2007-3-4 Hoe vonden zij elkaar?

Deresklitsen en ander jeugdvermaak
JAAP VOORBURG

Het kruispunt bij café de Kolkrijst en de brug over de Malewetering was zo’n zestig jaar geleden wat we tegenwoordig misschien wel een hangplaats zouden noemen. Een nog betere benaming zou zijn: trefpunt voor tieners. Op zondag na het lof van 6 uur wandelde de jeugd meestal hier naar toe, met de fiets aan de hand. Daar vormden zich min of meer vaste groepjes met ieder wel ongeveer zijn eigen plaats en jongens en meisjes apart. Er werd wat gepraat, nieuwtjes uitgewisseld en afspraken gemaakt voor het besteden van de vrije zondagavond.

Het waren meestal de meisjes die het eerste opstapten en soms fietsten een paar jongens daar achteraan. Niet omdat ze met de meisjes meegingen, maar eerder als een soort verkenners die moesten vaststellen waar deze avond deresklits zou zijn. Zo’n groep meisjes ging dan namelijk op bezoek bij één van de vriendin­nen of een nicht. Vrij dikwijls was deze vriendin dan zelf de gastvrouw, omdat de ouders niet thuis waren.

De avond begon natuurlijk met het consumeren van koffie met een koekje en daarna was er een drankje in de vorm van bowl, kersen of druiven op brande­wijn. Boerenjongens had men meestal niet in huis, maar die kwamen er wel op af. De bijeenkomst werd dan een beetje spannend, mede afhankelijk van de ver­wachtingen van elk van de meisjes. Deze spanning werd nog verhoogd door gemorrel aan deuren en luiken, die meestal op slot waren. Of was toch ergens een deur los gebleven of stilletjes opengemaakt door één van de dames? In elk geval kwamen de jongens toch wel binnen en bleven in afwachting van wat er verder zou gebeuren wat op de deel rondhangen.

Op een gegeven moment gebeurde het en kwamen de deres ook naar de deel. Het samenzijn had daarna een min of meer vast patroon. Er werden eenvoudige volksdansjes gedaan zoals Wie kiest er een vogeltje? en andere spelletjes, waardoor jongens en meisjes tijdelijk aan elkaar werden gekoppeld. Er werden kusjes uitgewisseld en soms ging natuurlijk even het licht uit.

Kortom het was gewoonlijk erg onschuldig en al weer op tijd afgelopen. Later dan elf uur werd het zelden. Dit had te maken met de instructies van de ouders, het tijdstip waarop de ouders van de gastvrouw thuis kwamen en het feit dat ‘het morgen weer vroeg dag is’. Als een jongen zijn oog op een meisje had laten vallen, dan vroeg hij of hij haar thuis mocht brengen. Bij een gunstige reactie was dat de gelegenheid om onderweg op de fiets en bij haar thuis nog wat na te praten. Als dit zich herhaalde wist al snel het hele dorp dat deze twee verkering hadden.

In het Hooglands zakwoordenboek wordt het houden van deresklitsen gekop­peld aan de vastenavond. In werkelijkheid was er een ruimere spreiding over het winterhalfjaar. Dat moest ook wel, want van elk vriendinnengroepje was iedereen op haar beurt wel een keer gastvrouw.

In het zomerhalfjaar werd op zondagavond geprofiteerd van het feit dat het langer licht was. Een geliefd uitstapje was dan een fietstocht naar de uitspanningen De Tweede Steeg of nog wat verder naar Aart Jansen.

Naast de deresklitsen was er in veel winters een belangrijke andere gelegenheid voor de jongelui om elkaar te ontmoeten. Dan moest het echter wel zodanig vriezen dat ijsbaan De Maat open was. De ijsbaan had een vaste indeling. Aan de buitenkant was een rondlopende baan voor de hardrijders; dat waren vooral de burgers. De boerenjeugd was goed in het kunstrijden en daarvoor waren de binnenbanen. Sommige paren waren zeer bedreven in deze tak van sport. Bij anderen speelde de bedrevenheid in het kunstschaatsen geen hoofdrol bij de keuze om samen over het ijs te zwieren. In elk geval was deze ontmoeting van de jeugd veel leuker dan de deresklitsen. Dat kwam niet alleen omdat de Hooglanders bij vriezend weer ontdooiden, maar ook omdat iedereen er was. Het was een ongeschreven wet dat ook het personeel op elke dinsdag-, vrijdag- en zondagmiddag vrij had als de ijsbaan open was. Bovendien vraagt het kunst­schaatsen een meer eendrachtig samenspel dan de wat kinderachtige dansjes op de deresklits.

Dansen en volksdansen
In het boek Het paradepaard van Hoogland over de Paardensportdag staat kort en duidelijk: ‘De jongeren in Hoogland mochten niet naar dansles …. De pastoor wilde dit niet, dus gebeurde het ook niet.’ In dit boek staat ook een fraaie foto van de volksdansgroep die er vlak na de oorlog wél was. Deze groep oefende op zaterdagavond op boerderij De Lindeboom van Gart Voorburg (Gart van Kees). De heer Scheifer uit Amersfoort had de leiding en Gerard Groen speelde accordeon. Wij dansten de bekende volksdansen als De Drikusman, Als mien voader en mien moeder naar de markt toe gaan en De Hokseberger. Scheifer had ook een speciale Hooglandse dans gecomponeerd. Daarbij vormden de dansende paren de wieken van een draaiende molen. De tekst was als ik mij dat goed herinner als volgt:

Wij hadden eens een molen op het mooie Hogeland.
Toen kwam de grote oorlog, die stak dat ding in brand.
Nu hebben wij geen molen meer,
Dus dansen wij maar keer op keer:
En de molen draait van wiede wiede wiet ….

Het waren gezellige bijeenkomsten en we hebben ook leuke uitstapjes gemaakt, maar het was niet zo dat de Hooglandse jeugd zich als makke schapen voegde naar het standpunt van de parochieherder. Hoogland lag namelijk wat het dansen betreft in een overgangsgebied. Aan de andere kant van de Eem, in Soest, was het heel normaal dat de katholieke jeugd op zondagavond ging dansen.

Dat ging een rol spelen bij de organisatie van de Paardensportdag in 1950. Deze werd georganiseerd voor de hele kring Amersfoort. Ik was secretaris van het organiserend comité, dat te maken kreeg met het verzoek van vertegen­woordigers uit Soest en Eemnes om na afloop een dansavond te organiseren. Toen bleek de pastoor van Hoogland wat minder streng in de leer dan wij dachten, want we konden het parochiehuis Concordia huren voor het organi­seren van de dansavond. Op de dag zelf bleek het spanningsveld tussen de verschillende parochies. De pastoor van Hamersveld en de kapelaan van Achterveld waren als eregasten voor de sportdag uitgenodigd, maar stuurden hun uitnodiging terug. Via een omweg kregen wij te horen dat de dansavond de reden was.

Persoonlijk vond ik dit een botte reactie. Omdat ik inmiddels in Wageningen was gaan studeren voelde ik mij voldoende vrij om in een brief uit te leggen waarom ik hun standpunt onbegrijpelijk en uit de tijd vond. Als antwoord hierop kreeg ik een brief waarin meer uitroeptekens en vraagtekens stonden dan zinnen. Deze brief bood weinig houvast voor verdere discussie. Daar heb ik met name van afgezien op verzoek van het bestuur van de Jonge Boeren- en Tuindersbond, die mij vertelden dat mijn correspondentie hen in grote problemen bracht. En ach, de jongelui vonden elkaar toch wel…