2006-2-1 Emigreren naar Australië, een spannend avontuur

De familie Pommer uit en thuis. 1953-1966
NELLIE VAN VULPEN

Dit jaar vieren we 400 jaar Nederland-Australië. Daarbij gaat veel aandacht naar de emigranten. In de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw zijn zo’n 126.000 Nederlanders naar Australië geëmigreerd. Nederland had een moeilijke periode achter de rug. In de jaren dertig was er de crisis, gevolgd door de Tweede Wereldoorlog en de Hongerwinter van 1944-’45. Daarna brak een periode van wederopbouw aan, met veel woningnood en onvoldoende werk voor iedereen. De Nederlandse regering was er dan ook een voorstander van dat grote groepen mensen emigreerden. Vooral boeren en ongeschoolde arbeiders wilde ze wel kwijt. De Verenigde Staten en Canada waren populairder dan Australië. Het laatste land zat echter dringend verlegen om nieuwe mensen, maar wilde niet zomaar iedereen accepteren. Vooral blanke Europeanen waren welkom. Zowel de Nederlandse als de Australische regering was er dus veel aan gelegen de emigratie te bevorderen.

Van de ene oorlog in de andere
Tot de groep Australische immigranten behoorde ook het Hooglandse echtpaar Gerard Pommer en Greet Smink. Gerard werd in 1925 geboren te Hoogland, op de plaats van het huidige woonhuis De Bik 22. Hij is de zoon van Joannes Pommer en Everarda Kuijer. Greet werd geboren in 1931 te Hooglanderveen, op de onlangs afgebroken boerderij De Langerijst aan de Heideweg. Zij was de dochter van Johannes Smink en Johanna van de Burgwal. Gerard en Greet doorliepen beiden de lagere school. Greet ging als zoveel meisjes in die tijd daarna als hulp in de huishouding werken. Gerard wilde graag automonteur worden en ging naar de ambachtsschool. Hij ging ook naar de avondschool om zijn middenstandsdiploma te behalen. Toen hij in 1941 klaar was met zijn opleiding was het oorlog. Veel auto’s reden er toen niet meer. Hij vond gedurende enige jaren werk bij de Eijsink-motorenfabriek op het Julianaplein in Amersfoort. Dat bedrijf werkte voor de Duitsers. Gerard beschikte daarom over een speciaal Ausweis, zodat hij zijn fiets niet hoefde af te geven.

Zijn leraar adviseerde hem om een keuze te maken:
emigreren of bij de overheid gaan werken.

Mei 1946, een jaar na de Tweede Wereldoorlog, werd Gerard opgeroepen voor militaire dienst. Na vijf jaar oorlog waren er geen Nederlandse legeruniformen meer voorhanden. Gerard herinnert zich dat de Nederlandse soldaten Britse legeruniformen droegen. In november van datzelfde jaar werd hij naar Indonesië gestuurd. Daar was in 1945 de onafhankelijkheid uitgeroepen, zeer tegen de wens van de Nederlandse regering. Gewapende botsingen leidden tot de Eerste Politionele Actie van juli 1947 tot januari 1948. Eind 1948 ging Nederland tot de Tweede Politionele Actie over. Maar toen was het voor Gerard al voorbij. Zijn moeder lag op sterven en met behulp van enige voorspraak in Nederland mocht hij eind 1948 naar huis. Het vliegtuig dat hem terug naar Nederland vloog, werd bestuurd door Hans PIesman, de zoon van KLM-directeur Albert PIesman. Hij zou enige maanden later met zijn vliegtuig verongelukken. Mei 1949 werd Gerard ontslagen uit militaire dienst.

Inmiddels was Gerard 24 jaar oud en had hij nog nooit zijn vak van automonteur echt uitgeoefend. Hij ging naar de avondschool om zich om te scholen tot elektricien. Bij Polynorm in Bunschoten had hij werk gevonden. De zaken gingen er slecht en Gerard verloor zijn werk bij de massaontslagen begin jaren vijftig. Hij vond in Amersfoort weer ander werk, maar op de avondschool kwam emigratie ter sprake. Zijn leraar adviseerde hem om een keuze te maken: emigreren of bij de overheid gaan werken.

Wilde plannen
Ondertussen hadden Gerard en Greet eind jaren veertig verkering gekregen. Hij kwam bij Greet met het voorstel te gaan emigreren. Greet moest er eerst wel goed over nadenken. In eerste instantie wilde ze niet. Maar ze beschouwde het toch als een uitdaging. Ze was nog jong en wilde graag wat meer van de wereld zien. En avontuurlijk aangelegd moest je wel zijn om aan zo’n onderneming te kunnen beginnen. De zus van Greet en haar man hadden ook wel ideeën om te gaan emigreren. Uiteindelijk gingen zij niet, maar Gerard en Greet zetten wel door. De keuze voor Australië was voor hen snel gemaakt. Via kennissen konden ze daar werk en onderdak vinden. Bovendien wilde Gerard graag naar een warm land; hij had immers al kennisgemaakt met Indonesië en het warme klimaat was hem goed bevallen.

Voor wie wilde emigreren hadden de Nederlandse en de Australische overheden allerlei stimulerings-maatregelen getroffen. De Nederlandse regering wilde vooral bepaalde bevolkingsgroepen stimuleren om te emigreren, zoals boeren en ongeschoolde arbeiders. De regering hielp hen zowel in organisatorisch als in financieel opzicht. Er waren voorlichtingsbijeenkomsten waar alles volgens Greet en Gerard veel rooskleuriger werd voorgesteld dan het in werkelijkheid bleek te zijn. De voorlichting werd verzorgd door de gewestelijke arbeidsbureaus en door particuliere, aan de zuilen gebonden emigratieorganisaties. Greet en Gerard kunnen zich niet meer herinneren met welke organisatie zij te maken hebben gehad. Het kan zijn dat dat de Katholieke Centrale Emigratie Stichting was. Wat ze zich nog wel herinneren zijn de voorlichtingsbijeenkomsten in Amicitia te Amersfoort.. Het duurde volgens Greet en Gerard wel twee jaar voordat alle papieren in orde waren.

Wie naar Australië wilde emigreren moest eerst de Engelse taal leren, al waren er ook die vertrokken zonder het Engels machtig te zijn. Voor hen zou het nog veel moeilijker zijn hun weg te vinden in het nieuwe land. Als je eenmaal het Engels onder de knie had, kon je na vijf jaar een inburgeringsexamen afleggen om het Australische staatsburgerschap te verwerven. Greet en Gerard gingen al in Nederland op Engelse les. Vooral Greet vond die lessen erg leuk en zij besteedde er heel veel tijd aan.

Emigratie naar Australië was gebonden aan regels. Je moest in ieder geval werk hebben. Een aantal kon via connecties aan werk komen, al bleek dat in de praktijk nogal eens tegen te vallen. Gehuwden werden niet toegelaten, tenzij ze een woning en werk hadden. Gerard en Greet besloten daarom hun huwelijk uit te stellen tot na hun aankomst in Australië. Voor grote gezinnen lag de situatie toch wat anders. Immigranten werden in Australië opgevangen in een soort kampementen. De omstandig-heden waren er uiterst sober. De mannen moesten werk gaan zoeken, voorzover ze dat nog niet hadden. Het betekende dat zij door de weeks niet bij hun vrouwen kinderen konden zijn. Naderhand konden ze dan huisvesting dichter in de buurt van het werk van de man vinden. Voor Gerard en Greet had hun contactpersoon in Australië, de heer Majoor, werk op een kwekerij in een voorstad van Sydney geregeld en hij zou ze opvangen op het vliegveld van Sydney. Bij aankomst zou er dan wel onderdak geregeld worden.

Het merendeel van de emigranten vertrok per speciale emigrantenboot.
Mannen en vrouwen hadden aparte slaapzalen. De reis werd door velen als een vakantie-uitje ervaren. Aan boord werd het eten verzorgd en de opvarenden hoefden er niets aan te doen. De was kon je maar beter wel zelf verzorgen, omdat het risico groot was dat het gestolen werd. Naarmate het schip verder naar het zuiden voer, werd het steeds heter. Veel kinderen werden onderweg ziek en door de grote gezinnen was het aantal kinderen aan boord zeer hoog. Er waren doorgaans onvoldoende artsen en verpleegkundigen aan boord om voor die kinderen te zorgen. Daarom moesten de moeders inspringen.

Noodlanding in Bangkok
Gerard en Greet vertrokken maart 1953 met niet meer dan driehonderd gulden op zak, niet per boot maar met het vliegtuig. Hun spullen zouden per schip worden nagezonden. Ze vertrokken met het idee dat ze hun familie nooit meer zouden zien. Vooral hun ouders hadden het er erg moeilijk mee. Greet herinnert zich echter dat ze het allemaal prachtig vond. Voor haar was het één groot avontuur. Dat begon al met de reis per vliegtuig. Het was een speciaal emigrantenvliegtuig, de Aalsmeer, een Skymaster die maar 50 passagiers kon vervoeren.

De vliegreis zou maar liefst tien dagen duren en begon met een vlucht laag over Zeeland, dat in de nacht van 31 januari op 1 februari van dat jaar was getroffen door de Watersnoodramp. De inzittenden kregen zo een goed beeld van de schade die was veroorzaakt. De eerstvolgen-de stop was Rome. De tijd was kort, maar een bezoek aan de Sint-Pieter kon er nog net af, zij het dat alleen de buitenkant bekeken kon worden. De volgende landing was in Calcutta en ook deze stad konden ze even bezoeken. Het vliegtuig was oud en er mankeerde nogal wat aan. De schroeven vlogen de passagiers bij wijze van spreken om de oren. Boven Thailand viel een motor uit en er volgde een noodlanding in Bangkok. Toen het vliegtuig was gerepareerd zou de reis via Singapore en Melbourne naar Sydney worden voortgezet. Boven Darwin moest er weer een noodlanding worden gemaakt.

Op de fiets naar het werk
Toen Gerard en Greet tenslotte in Sydney landden, was de heer Majoor in geen velden of wegen te bekennen. Ze moesten toen op eigen gelegenheid naar de kwekerij. Daar had men ze bij nader inzien niet nodig. Er werkte echter nog een Nederlander, Henk van der Horst uit Baarn. Via Henk en zijn vrouw Fietje kwamen ze in contact met een pater die een hostel runde voor jonge mannelijke immigranten. Deze pater kon op zijn beurt Greet weer aan werk helpen bij een Australisch gezin, dat wel een au-pair kon gebruiken. Zo had ze ook onderdak.
Gerard vond direct werk in een metaalfabriek in Redfern, een voorstad van Sydney. De pater vond overigens dat ze maar beter geen haast konden maken om te gaan trouwen. Daar dachten ze zelf toch anders over.

Na drie maanden zijn Gerard en Greet getrouwd en konden zij voorlopig wonen bij Henk en Fietje. Tussendoor woonden ze nog een tijdje bij een mevrouw. Gerard vond al snel ander werk, zo’n tien mijl verderop in de bouw. Een auto konden zij zich toen nog niet veroorloven en daarom moest hij op de fiets, een doortrapper. Zijn baas zorgde er voor dat hij een stuk land kon huren met een garage er op. Dat was in die tijd vrij gangbaar. Velen konden op die manier goedkoop aan huisvesting komen en dat bood de gelegenheid flink te sparen. De garage diende dan aanvankelijk als woning, totdat je op dat stuk grond je eigen huis had kunnen bouwen. Ieder vocht tenslotte om een eigen plek te verwerven. Na hard werken en veel sparen kon men dan een televisietoestel, een ijskast en een wasmachine aanschaffen en natuurlijk ook een auto. Hard werken betekende dat de man vaak een dubbele baan had en dat ook de vrouw erbij moest werken.

Er zouden al snel nog drukker tijden aanbreken. Greet raakte zwanger en er moest van alles geregeld worden voor de komst van de baby. Van de kist waarin hun spullen waren vervoerd, had Gerard al een linnenkast en een strijkplank gemaakt. Maar er was nog genoeg materiaal overgebleven om er ook een babybedje van te maken. Op Eerste Pinksterdag 1954 kondigde de bevalling zich aan, maar het resultaat bleek tot ieders verrassing een tweeling te zijn, twee meisjes: Evelyn en Ann. Gerard moest naarstig aan de slag om van het eenpersoonsbedje een tweelingbedje te maken. Weer een jaar later werd de derde dochter geboren, Janet (Jeanette) en nog eens zeven jaar later, in 1962 kwam er nog een zoon, John. Greet had geen vaste baan, maar verrichtte altijd wel diverse werkzaamheden tegen betaling.

De kinderen Pommer voor hel huis dat Gerard aan het bouwen is. Van links naar rechts Evelyn, Ann, Janel en een vriendje

Een eigen huis bouwen
Met drie kinderen werd de huisvesting wat krap. Daarom werd in Entrance een stuk grond met twee garages aan zee gehuurd. Het was in een aantrekkelijk vakantiegebied met lage woonlasten. De meeste immigranten gingen dichter bijde grote steden wonen, omdat daar nu eenmaal de meeste werkgelegenheid was. Het vinden van werk is voor Gerard nooit een probleem geweest. Vijf jaar later waren Gerard en Greet in de gelegenheid in een buitenwijk van Sydney een stuk land te kopen. Dat lag wel 150 km van hun huis verwijderd. Gerard moest door de weeks werken en in het weekend trok hij dan naar zijn grond om aan hun nieuwe huis te bouwen. Daarvoor moest hij eerst bomen rooien en een garage bouwen. Anders dan in Nederland moet je in een land als Australië altijd beducht zijn voor gevaarlijke beesten, zoals spinnen en slangen. Daar konden dodelijke exemplaren tussen zitten. Het heerlijke van Nederland is volgens Greet dat je zo in een droge sloot kunt gaan staan om bramen te plukken zonder je zorgen hoeven te maken om giftige beten. In Australië kon je geen bomen rooien of stenen oprapen zonder risico. Aanvankelijk ging Greet niet mee maar al gauw was ze het in de weekends alleen thuis zitten met de kinderen zat; ze ging voortaan ook mee en de kinderen vermaakten zich uitstekend op het nieuwe stuk land.

Greet en Gerard een dagje uit met de kinderen

In Australië ontmoetten Gerard en Greet veel Nederlandse immigranten, maar daarnaast hadden zij ook contacten met Australiërs. Een rol speelde ook dat de kinderen naar een katholieke school gingen. Aangezien dit soort onderwijs niet gesubsidieerd werd, moesten er veel activiteiten georganiseerd worden om geld te werven. Dat bracht veel sociale contacten met zich mee.

Toen het huis klaar was, moest Gerard ander werk zoeken. Hij vond dat al spoedig in een betonfabriek. Er was werk genoeg in de bouw vanwege de uitbreiding van de stad Sydney. Het bedrijf waar Gerard werk vond, maakte beton voor septic tanks, want een rioleringssysteem zoals wij dat in Nederland kennen, is daar niet. Na zo’n anderhalf jaar werd hij er bedrijfsleider. Ongeveer zeven jaar lang ging alles goed, tot de zaak op de fles ging. Van de één op de andere dag konden Gerard en zijn collega’s vertrekken. Voor Gerard was dat, alweer, geen probleem: ander werk was zo weer gevonden. Maar… wilde hijzelf wel?

Terugkeer naar Nederland
Veel emigranten kregen heimwee. Van de 126.000 naar Australië geëmigreerde Nederlanders keerde ongeveer eenderde terug. Sommigen wilden wel terug, maar hadden er het geld niet voor. Anderen ontdekten eenmaal teruggekeerd dat ze eigenlijk noch in Nederland noch in Australië thuis waren. Ze stonden voor een onmogelijke keus.

Het was 1966 en Gerard en Greet waren inmiddels dertien jaar in Australië.
Onverhoeds stelde Gerard Greet de vraag wat ze er van vond om de boel de boel te laten en terug te gaan naar Nederland. Gerard zelf zegt nooit heimwee gehad te hebben en Greet zegt hetzelfde gevoel te hebben, al was Nederland nooit uit haar hart. Ze hebben zich ook nooit laten naturaliseren en volgens Greet waren er velen die dat aanvankelijk niet deden. Dat kwam pas veel later. Een rol speelde dat in Nederland in die jaren werk genoeg was en dat de huizen er nog betaalbaar waren. Binnen een paar dagen hadden ze de knoop doorgehakt.

Binnen tien dagen hadden ze hun huis verkocht en passage geboekt op een boot. Van de opbrengst van hun huis meenden ze in Nederland genoeg geld te hebben om een eigen huis te kopen en om per boot terug te gaan. Het vliegtuig zou ze te snel terugbrengen. Die reis per boot was voor hen een echte luxe; vijf weken lang werden ze geheel verzorgd en Greet hoefde geen eten te koken.

De ene dag hield Gerard zich bezig met de kinderen en kon Greet op het dek boeken lezen en de andere dag zorgde zij voor de kinderen en kon Gerard doen waar hij zin in had. Ter herinnering aan hun tijd in Australië bracht Gerard de notenbalken van het onofficiële volkslied aan op de schutting in de achtertuin.

Een nieuw bestaan
Eenmaal terug in Nederland vond Gerard voorlopig werk in Hoogland in het timmerbedrijf van zijn broer Frans. Ook hier bleek het nooit een probleem om werk te vinden. Anderhalf jaar later kon hij terecht bij verzekeringsmaatschappij AMEV. Daar zou hij tot zijn pensionering als afdelingshoofd blijven werken. Een huis kopen bleek niet zo voordelig als ze hadden gedacht. De prijzen begonnen in die periode al heel snel te stijgen. Binnen een week na aankomst hadden Greet en Gerard hun huidige woning aan de Berkenlaan gekocht, tegen een bedrag dat flink wat hoger was dan ze hadden gedacht te moeten betalen. Ze moesten echter tot eind april van dat jaar wachten voordat ze er in konden. Drie maanden lang woonden ze dan ook bij de ouders van Greet in. Gerard was toen 40 en Greet 34.

Het gezin Pommer op de boot terug naar Nederland

Nooit zijn Gerard en Greet nog naar Australië teruggeweest. Ze hebben er ook geen behoefte aan; liever bezoeken ze een ander deel van de wereld dat ze nog niet hebben gezien. Van hun kinderen is één dochter nog teruggeweest, de anderen hebben de wens om dat nog eens te doen. En ja, het was wel even wennen, weer terug in Nederland. Zo’n klein land met zulke smalle straatjes. En Amersfoort dat in hun jonge jaren zo’n grote stad had geleken, bleek ook al zo klein. Als ze voor het werk naar Groningen hadden moeten vertrekken, hadden ze dat gedaan. Ze hadden niet een speciale voorkeur voor Hoogland gehad en wat was nou helemaal de afstand tot Groningen? In hun ogen stelde dat niets voor.

Eenmaal terug in Nederland moesten de kinderen natuurlijk wel van het Engels overstappen op het Nederlands. In Australië hadden Greet en Gerard onderling nog wel Nederlands gesproken en hun kinderen verstonden het ook wel. Greet heeft nog geprobeerd om ze Nederlands te leren spreken. Toen de kinderen eenmaal naar school gingen en Engelse les kregen, kreeg ze als verwijt te horen:
‘Do normal, why don’t you speak English?’ Maar kinderen leren een taal snel genoeg. Toch verleren noch de ouders, noch de kinderen het Engels dat ze zoveel jaren hebben gesproken. Als ze een boodschappenlijstje maakt, betrapt Greet zich er geregeld op dat ze Engelse woorden gebruikt. En ze houdt er nog steeds van om Engelse boeken te lezen. Australië is een avontuur geweest dat ze nooit meer vergeten. Bovendien vinden zij dat zij een onmisbare schat aan ervaring hebben opgedaan. Gerard en Greet hebben nooit spijt gehad dat ze naar Australië zijn gegaan en evenmin dat ze weer teruggekomen zijn naar hun geboorteland.

Bronnen
Interview met Gerard Pommer en Greet Smink (Hoogland voorjaar 2006)
Tv-uitzending Andere Tijden, NPSNPRO, 2 april 2006
Maaike Looijen, ‘De Nederlandse emigratie naar Australië’, Historisch Nieuwsblad 4 (2006) 46-51