2005-1-3 Anonieme briefschrijverij 1925-1934; een reactie

Anonieme briefschrijverij 1925-1934; een reactie
Joske Reeser
Als dochter en enig kind van dominee Emile Reeser (1891-1970), heb ik uiteraard de behoefte te reageren op het artikel van Arie van den Heuvel in De Bewaarsman van augustus 2004, over de anonieme briefschrijverij betreffende instituut Zandbergen in de jaren 1925-1934. Hoewel deze kwestie twintig jaar vóór mijn geboorte speelde, heb ik mij hiervan toch een beeld kunnen vormen; door materiaal dat ik in mijn bezit heb en vooral door wat ik persoonlijk van mijn ouders heb gehoord. Tot op zijn sterfbed heeft mijn vader volgehouden dat hij onschuldig was. Hij was ervan overtuigd dat de echte oud-verpleegde van Zandbergen begonnen is met de briefschrijverij (in blokschrift). Anderen hebben dit oorspronkelijke schrijven aangegrepen om hem verdacht te maken door zijn handschrift na te maken.
Hij wist immers dat er mensen waren die hem graag kwijt wilden als predikant, zoals misschien:
Ds Emile Reeser tijdens zijn intrede op de kansel in de hervormde kerk aan de Hamseweg, 6 februari 1921 (foto’s collectie auteur)

– enkele notabelen: Nadat Reeser in 1925 in Hoogland verlaten was door zijn eerste vrouw, had hij een liefdesrelatie gehad met de vrouw van één van hen. Bovendien waren méér dames uit die kringen zeer gecharmeerd van hem.

– personen rond jhr Willem Antonie Ortt, de toenmalige directeur van Zandbergen en het mikpunt van de briefschrijverij. Hij was de jongere broer van Felix Ortt (1866-1959), de christenanarchist die het niet zo op had met de kerk en die in de Broederschapskolonie te Blaricum woonde, waar hij volgens de communistische ideeën van Tolstoj leefde. Felix Ortt was voorstander van openbaar onderwijs. Reeser had in 1922 de akte ondertekend waarbij de openbare lagere School aan De Ham het predikaat christelijk kreeg. Een vriend van Felix Ortt was dr L.A. Bähler (1867-1941), die ooit predikant was geweest en geregeld in conflict kwam met kerkelijke autoriteiten. Ooit was hij aangeklaagd wegens smaad, vanwege het schrijven van een opruiend artikel over financiële onrechtmatigheden in een weeshuis. Hoogland was dichtbij, want Severinus Hinderdael, die ook in de kolonie woonde, was een goede kennis van de Hooglandse postmeester Willem Renkers. En de voorganger van ds Reeser in Hoogland, ds J.J. Thomson, stond op de mailinglijst van L.A. Bähler (archief IISG, Amsterdam).
– (Al)bertus Sandbrink, Reesers tuinman wiens ouders in Hoogland ook één of meer kinderen van Zandbergen in huis hadden. Bertus verklaarde voor de rechtbank dat hij geregeld in Hoogland rondvertelde dat “pupillen van Zandbergen niet goed waren verzorgd”. Misschien werd Sandbrink ingehuurd door anderen, maar dit is slechts speculatie. Als tuinman had hij toegang tot de pastorie. Bertus kocht gemerkte briefkaarten, maar nooit is bewezen dat Reeser deze briefkaarten in handen kreeg. Mijn moeder vertelde mij dat mijn vader na zijn gevangenschap inderdaad meermalen contact heeft proberen te krijgen met Sandbrink. Net als Arie van den Heuvel vraag ik mij af waarom de eventuele rol van Sandbrink nooit is onderzocht.
In Winterswijk, waar mijn vader in 1929 als predikant was beroepen, was de kerkelijke gemeente opgebloeid en hij werd daar op handen gedragen. “De gelukkigste tijd uit mijn leven”, zei hij altijd. In Hoogland en Amersfoort ging de briefschrijverij echter door. In een advertentie in de krant heeft Reeser de oud-verpleegde opgeroepen zich te melden. Deze advertentie werd door iemand uitgeknipt en naar de kerkenraad van Winterswijk verstuurd (maart 1930). Nu was Winterswijk er ook opeens bij betrokken. Jarenlang had mijn vader gestudeerd om predikant te worden. Hij zou – volgens eigen zeggen – nooit zijn positie op het spel durven zetten door het versturen van rare kaarten.
Na de eerste rechtszaak ging Reeser in hoger beroep. Hij trachtte zijn onschuld te bewijzen, onder andere door zich elf dagen vrijwillig te laten opsluiten bij een tuinder in Meppel (1932). Burgemeester Bosma van Winterswijk was hiervan op de hoogte. Reeser had geen pen of potlood mee en er was geen telefoon. Tijdens de opsluiting ging de briefschrijverij gewoon door. Geen enkele kaart echter droeg als poststempel Meppel of omgeving. Tijdens de rechtszitting in januari 1933 verklaarden de tuinder en zijn vrouw onder ede dat Reeser niets verstuurd kon hebben. Ze hadden hem nooit zien schrijven. Als hij iets via het wc-raampje naar buiten zou hebben gesmokkeld, was de waakhond aangeslagen.
Op 3 april 1933 werd Reeser geschorst als predikant door het bestuur van de hervormde classis Zutphen. De jeugdvereniging uit Winterswijk protesteerde hiertegen door 3621 handtekeningen te overhandigen. Reeser ging in hoger beroep tegen de schorsing, maar tevergeefs. Hij noemde dit ontslag voor zichzelf “de doodsteek”. Zijn verdere leven is hierdoor enorm beïnvloed.
Mijn moeder was er tot haar dood (2004) van overtuigd dat mijn vader onschuldig was. Op huwelijksreis in Königswinter in 1931 was zij dag en nacht bij hem en ze heeft hem daar nooit zien schrijven. Ook toen werden kaarten in Amersfoort en Hoogland gepost, terwijl de afstand Hoogland-Königswinter 260 km bedraagt. Op enkele kaarten stonden gebeurtenissen die op de dag van schrijven in Hoogland of Amersfoort hadden plaatsgevonden. Volgens het politierapport is er in die weken geen enkel telefoongesprek vanuit Königswinter naar Hoogland gevoerd. Reeser kreeg dus geen informatie per telefoon van iets dat in Amersfoort of Hoogland was gebeurd. Hij kon niet snel een paar opruiende kaarten schrijven, die Sandbrink 260 km verder op dezelfde dag zou moeten posten.
Verschillende grafologen hebben zich in de zaak verdiept, ook uit het buitenland. De eerste kaarten waren in blokschrift geschreven, latere in zowel blok- als lopend schrift. Aanvankelijk werd Reeser door grafoloog Frima schuldig bevonden aan het schrijven in blokschrift. Later zei men dat hij alleen de kaarten met het lopende schrift had geschreven. Dat betekent dat hij in ieder geval niet met de briefschrijverij begonnen was. Grafologen spraken elkaar geregeld tegen (arrest 1933). Toch werd mijn vader veroordeeld tot één maand gevangenisstraf. Tijdens deze gevangenschap ging de briefschrijverij (veertig kaarten, met actuele gebeurtenissen erop) gewoon door. Reeser kon die niet geschreven hebben, omdat hij immers gevangen zat.
Reeser wilde herziening van het vonnis en schakelde jhr De Brauw in, advocaat van een gerenommeerd bureau in Den Haag. Op 21 januari 1944 schreef die dat hij ervan overtuigd was dat Reeser onschuldig was. Toch adviseerde hij de zaak te laten rusten, omdat er “sedertdien nog zoveel meer leed is geschied aan zovelen” (WO II) en dat het daarom verstandig zou zijn als hij deze zaak als afgedaan zou beschouwen. Dit heeft mijn vader met grote tegenzin gedaan. De brief is in mijn bezit.
In december 1949 heeft de echte dader zich gemeld bij Reesers advocaat (Algemeen Dagblad 12 december 1949). Het misdrijf was toen inmiddels verjaard. De dader verklaarde de brieven en kaarten te hebben geschreven in blokschrift, dus het schrift van de eerste jaren; pas later kwam het lopend schrift. Reeser is hiervoor dus ten onrechte veroordeeld. Wie de latere kaarten in lopend schrift heeft geschreven, is nog steeds niet duidelijk. In het proces-verbaal van 1933 staat dat het Hof niet overtuigd is dat Reeser alle briefkaarten heeft geschreven. Ook inspecteur Monkhorst heeft nooit een echt wettelijk bewijs tegen Reeser kunnen vinden.
Mijn vaders leven is totaal anders verlopen dan hij voor ogen had toen hij de kansel voor het eerst betrad. Als hij had gemeend zich als “zielenherder” met Zandbergen te moeten bemoeien, was deze briefschrijverij wel een uiterst vreemde en omslachtige manier om aandacht te krijgen voor wantoestanden daar. Dan zou hij geestelijk een behoorlijke afwijking hebben gehad. Mijn vader had toen en later geen psychische afwijkingen en is nooit op Zandbergen verpleegd geweest. Hij was geen “oud-verpleegde”. Ook was hij niet in het buitenland in 1933/1934 (wat de oud-verpleegde blijkbaar wel was). Tot zijn dood in 1970 heeft hij gezworen onschuldig geweest te zijn aan de briefschrijverij van 1925-1934.
Naschrift van de redactie
Bart Sandbrink woonde aan de Hamseweg tegenover kapper Arie Brundel, in één van de twee huisjes van de RK Armen van Hoogland, bekend als Davidshof of ‘t Geutgat. Ze zijn nu verdwenen. Toen zijn moeder in 1931 overleed werd hij hoofdbewoner, zo blijkt uit het bevolkingsregister. Verder woonden hier zijn zus Johanna en meestal twee kostgangers. Verbazend in zo’n klein huisje, maar de extra inkomsten waren hard nodig. Bart Fuut was een ander dan zijn gelijknamige neef Bart Dop, de bomenrooier die in een slakkendop woonde, een nóg kleiner huisje in Calveen.