2006-1-1 Hout maken

Van het hakhout ging niets verloren
door Joep van Burgsteden

Wel eens gehoord van rabatten? Dat zijn kleine akkertjes waarop hakhout groeit. Rabatten liggen op veel lage plekken in onze regio. De strook waarop het hakhout groeit is ontstaan door de grond uit de slootjes op walletjes te leggen. Een afwisseling dus van walletje, slootje, walletje enz. Die walletjes variëren in breedte; soms zijn ze wel vier meter breed, het slootje een meter. Op de walletjes groeien verscheidene houtsoorten, vooral soorten die houden van een natte omgeving. Deze rabatten werden speciaal aangelegd voor de productie van hakhout.

De rabatten zijn nog in het Schothorsterbos te zien. Ze waren ook nog zichtbaar bij de boerderij Heijendal achter de Sint-Martinuskerk en in de bosjes bij boerderij De Zielhorst, toen de gronden bouwrijp gemaakt werden voor de nieuwbouw van woningen na 1960. In de boeken van de Malen uit vroeger eeuwen wordt bijna jaarlijks geschreven over aanplant van hakhoutwallen. De huurders moesten deze ook onderhouden.

Er waren ook veel lanen met eiken bij boerderijen en er was grond waarop men hakhout liet groeien. Die perceeltjes liggen er vaak nog, maar ze worden nauwelijks nog onderhouden. Hoewel een deel van de houtwallen langs wei- en bouwland is verdwenen, is er toch ook nog heel wat overgebleven. Dat hout wordt deels nog gebruikt voor open haarden.

Van levensbelang
De bomen waren niet geplant voor het verfraaien van het landschap, maar voor houtproductie. Dit hakhout was vroeger van levensbelang. Er was veel hout nodig op de boerderijen: voor het zetten van heiningen, om landhekken van te maken, voor bonenstaken enz. Ook was er veel hout nodig om te stoken, niet alleen voor verwarming. Naast de houtkachel in de voorkamer was er immers meestal een fornuiskachel in de keuken om op te koken en wassen. Zo schrijft Nellie van Vulpen van boerderij Boelenhoef (Hoogland-West) over de jaren vijftig: ‘Ik herinner me dat het fornuis bij ons op de deel twee keer in de week werd gestookt om het water voor de wasmachine te koken. Vanwege het grote kindertal hadden we namelijk ook op vrijdag wasdag. Vervolgens werden emmers vol kokend heet water versleept naar de wasmachine. Lijkt me toch een vrij riskante klus te zijn geweest. De hele dunne takken, twijgen, werden gebruikt voor het aanmaken van de kachel. Als kind moest ik wel eens takken breken, zodat ze makkelijker in de kachel pasten. Die legde je dan over je knie.’

Bij veel boerderijen was een bakhuis, waarin men brood bakte; de oven werd met hout gestookt. Ook de ovens van de broodbakkers in de dorpen en steden werden met takkenbossen gestookt. De Hooglandse bakker Schimmel had zelf percelen hakhout in eigendom op de Amersfoortse Berg. Een bakker verstookte verschillende wagens hout per jaar. De andere bakkers als Van de Hoven en Stolp hadden waarschijnlijk ook eigen hakhoutpercelen. Er zijn nog geen foto’s zijn van dit “minderwaardig werk” ontdekt, maar misschien komen ze alsnog boven water.

Er was dus veel hout nodig en alles wat hout was werd dan ook gebruikt. Bomen werden opgesnoeid om een mooie recht opgaande stam te krijgen. Dit snoeisel werd verkocht, meestal publiek. Zelfs het snoeihout uit de boomgaard werd gebruikt. Volgroeide bomen, vaak eiken, werden zonder bezwaar naar eigen goeddunken gerooid voor timmerhout. De takken werden dan in takkenbossen geslagen en verkocht. Het hakhout op de rabatten werd om de zeven of acht jaar afgehakt (afzetten genoemd). De dikke delen werden apart gehouden als geriefhout: voor het maken van gereedschap en onderhoud van gebouwen. De rest ging de kachel in. Van het dunne hout maakte men weer takkenbossen. Zo werden ieder jaar heel wat perceeltjes hout geoogst. Na het afhakken liep de onderstam opnieuw uit.

Na het zagen ging men soms ook de stammen rooien; de wortels werden losgegraven en afgehakt en de stam kwam dan los. Deze stammen werden vervolgens in voor de kachel pasklare stukken gehakt. Ook dit hout werd vaak te koop aangeboden. Alles werd gebruikt; er ging niets verloren.

Takkenbossen maken op de Veluwe (Uit Katholieke Illustratie 9.7.1924)

Takkenbossen
Ook langs de akkers en de weilanden van de boerderijen groeide overal hakhout, in deze streek bijna allemaal elzen. Alle boeren konden takkenbossen maken. Dat gebeurde in de winter. Dan was het blad van het hout en er was tijd over, omdat het er dan minder te doen was op de boerderij. Ook daggelders namen hout aan, dat wil zeggen dat ze een prijs afspraken voor het afzetten van het hakhout en het maken van een bepaalde hoeveelheid takkenbossen. Er werd betaald per vim en een vim telde 100 takkenbossen. Ik heb wel eens gehoord dat iemand die het erg goed kon 100 takkenbossen per dag kon maken. En de dagen waren in de winter niet lang. Er waren zogenaamde slepers, die de takkenbossen vervoerden naar de bakkers. Al die bossen werden aan een houtmijt gezet. Het gaf dus nogal wat werkgelegenheid.

Takkenbossen werden bijeengebonden met ijzerdraad. Toen dat nog niet was uitgevonden gebruikte men tenen, twijgen rijshout van een taai soort, b.v. eiken. Tenen moesten taai zijn, want men draaide er aan het boveneinde een oog in. Vervolgens werd de teen op de grond gelegd, het takkenhout werd erop gelegd en dan haalde men het dikke einde van de teen door het oog en trok dit goed aan. Men sloot de bos door een soort knoop in de teen te draaien. Die knoop diende ervoor om het oog op zijn plaats te houden. Vervolgens stak men het resterende dikke gedeelte van de teen in de bos. Dat hele proces van hout afzetten, uitsnoei- en en takkenbossen maken noemde men: hout maken.

Affiche voor de veiling van een bos met eikenhakhout, 1804. Het Puntbos of Spitskop lag aan de Utrechtseweg te Amersfoort. Museum Flehite heeft ook affiches van openbare verkopingen van Hooglandse boerderijen, maar daarop komt het hakhout helaas niet voor. (collectie Museum Flehite)

Apart verkocht
Er was dus veel brandhout nodig en dit leidde er toe dat de eigenaren van hakhout en bomen een goede prijs kregen voor hun hout. Een belangrijke inkomstenbron dus. Hout had zoveel waarde dat de bomen bij de verkoop van een boerderij apart werden verkocht. Er werd dus geboden op de boerderij met de erbij horende grond en op de erop staande bomen. Zo waren er dus vaak twee kopers. Wilde de koper van de boerderij ook de bomen in bezit krijgen, dan kon hij deze vaak overnemen met een opslag van vijf of tien procent op het bod dat de koper van het hout had uitgebracht. Heel vaak nam de koper van de boerderij weer het hout over. Ook hij kon daar te zijner tijd weer goed geld voor krijgen. Bij het verpachten van de herenboerderijen zoals De Zielhorst, Groot- en Klein Emiclaer, De Schothorst en Coelhorst werden de houtwallen die om de percelen land stonden meestal buiten de pacht gehouden, als apart perceel. Zo kon de rentmeester jaarlijks houtverkopingen houden ten gunste van de eigenaar.

Dat hout een gevraagd product was blijkt ook uit krantenadvertenties van eind 19e en begin 20e eeuw. Vooral in het najaar en begin van de winter stonden er talrijke advertenties waarin percelen hout werden aangeboden. In de advertentie vermeldde men om welke hoeveelheden het ging, waar het hout stond en wanneer en waar het publiek zou worden verkocht.

Spoorloos verdwenen
Het belang van hout nam af toen er eierkolen en andere vaste brandstoffen te koop kwamen. In de oorlog gingen deze brandstoffen op de bon en toen in de herfst van 1944 het zuiden werd bevrijd, was er geen aanvoer meer vanuit de mijnen. Men was toen volledig aangewezen op hout. De nood was hoog en ook mensen in onze streek begonnen op een gegeven moment zonder toestemming bomen om te zagen. Zo verdween het bos tegenover de boerderij De Kleine Riet in Leusden in enkele weken. Men liet het oogluikend toe. De bomen die er nu staan zijn kort na de oorlog weer ingeplant.

Joep van Burgsteden is voorzitter van de Historische Kring Leusden. Dit artikel is een iets uitgebreide versie van Leusden Toen 20 (2004) 648-650. Gijs Hilhorst heeft de Hooglandse gegevens aangereikt.