. Daarvandaan lopend het dorp in naar huis.’
Ees Blankestijn (24): ‘Vrijdag 17 mei met de vrachtwagen van Gerrit van den Hoven; hij woonde bij het spoor in Hooglanderveen. Het laatste eindje heb ik gelopen. Een paar dagen later heb ik met Willem Eijbergen de fietsen opgehaald; een man had de ketting erop gelegd.’
Aaltje Hilhorst (21): ‘Na een week, op 17 mei, terug naar huis met een bus. Er gingen verschillende gezinnen mee, waaronder de hoofdmeester van de Henricusschool. ‘
Haar broer Gradus Hilhorst (17): ‘Mijn zuster Mie woonde op Hoogerhorst, dus moest zij uit de bus stappen bij de dikke toren [hervormde kerk] in Soest. Zij woonde aan de Eem [en ging met de boot de rivier over]. Alles was afgesloten, prikkeldraad. Ik moest met haar mee en daar stond ze dan, geen man maar met drie kinderen en kinderwagen. Alles verlaten, geen militairen meer, wel lege stellingen. Afijn, haar daar neergezet en ik kon op de fiets naar Calveen gaan.’
Henk Pasker (14): ‘Wij gingen na ongeveer een week terug met een Volendamse vrachtboot, waarvan de luiken waren afgenomen. Het was mooi weer en een kalme zee. Wij voeren via de Eem naar de Koppelpoort in Amersfoort. Onderweg een paar keer tegen de oever vastgelopen, omdat de schipper de vaargeul niet kende. Vanaf de poort naar de Schoonoorderlaan gelopen.’
Riet van Loen (5): ‘Na zeven of acht dagen ging het gezin terug.’
Antoon Versteege nam afscheid van gastfamilie D. van Zanen aan de Voorhaven 19 te Edam. Hij schreef hen op 26 mei 1940: ‘Tegen het middaguur waren wij in Hoogland. De reis verliep zonder hindernissen… Nogmaals onze vriendelijken dank voor al het goede en ook U juffrouw Van Zanen voor het lekkere eten. Niet te druk maken hoor.’
An Verheul (7): ‘Na tien dagen mochten wij weer terug naar huis. Wij werden in de achterbak gezet van een vrachtwagen van het transportbedrijf Hoogland. Samen met onze buren, de familie Noortman, zijn we terug naar huis gereden.’
Mien van den Heuvel (16): ‘Op 21 mei, met bussen.’
Henk Renkers (19): ‘Door mijn werk ben ik als laatste Hooglander uit Edam weggegaan. Na die zeven weken was ik alleen overgebleven.’
De schrik en de wederopbouw
Bij thuiskomst kon de een alle zorgen vergeten, voor de ander begonnen ze nu pas goed. Er waren immers tachtig huizen en 55 boerderijen verbrand (volgens andere bron totaal 178). Dat betrof 843 personen (20%!) die eerst naar familie gingen en daarna noodketen en woonwagens kregen. Terwijl in Bunschoten alles goed bewaakt was hadden soldaten en werklozen (aldus Koolhaas Revers) in Hoogland juist veel geplunderd. En het land dat weer drooggevallen was lag onder de modder; daar moest nu in gezaaid worden.
Aaltje Hilhorst (21): ‘Thuis was alles nog goed. De varkens liepen om het huis, kippen overal. Het was stil en leeg.’
Mien van den Heuvel (16): ‘De boerderij was intact. Alleen was er nog maar één kip aanwezig van het vee.’
Ees Blankestijn (24): ‘Alles was in orde. Eén geit had twee jongen gekregen. Wel kregen we twee andere koeien terug.’
Henk Pasker (14): ‘Met ons huis alsook met de huizen in de omtrek was niets aan de hand. Alleen de molen van Ebing was weg. Mijn vader had aardappelen gepoot, maar die waren weer opgegraven door de losgelaten varkens van de boer achter ons. De soldaten die wij kenden waren inmiddels teruggetrokken op Muiden. Wij waren de eerste dagen druk met struinen in de leeggekomen stellingen, vooral op zoek naar rookwaren. Enige tijd later ging ik weer naar de ambachtsschool aan de Leusderweg te Amersfoort. Ik was er vanaf september 1939 niet meer naar toe geweest, vanwege de vordering voor Nederlandse soldaten.’
Alie van Westerlaak (14): ‘De boerderij stond er nog, maar was door Duitse troepen als hospitaaltje gebruikt. Zij hadden hun billen afgeveegd aan de vitrage en het was een grote bende en een trieste boel. Het vee was weg. Ik zou naar de naaischool gaan in het Sint Josephgesticht in Hooglanderveen, maar door de oorlog is dat niet doorgegaan. In plaats daarvan ben ik meid geworden bij Janus Daatselaar aan de Bunschoterstraat.’
Bart van Middelaar (23): ‘Dat ik ons huis terug zou vinden had ik niet verwacht, maar alles stond er nog. De kippen en de varkens liepen nog om het huis. Vóór het vertrek had ik een zak voer leeggestort in de schuur. Twee kalfjes die nog niet eerder naar buiten geweest waren liepen in de wei. Alleen de hond, die erg waaks was als hij alleen thuis was, was doodgeschoten. Door inbrekers? Die waren er in ieder geval geweest, want ze hadden een zijraam opengebroken met een schoeimes (een mes waarmee de begroeiing van slootkanten werd afgehakt). De steel lag nog onder het raam, maar het mes zelf hadden ze meegenomen om meer ramen open te breken. Ik had een nieuwe fiets in huis staan; die was weg en ook het zilveren horloge met ketting.’
Gradus Hilhorst (17): ‘Veertien dagen vóór de evacuatie had ik een nieuwe fiets gekregen; die kostte toen fl 45 bij Blom. Hij stond in het tentwagenshok, maar iemand heeft hem gestolen. Na veertien dagen waren er fietsverzamelplaatsen in Bunschoten en Amersfoort, maar ik heb hem niet meer teruggevonden. Vader heeft een nieuwe voor mij gekocht. Vele boerderijen en woonhuizen zijn afgebrand, maar binnen twee jaar is alles herbouwd.’
Tonia Brundel (19): Toen zij thuiskwam bleek De Vier Akkers verbrand. Ook het kippenhok was verbrand en de eieren lagen overal in het weiland. Het gezin met vijf grotere kinderen heeft een jaar lang in het ketelhuis van de melkfabriek gewoond. Zij sliepen op strozakken van de militairen en kookten er ook. Oma Brundel had reuma en kon het niet houden op die strozakken; daarom kreeg zij een veren bed van W. Brouwer, die er schuin tegenover woonde. Er kwam een noodkeet bij de nieuwbouw van de boerderij, waar broer Herman sliep om op te passen. Het gezin was wel één van de zeven eerste die al een jaar later een nieuwe hoeve hadden. Tonia ging eerst inwonen bij de ouders van haar vriend Jan, tot een paar maanden later de woning van grootouders Jan van de Grootevheen en zijn vrouw klaar was en zij in hun boerderij annex café in Amersfoort konden.
An Verheul (7): ‘Toen wij in de buurt van De Koop kwamen, keek mijn vader over de rand van de autobak. Het was een vreselijk moment toen hij zei dat alles weg was. De boerderij was samen met veertig andere in de as gelegd door het Nederlandse leger. Ook de hoeven van de broers Anton en Henk van Noordenburg aan de Hamseweg (nu Hooglandseweg-Noord) stonden er niet meer. De koeien en de varkens die buiten hadden gelopen waren er nog, maar de kippen waren in schuren achtergebleven en die waren ook verbrand.
Wij kwamen terecht aan de Schothorsterlaan, bij Hendrik van Noordenburg. Achter de school op De Ham kon men spullen ophalen die waren ingezameld voor de bewoners van de verbrande boerderijen. Zij bezaten immers niet veel meer dan de kleren die zij aanhadden en wat meegenomen was bij de evacuatie. Het inwonen duurde tot men houten noodketen had gebouwd. Die waren groen van kleur. Voor de inrichting van deze noodwoning kregen wij spullen van familieleden. Daarmee kon de woning worden ingericht en hadden wij ook weer wat kleding. Een aantal van de meubels heb ik nog. Naderhand werd een nieuwe boerderij gebouwd. Alle verbrande boerderijen werden herbouwd door de Wederopbouw. ‘
Riet van Loen (5): ‘Vader Cees ging vooruit met een groep die poolshoogte in Hoogland ging nemen. Hij kwam terug met het schokkende nieuws dat onze smederij en het woonhuis waren platgebrand door het Nederlandse leger! Wij waren alles kwijt. Er zouden een noodsmederij en -woning gebouwd worden, maar eerst was het logeren geblazen bij opa en oma Renkers van het postkantoor. De herbouw van de smederij werd niet geheel vergoed; vader moest geld lenen van zijn broers om gereedschap te kopen. Zelfs de boekhouding was verbrand. Omdat in die tijd ééns per jaar rekeningen werden verzonden wist pa niet van wie hij nog geld kreeg, maar de crediteuren wisten hem wel te vinden. Toen mijn moeder Marie in de noodwoning tbc kreeg en in februari 1941 overleed was de ellende compleet. Wij woonden toen in een autobus bij de verwoeste smederij, tot de noodwoning klaar was. Weer gingen wij naar oma, tot vader een half jaar later hertrouwde.’
Gijs Hilhorst (7): ‘Onze boerderij was verbrand. De kist met waardevolle spullen die we achter in de tuin hadden neergezet was zo goed als leeg. We zijn twee maanden bij opoe in De Hoef geweest en gingen in Hooglanderveen op school. Daar komen mijn herinneringen terug. Zo’n tijdje bij ongetrouwde ooms en tantes kan zeer nuttig zijn, ik heb er in elk geval leren roken. Intussen werd thuis een noodkeet gebouwd van stellinghout. Dat was geteerd hout waarmee de soldaten hun stellingen hadden versterkt. Veel boerenzoons hebben dat ook voor andere doeleinden gesloopt, omdat zo’n stelling op hun eigen land stond.’
Gijs van den Broek (5): ‘Onze boerderij en alles was platgebrand, maar de eigenaar liet het niet meer opbouwen. Wij gingen daarom naar vaders ouders in Terschuur. Op de fiets ging vader in Amersfoort melken. Na een paar maanden was er bij het verwoeste huis een kippenhok herbouwd, waarin wij hebben gewoond. In de zomer verhuisden wij naar Amersfoort.’
Cisca van Hees (24): ‘De huizen aan de linkerkant van de Kerklaan waren er nog, maar de rechterkant was weg, allemaal verbrand. Onze etalageruit en winkeldeur waren stuk en alle artikelen lagen in de sloot. Het was een chaos.’
Ad Verheul (7): ‘Vóór de Sint Josephschool in de slootkant lag het vol met lege drankflessen en het was er heel stil. Onze keukentafel stond vol met eierschalen. De telefoonhoorn was afgesneden en mijn vaders ondergoed was gepikt!’
Ook Antoon Versteege was zijn huis kwijt. Hij schreef op 26 mei 1940 naar Edam: ‘En ook nu hebben wij een goed tehuis gekregen, waar wij liefderijk zijn opgenomen …. Het is jammer dat wij U nu niet vragen kunnen om eens bij ons te komen, want het is vreeselijk zoo als alles er uitziet.’ Hij woonde nu bij dr F. Bos, een leraar aan het gymnasium te Amersfoort. Diens huis stond op Hamseweg 59, het witte huis dat nu in de straat De Koop kijkt.
Hoe liep het verder af met het vee?
Mina de Ridder (9): ‘Vader begon een zoektocht naar zijn koeien. Het Hooglandse vee was ondergebracht bij boeren in Monnickendam, maar het bleek onmogelijk om het bij de eigenaar terug te brengen. Hij kreeg wel het juiste aantal koeien terug, namelijk twaalf, maar helaas waren dat niet zijn eigen runderen.’
Gradus Hilhorst (17): ‘De koeien van de Fokvereniging waren alle gebrandmerkt in hoorn en klauw. Maar er is weinig van terechtgekomen; die boeren daar zijn er beter van geworden.’
Een zorgelijk gebeuren of een avontuur?
Riet van Loen (5) is kort maar krachtig: ‘Ik was ziek.’
Gijs Hilhorst (7): ‘Door de ziekte en vermoeidheid kan ik me van het verblijf en de terugtocht niets meer herinneren. Deze vijf-zes dagen zijn uit mijn geheugen.’
An Verheul (7): ‘De oorlog was ook voor kinderen een angstige ervaring.’
Mien van den Heuvel (16): ‘Het was niet leuk, wel spannend.’
Tonia Brundel (19) vond het ‘een avontuur’.
Aaltje Hilhorst (21) die zoals we zagen bang was op de boot: ‘Ik had tot dan toe weinig gereisd: naar Achterveld en Rhenen gefietst en wel eens in Arnhem geweest. Dus nog nooit zo ver als nu. Het was toch wel bijzonder, want thuis moest je veel harder werken. Vader Willem zei: We zijn een week op vakantie geweest.’
Ad Verheul (7): ‘Het was net een vakantiereisje: ik zat voor het eerst op een rondvaartboot en zag vliegtuigen overkomen, en in Edam kopjerollen in het stro!’
Bart van Middelaar (23): ‘Ik heb de evacuatie op zich niet als vreselijk ervaren, al was de tocht op de boot wel angstig, en maakte ik me zorgen over wat ik bij thuiskomst zou aantreffen.’
Henk Pasker (14): ‘Ik was niet bang voor geschiet enzovoort. Alles was een avontuur.’
Niet vergeten
De dankbare Hooglanders zijn hun weldoeners niet snel vergeten. Al op 13 juli 1941 schonken zij een marmeren bank met inscriptie aan de gemeenten Edam en Volendam; die staat nog steeds in het Edammer gemeentehuis. Maar ook veel gezinnen bleven contact houden. Verrassend is dat verschillende families al die 65 jaar lang de band hebben aangehouden. Mien van den Bedem (21), de dochter van Tonia Brundel (19), Mien van den Heuvel (16), Riet van Loen en Gijs van den Broek (beiden 5) weten dat er daarna géén contact meer is geweest. De eerste vertelde nog dat zij als meid al het geld aan haar ouders afgaf en geen geld had voor een reis naar Edam.
Bart van Middelaar (23): ‘Enkele weken daarna kregen we van de familie Kemper een kaartje van een zoontje erbij: Hansje. Het contact is niet gebleven.’
Ad Verheul (7): ‘Mijn ouders hebben nog wel enige tijd contact gehouden, maar zover ik weet niet erg lang.’
Truus Out: ‘Na de oorlog hebben we elkaar nog gesproken, maar de laatste veertig jaar niet meer.’
Gijs Hilhorst (7) heeft nog een antwoordbrief van de zusters uit Volendam aan zijn ouders van 18 mei 1941: ‘Na den tijd van beproeving en zorgen begint het zonnetje weer te stralen, nu er ‘n begin gemaakt wordt met den opbouw van uw woning en boerderij.’ Daarna is ook dit contact gestopt.
Henk Renkers (19): ‘Al in de zomer van 1940 ben ik op de fiets teruggeweest. Het volgende jaar ook, tijdens een IJsselmeertocht. Winter 1942 ging ik op de schaats. Zoon Piet Neuteboom is ook eens in Hoogland geweest. Toen ik na enkele jaren trouwde en een gezin kreeg verwaterde het contact.’
Ees Blankestijn (24): ‘Ik heb altijd contact gehouden met Rens, ook al was die een stuk jonger. Elk jaar zijn we wel bij elkaar geweest, in de vakantie of op bezoek.’
Henk Pasker (14): ‘In de loop der jaren ben ik vaker naar Edam gereisd, evenals broers en zusters vóór mij. Onze gastheer De Boer overleed kort na de evacuatie. Zijn zoon Kees, die tot dan in dienst geweest was, ging trouwen en kwam in de boerderij van zijn vader. Ook daar werden wij gastvrij ontvangen.
Het moet 25 jaar na de evacuatie, dus in 1965 zijn geweest dat een reis naar Edam¬Volendam werd georganiseerd, met eenzelfde soort boot als tijdens de evacuatie. Die dag begon met storm op zee. Velen werden zeeziek. Reden waarom mijn vrouw en mijn moeder met de trein naar huis gingen. De laatste keer dat een zuster van mij er heen ging zal drie jaar geleden zijn. Zoon Kees en zijn vrouw moeten beiden boven de 80 zijn. Ik weet niet hoe het nu met hen gaat.’ Mien de Ridder (9): ‘We hadden elke zomer wel contact. Als de familie Lagrand bij ons kwam had mijn moeder wel zorg, omdat zij de broodbonnen niet meehadden. We fietsten samen en hebben onze poëzie-albums van hun gehad. Het zijn heel mooie herinneringen.’
Aaltje Hilhorst (21): ‘Wij hebben altijd contact gehouden. Een jaar later zijn mijn zus en ik al op bezoek geweest. We kwamen vaak bij elkaar op visite, met bus en trein. Toen ik trouwde kwam meneer Stevens naar Calveen met een zelfgemaakt schilderij onder de arm en met mijn zus ging het ook zo. Ik heb nog verschillende nieuwjaarskaarten van hen bewaard. De laatste is een briefkaart uit 1974; meneer Stevens was toen een weduwnaar van 92 jaar en is kort daarna overleden.’
Gradus Hilhorst (17): ‘In de zomer van 1940 ben ik daar weer op de fiets terug geweest met mijn vriend Kees van de Wolfshaar. Op één dag heen en weer; we waren bekaf.
Het contact in beeld. eerst bij de fotograaf in Volendam, 1941: foto links Centraal Aaltje, links zus Heintje en zittend mevrouw Stevens. De foto ernaast staan de zussen Aaltje en Heintje in Volendammer kostuum. (collectie Aaltje Tondeur-Hilhorst)
In diezelfde zomer terug bezoek van Maarten Schotsman. Hij was diep onder de indruk van de platgebrande boerderijen.’
Antoon Versteege aan fam. D. van Zanen, 1 december 1941: ‘Hoe is het mogelijk, een brief van de Hooglandsche vluchtelingen!!! Jelui zullen wel gedacht hebben nooit meer iets van ons te hooren. Neen, geachte familie Van Zaanen, nu niet en nooit zullen wij jelui vergeten …. Wij sturen U hierbij enkele [Sinterklaas]cadeaux voor de kinderen die U het best zelf kunt uitdeelen. Ook sturen wij U hierbij nog enkele kleedingstukken die ons te klein zijn geworden; nu kunt U ze misschien nu wel gebruiken voor de kinderen.’
5 december 1943: Hij bedankt voor het jasje dat gestuurd was bij de geboorte van hun eerste kind Fransje; het is veel gedragen. Zij en zijn vrouw Mimi zijn ernstig ziek geweest, zodat het schrijven er bij inschoot. Hij stuurt een foto van Fransje en ter gelegenheid van Sinterklaas een pakje voor hun kinderen. ‘Er is geen kans meer om nog wat te koopen; alles is weggesleept.’
Tonia Brundel (19): Op 26 november 1945 schreef de familie Smit een zorgvuldig bewaarde brief ter gelegenheid van Tonia’s huwelijk met Jan van de Grootevheen. ‘Als de reisgelegenheid wat beter was, had ik wel plan gehad even naar jullie toe te komen, maar je loopt zooveel koude op in de treinen, en dat om deze tijd van het jaar, is het maar beter dit nog wat uit te stellen.’ Ze tekenen met ‘jullie toegenegen vrienden uit Edam.’
Terug in Edam- Volendam
Verschillende Hooglanders hebben de afgelopen vijftien jaar de oude contacten nieuw leven ingeblazen. Het contact was enkele jaren onderhouden en bijvoorbeeld na een huwelijk verwaterd, maar als gepensioneerde ga je terugdenken … Tijdens de excursie vonden velen het huis terug, maar de mensen waren minder makkelijk te traceren. En dat ondanks een grote opkomst van Edammers en Volendammers!
Truus van de Winkel-Out: ‘Ik had gehoopt dat er iemand van de familie Van Wee zou zijn vandaag.’
Mina de Ridder en haar boer en zus vonden wel Joke Lagrand terug.
Mien Nijhof-de Ridder (9): ‘Leuk om Jo terug te zien. Zij kende ons direct weer.’
Bart van Midelaar (23): ‘Zo’n vijftien jaar geleden zijn we op een mooie zomerdag gaan rijden en ook in Edam gaan kijken. Het adres had ik nog onthouden, maar er was niemand thuis. De buren bij wie we hebben aangebeld waren er na de oorlog komen wonen. Zij zeiden dat meneer Kemper was overleden en dat mevrouw Kemper in een verzorgingshuis woonde. De jongste zoon woonde nog in het huis. Tijdens de excursie ben ik er weer naar toe gelopen, maar nu stond er een andere naam op de deur.’
Alie van Westerlaak (14): ‘In 1991 of 1995 ben ik al eens bij de oude melkwinkel geweest, maar die was toen gesloten.’ Zij bezoekt tijdens de excursie de winkel, nu met de zoon erin, die toen ongeveer geboren werd en nu in kaas doet: ‘Het weerzien betekent heel veel voor mij.’
Ad Verheul (7): ‘Ik heb met hulp van Edammers het huis van een dochter van de familie Menso gezien. Maar helaas, die woonde midden in het stadje en niet aan een dijk. Daarom geloof ik dat haar ouders ergens anders in Edam woonden.’
Aaltje Hilhorst (21): ‘Ik heb het logeeradres gevonden, maar de familie is al jaren overleden. ‘
Gradus Hilhorst (17): ‘Bij de busreis ben ik weer teruggeweest. Het straatje bestond nog; maar het was geen winkel meer. Ook geen familie Schotsman meer.’
Dochter Ans van Tonia Brundel (19): ‘het huis zien we tijdens de excursie; het is nu een banketbakker.’
Henk Renkers (19): ‘Edam is vrijwel niet veranderd. Op de excursiedag ben ik met de televisieploeg op visite geweest in de Sint-Nicolaashof in Volendam. Er waren drie Grietjes Kes, maar ze waren het alle drie niet. Waarschijnlijk overleden, jammer! Ik zal haar de groeten doen [kijkt naar boven].’
Verantwoording
Tijdens de excursie sprak ik veertien Hooglanders en één Edamse. Later heeft iedereen de kans gekregen alles nog eens na te lezen en aan te vullen. Naast mijn vraaggesprekken op 10 juli heb ik ook andere herinneringen verwerkt, die bij een * dezelfde personen betreffen: drie brieven van Antoon Versteege aan de familie D. van Zanen, 1940-1943 (collectie Niny van Zanen, Edam); een uitgetikt vraaggesprek met *An Verheul-van Burgsteden door Nellie van Vulpen, 2003; Marian Vreugdenhil, ‘Oud-evacués uit Hoogland weer even terug naar Edam’, Amersfoort Nu 9 juni 2004 (vraaggesprek met *Henk Renkers); een tv-uitzending van RTV Noord-Holland met *Henk Renkers, 10 juli 2004, dus gelijktijdig met de excursie; Lutske Bonsma, ‘Evacuatie was voor kinderen als een schoolreisje’, Amersfoortse Courant 14 juli 2004 (vraaggesprekken met *Cisca Kreijne-van Hees, Joke Lagrand, *Mina Nijhof-de Ridder, *Ad Verheul en Truus van de Winkel-Out); de uitgeschreven herinneringen van *Gradus Hilhorst, februari 2005.
Geraadpleegde literatuur
J. Koolhaas Revers, Evacuaties in Nederland 1939-1940 (Den Haag 1950), met name 349-354 J.L. Bloemhof, Amersfoort ’40-’45 (2 din, Amersfoort 1990-1995), met name 1111-13
Nog meer herinneringen
Op 9 mei 1995 heeft de VPRO een aflevering van het radioprogramma Aardse zaken gewijd aan ‘De evacuatie van Hoogland: monument in geluid’. Het is samengesteld door Henk van Middelaar. Bijna een uur herinneringen van een dozijn meest andere Hooglanders, waarvan een deel inmiddels al is overleden! ln 1998 heeft De Golfbreker dit programma opnieuw uitgezonden. Verder maakte RTV Noord-Holland op 10 juli 2004 ook een radio-opname met vraaggesprekken. Teveel om in dit artikel te verwerken. Wie vindt het leuk om deze opnamen uit te tikken? Bel Gerard Raven (033) 480 86 39.