2008-1-3 Vreemdelingen in Hoogland 1955-1964

Hoe integreerden de nieuwkomers? (2)
GERARD RAVEN

In 1964 maakte burgemeester Gerard Laumans van Hoogland zich zorgen over de nieuwe bewoners van Langenoord. Wat ver­anderde er door hun komst? Integreerden ze wel voldoende in het dorp? Wat moesten de gemeente en de geboren Hooglanders er aan doen? Een onderzoek uit die tijd biedt ons een prachtig tijdsbeeld, waar we met de inburgeringsdiscussies van nu mis­schien wat geamuseerd op terugkijken. Toen was het echter een reëel probleem. Ik vat het vervolg van het rapport samen. In volgende nummers rond ik het af en laat ik een importechtpaar aan het woord dat terugkijkt op die tijd.

De enquete
Even wat cijfers (die u gerust mag overslaan). Alle 204 adressen waar minimaal één partner na 1955 naar Hoogland was gekomen werden bezocht door studen­ten, de meesten in mei 1964. Bij 63 de nieuwe partner en bij de overige 141 de man óf de vrouw; de acht in een gemeentewoning werden niet bezocht. Van hen die in 1940-1955 gekomen waren verwachtte men dat ze al voldoende geïnte­greerd waren. Door verschillende oorzaken vielen nog mensen af en konden in totaal 153 enquetes worden afgenomen; afgezien van zeven weigeringen waren alle nieuwelingen óf hun partner betrokken, aldus het rapport (wat gezien de cijfers toch niet helemaal juist kan zijn). Destijds waren dat nog allemaal huwelijkspart­ners. Aandoenlijk is het te lezen dat de informatie door middel van ponskaarten werd opgeslagen die door het bedrijf Bull werd verwerkt; toen nog heel bij de tijd. Van de 153 ondervraagden waren er 65 man, van wie 13 getrouwd waren met een Hooglandse; van de 88 vrouwen hadden er 27 een Hooglander getrouwd. 113 mannen en vrouwen hadden dus hun partner meegebracht naar Hoogland. De meesten waren nog erg jong en de helft was in 1958 of later gehuwd (bij de Bronswerkers iets minder). Er zouden dus nog wel meer kinderen in deze gezin­nen komen.

De meesten waren hier pas de laatste vier jaar gekomen; in het topjaar 1961 verhuisden ook de meeste Bronswerkers. In 1955-1959 kwamen hier 35 gezin­nen, in 1960-1964 118. In de bestaande bouw kregen 30 een eigen woning en 17 een huurhuis. Van de ondervraagden woonde daar dus bijna eenderde. De overige 106 kregen nieuwbouw, waarvan 64 voor Bronswerkers en 41 een eigen woning (één was een uitzondering). De gezinnen met twee nieuwkomers waren hier niet meteen bij hun huwelijk gekomen, maar 24% op aanwijzing van het bedrijf (meestal Bronswerk), 27% omdat zij hier een huis konden kopen en 18 % om buiten te kunnen wonen.

De BerkenIaan. 2007 (foto auteur)

Bijna de helft van de ondervraagden had een ‘lager’ beroep: de weekloners van Bronswerk, de chauffeurs, monteurs, fabrieksarbeiders. 88 hadden een ‘middenberoep’: de maandloners van Bronswerk, de winkeliers, aannemers, vertegen­woordigers, leraren en boekhouders. Slechts één had een hoger beroep. De meesten werkten buiten het dorp. Het onderwijs was juist relatief van hoog niveau: slechts 19% had alleen lagere school gevolgd.

Dorpscontacten
Bijna iedereen reageerde dat zij goede contacten met de buren hadden. Dat betekende overigens slechts dat zij minimaal één buurgezin vaker zagen. Maar men hielp elkaar dan ook wel bij klussen, ziekte, ruil van lectuur, boodschap­pen aannemen e.d. Ook in de straat had bijna iedereen wel contacten waar men over de vloer kwam. Maar velen hadden verder in het dorp geen bekenden, ook niet in De Ham-Langenoord zelf. Slechts de helft had evenveel of meer kennis­sen buiten dan in de eigen straat. Iets meer dan de helft kende alleen mensen in de eigen wijk Langenoord I; van de gezinnen waar beide partners nieuw waren 70% en van de Bronswerkers zelfs 80%. Ruim de helft van de laatsten kende alleen de collega’s van het werk!

Iets meer dan de helft had kennissen in Amersfoort; onder de nieuwe vrouwen en de Bronswerkers was dat echter minder doordat zij van elders uit Nederland kwamen. Hoe meer kennissen men in de straat had, des te minder in de rest van Hoogland of in Amersfoort. Toch waren voor 80% van de echtparen die allebei nieuw waren de contacten binnen het dorp belangrijker dan erbuiten. In die tijd moeten de reisafstand en het ontbreken van telefoon nog een werkelijke barrière zijn geweest: vooral de Bronswerkers gaven immers aan dat contact met de familie beperkt was. Interessant is dat maar éénderde van de onder­vraagden tevoren van het onderzoek gehoord had. Dat wijst niet echt op een intensief contact, zelfs als we bedenken dat de studenten de vraaggesprekken kort na elkaar hebben afgenomen.

Ook viel op dat wie pas twee jaar of korter hier woonde beslist niet minder con­tacten in de straat had dan zij die er al drie tot negen jaar woonden. De helft had drie of meer bekende buren, 14 % geen contacten. Het was zelfs andersom, waarschijnlijk omdat men als nieuweling vooral contact legt met buren. Bijna de helft had dan ook nog geen contacten elders in Hoogland, tegen eenderde van de anderen. 54% bezocht meer kennissen in het dorp dan erbuiten, bij 23% was het andersom. Juist de Bronswerkers bleven voor bezoeken nóg vaker in het dorp. Uiteraard hadden zij die uit Amersfoort gekomen waren daar nog veel kennissen. Samenvattend kan gesteld worden dat echtparen die beiden nieuw waren meestal alleen in de directe omgeving contacten hadden.

Sport en recreatie
De meeste ondervraagden hadden eerder aan sport gedaan, maar dat was sinds de verhuizing in het slop geraakt. Het ging dan om zwemmen, gymnastiek/tur­nen, voetbal en balspelen. 20% ging naar een wedstrijd kijken of was lid/dona­teur van een sportclub en bovendien was 13 % actief als sporter of bestuurder! organisator. Vrouwen en Bronswerkers scoorden overigens veel lager. Het spor­ten gebeurde even vaak in Amersfoort als Hoogland, omdat veel sporten alleen daar beoefend konden worden. Tot kort vóór de enquete was dat alleen voetbal en tafeltennis; pas in januari 1964 was het gymnastieklokaal aan de Zevenhuizerstraat hoek Sportlaan geopend. Bronswerk had bovendien een eigen voetbalclub en de helft van wie uit Amersfoort kwam bleef daar sporten. Wie van verder weg kwam deed er nu meestal weinig aan. Vooral jongeren en Bronswerkers waren wél geïnteresseerd in op te richten clubs.

De meest beoefende hobby’s waren tuinieren (28), knutselen (18), handwerken en lezen (beide 16), zingen en naaien (beide 11). Men ging maximaal eens per maand naar de bioscoop in Amersfoort en de helft zelfs nooit. Verenigingen trokken ongeveer evenveel mensen als de sport, van zingen en toneel tot muziek. De meeste nieuwelingen hadden hier echter geen belangstelling voor en gaven aan dat zij dat vóór hun verhuizing ook niet hadden. Men wilde hoog­stens vrijblijvend samen knutselen of kaarten. Ook hier trok Amersfoort weer evenveel als het dorp zelf. Bronswerk had er een personeelsvereniging en hob­byclub. In Hoogland was men vooral donateur van harmonie St Caecilia of lid van de speeltuinvereniging. De nieuwelingen gingen weinig naar uitvoeringen van amateurkunst, zoals in Concordia. Meer dan de helft van de nieuwe echt­paren was er nooit geweest of alleen om te stemmen. Overigens speelde hierbij ook dat velen niet op de hoogte waren dat zulke verenigingen bestonden!

De kerk was voor velen al vóór de verhuizing buiten beeld. Er was een duide­lijke tweedeling. Zij die met een Hooglandse partner getrouwd waren waren vrijwel allen katholiek. Vooral daardoor was bijna de helft van de ondervraag­den het ook. De Bronswerkers bijvoorbeeld waren maar voor 25% katholiek en voor 39% onkerkelijk.
{wordt vervolgd}