Priester René van Eijden
Herinneringen bij een menukaart
JAAP VOORBURG
Onlangs kreeg Museum Flehite een menukaart bij het priesterfeest van René van
Eijden. Conservator Gerard Raven vroeg mij of ik daar meer van wist. En of! Maar
eerst moet ik een ruime omweg nemen voor ik bij René uitkom. De genealogie is
een gebrekkig hulpmiddel om een persoon te beschrijven. Hierdoor wordt immers
alleen maar uitgelegd hoe hij of zij aan de achternaam is gekomen. In het
overzicht van de afstamming ontbreekt echter gewoonlijk de helft van de personen
die hierbij een rol hebben gespeeld. Daarom begint dit verhaal omstreeks 1955 in
Bolsward, bij het huwelijk van een studievriend.
Bij die gelegenheid logeerden wij bij de ouders van de bruid. Haar vader was
directeur van de landbouwschool. Toen hij naar onze herkomst vroeg, vertelde hij
dat hij als student een periode had doorgebracht op een boerderij in de buurt
van Amersfoort. De boerin daar had grote invloed gehad op zijn verdere leven.
Hij studeerde aan de kweekschool in Hilversum en wist niet goed of hij daarmee
op de goede weg was. Op advies van de rector (de leerlingen noemden hem Heilige
Willem) was hij op deze boerderij terecht gekomen. Onder invloed van de boerin,
Margaretha Hartman, had hij besloten om landbouwonderwijzer te worden. Zijn
verbazing was groot toen Mien, toen nog mijn verloofde, hem vertelde dat
Margaretha Hartman haar overgrootmoeder was en Willem een broer van haar opa. In
haar geboortehuis in Hoogland is een gevelsteen aangebracht met de tekst:
Ter herinnering aan Margaretha Hartman, hier geboren 17 maart 1845, overleden 20 maart 1918, haar dankbare kinderen.
Margaretha trouwde met Gart van den Hengel en werd daardoor boerin op De Zwarte
Steeg in Hamersveld. Zij kregen twee dochters, Mie en Tijn, en drie zoons,
Willem, Manus en Gart. Willem werd priester, Manus boer op De Zwarte Steeg en
Gart zou boer worden op de Margarethahoeve in Hoogland. Hij stierf echter in
1918 aan de Spaanse griep. Daarom werd de boerderij verpacht. Toen deze in 1928
weer vrij van pacht kwam moest er iemand van de familie op. Eén van de dochters
van Manus, Arnolda of Daatje, was dienstbode bij pastoor Brenninkmeijer in
Hooglanderveen. Zij was pas twintig, maar zij had als enige verkering en wel met
de eveneens op Hamersveld woonachtige Anthonius (Toon) van Eijden. Daarom
besloot de familie dat dit paar boer en boerin zou worden op de Margarethahoeve.
Geboorte en roeping
Toon en Daatje trouwden op 15 mei 1928 en op 26 februari van het volgende jaar
werd hun zoon René geboren. Hij was de eerste van veertien kinderen, waarvan
tien jongens.
Er wordt wel beweerd dat vroeger in sommige katholieke families de oudste zoon
priester moest worden. Dat was hier echter beslist niet het geval. Wel was het
zo dat voor boerenkinderen het aantal beroepen waar zij mee te maken kregen
zeer beperkt was, en dat een priester hoog gewaardeerd werd. Bovendien had René
een heeroom, die een toonaangevende rol speelde in de familie. Maar dat is
allemaal niet voldoende om priester te worden en het te blijven.
Als het onderwerp roeping ter sprake komt vertelt Mien, zijn oudste zus, altijd
het verhaal van een wintermorgen in 1940. Er was die dag geen school en er
woedde een hevige sneeuwstorm, waardoor de meeste deuren geblokkeerd waren.
Onder zulke omstandigheden zei haar vader altijd: “Blijven jullie allemaal maar in bed, dan kost het niks.” Toen men op een goed moment toch opstond was René verdwenen. Vanaf een niet geblokkeerde staldeur liep een voetspoor naar de weg. Hij was die morgen misdienaar en was met zijn vaders laarzen aan door de sneeuw geploeterd.

Dit doorzettingsvermogen was ook nodig toen deze knaap, die nog geen nachtje van huis kon, in 1941 naar het seminarie ging. Dat was eerst in Apeldoorn, maar nadat dit gebouw door de bezetter was gevorderd, helemaal in Ootmarsum. Dat was dus meteen na de vakantie bijna vier maanden van huis en geen bezoek. Het enige
contact met thuis was de wasmand met daarin een brief. In de vakanties leefde René op gelijke voet met de andere kinderen en hielp mee met het boerenwerk zoals melken en koren binden. Dat was dus wel anders dan wat men soms van elders hoort.
De wasmand werd overigens van en naar het station in Amersfoort gebracht door Dries Verhoef. Hij had een bodedienst met paard en wagen en na de oorlog met een vrachtauto. Dries woonde tegenover de melkfabriek. Volgens mijn informanten heeft hij nooit kosten gerekend voor het vervoer van de wasmand. Dat had te maken met de Hooglandse verhoudingen en met het feit dat zijn kinderen moedermelk kregen van mijn schoonmoeder Daatje. Die wasmand was een belangrijk gebeuren in het gezin. Bij het zestigjarig huwelijksfeest heeft Mien samen met een broer een avond nagespeeld waarop de wasmand werd gevuld en de brief geschreven. Haar moeder zei hiervan: “Dit is het mooiste toneelstuk dat ik in mijn hele leven heb gezien”.
Priesterwijding
René werd op zondag 22 juli 1956 gewijd door kardinaal Alfrink. Zo’n pasgewijde
priester, meestal neomist genoemd, werd de zaterdag na de plechtigheid ingehaald
in zijn geboortedorp. Dat was dus op 28 juli; in die week logeerde hij bij mijn
vrouw en mij in Tilburg. René werd opgewacht bij de gemeentegrens, bij de “poort
van de Schothorst” (nu Hamseweg/Schothorsterlaan). Daarna ging het per landauer
(open rijtuig) naar zijn geboortehuis. Voor deze intocht liep heel het dorp uit
en alle verenigingen gaven acte de présence. De volgende dag, dus op zondag deed
René volgens goed gebruik zijn eerste H. Mis en ’s middags het Lof. In de avond
was er een feestdiner op de deel van zijn geboortehuis, verzorgd door Maison
Van den Boer te Veghel, dat was heel bijzonder. Daarvoor was de menukaart
bestemd.

Kapelaan en pastoor
René begon als kapelaan in Losser, gevolgd door Angeren en Utrecht. Daarna was
hij pastoor te Wehl, Deventer en Dalfsen.
Vóór en vlak na de oorlog werd de huishouding op een pastorie verzorgd door een
pastoorsmeid. Later kwam deze medewerkster meer op voet van gelijkheid en sprak
men van een huisgenote. Toen René tot pastoor werd benoemd was kort daarvóór de
pastoor te Ca bouw overleden, Karel van ’t Klooster, die eveneens op Hoogland
was geboren. Zijn huisgenote Ria Sanders trad nu in dienst bij René en heeft al
die jaren voor hem gezorgd. Pastoor Van ’t Klooster was opgegroeid in het gezin
van Gijs van Eijden op Hamersveld. Zo kon het gebeuren dat wij bij ons eerste
bezoek aan de pastorie in Wehl, meubelen van tante Jans aantroffen. Die waren
daar via Ria terecht gekomen. Met Ria zelf zijn we overigens ook altijd omgegaan
als met een schoonzus.

Oprechte belangstelling
Het is moeilijk vast te stellen of zijn parochianen net zo over René oordeelden ls zijn naaste familie. Wij vonden het altijd een feest om zijn kerkdiensten bij te wonen. Hij had een prachtige stem en zijn preken gaven stof tot nadenken. Wij merkten natuurlijk ook wel dat hij werd gewaardeerd, omdat hij een oprechte belangstelling had voor zijn parochianen en intensief met hen meeleefde.
Hier komt dus aan de orde waar ik dit verhaal mee begon. Ook van Margaretha Hartman werd gezegd dat zij graag mensen hielp en dat geldt in niet mindere mate voor zijn moeder Daatje. Mijn getuigen zijn oudere Hooglanders, die met
vastenavond met de rommelpot langs de deuren gingen en die nog vertellen van de heerlijke zelfgebakken wafels die ze van haar kregen. Of een directeur van Van Heugten, die vertelde hoe lekker de boterhammen met kaas smaakten als hij ’s morgens vroeg zijn werk als melkmonster-nemer op de Margarethahoeve had gedaan.
Doorzetter
Een ander eigenschap was zoals gezegd zijn doorzettingsvermogen. Dat was hard nodig toen zijn gezondheid achteruitging. Er was een open-hartoperatie nodig,die werd uitgevoerd in Leiden. Mien vergeet nooit hoe zij samen met Ria Sanders in het Academisch Ziekenhuis zaten te wachten op de afloop hiervan. Dat werd vele uren later dan de chirurg had verondersteld. Toen het eindelijk zover was kregen zij te horen dat de operatie weliswaar was geslaagd, maar dat zijn bloedvaten zó slecht waren dat hij nooit meer zou kunnen werken.
Zoiets moest je echter tegen René niet zeggen. Na een moeizaam herstel heeft hij
in Deventer nog weer volledig gefunctioneerd. Hij begon zelfs aan een nieuwe
periode in Dalfsen, maar daar was een tweede hartoperatie voor nodig. Na een
aantal jaren kwamen er geleidelijk aan weer problemen. In eerste instantie liet
hij zich hierdoor niet afremmen, maar degenen die hem wat beter kenden hielden
hun hart vast. In 1994 moest hij noodgedwongen met emeritaat. Lang heeft hij
hier niet van mogen genieten, want op 13 oktober 1995 is hij overleden. Hoewel
hij dus geen pastoor meer was is hij door en in de parochie van Dalfsen
begraven. Bij de uitvaart bleek overduidelijk hoe hij door zijn oudparochianen
werd gewaardeerd. Hij is begraven tussen de mensen waarvoor hij zelf de
uitvaartdiensten heeft verzorgd. Op zijn graf staat de boodschap: Laten wij
elkaar liefhebben, want de Liefde komt van God.
