2008-3-2 Bronswerkers in Hoogland (1)

Ervaringen van Wil en Jannie Mertens. 1961-1975
GERARD RAVEN

In de vorige nummers gaf ik verslag van een onderzoek dat de gemeente Hoogland in 1964 liet houden onder nieuwe inwoners. Daaruit bleek dat de integratie van de ‘allochtonen’ niet vanzelf ging. Hoe is het daarmee afgelopen? Dat blijkt uit de herinneringen van een Amsterdams echtpaar dat ik op 17 augustus 2005 sprak.

In 1961 komen Wil en Jannie Mertens aan de Kastanjelaan 4 in Langenoord wonen. Wil is dan 30 jaar en Jannie 25. Beiden zijn geboren en getogen in Amsterdam. Ze zijn er in 1955 getrouwd en hebben twee kinderen, RonaId (4) en Rob (1). Ze komen verder zelf aan het woord.

Wil: Toen ik een jaar of acht was ging ik melk halen bij boeren in Zunderdorp. Wij woonden in Amsterdam-Noord. Ik voelde me geen stadsmens, want ik was toen al gek op beesten en leerde koeien melken.

Komst naar Hoogland
Wil: Ik werkte eerst bij Centraal Beheer en sinds 1957 bij Bronswerk in Amsterdam op de financiële administratie, met ponskaarten. In 1960 werd ik overgeplaatst naar de afdeling Mechanische Boekhouding (Mebo) van Bronswerk Amersfoort. Ik moest daar de overstap naar ponskaartmachines voorbereiden. De computers hadden eerst enorme afmetingen. De hoofdvesti­ging was aan de Brabantsestraat, maar ons kantoor was een gebouwtje aan de Puntenburgerlaan (waar later de Jehova’s Getuigen in kwamen en tegenwoordig nog een kerkje is). Alleen had ik er even een hekel aan dat ik een half jaar heen en weer moest reizen met de trein. Ik liep toen van het station naar mijn werk.

Ik wilde die baan in Amersfoort graag, want die was veel beter: leuker werk en hoger loon, meer vooruitzichten. Bovendien kon ik een eigen huis krijgen. Er waren in totaal 64 nieuwbouwwoningen in de wijk Langenoord in Hoogland, waarvan vijf van de gemeente en 59 van Bronswerk. Bronswerk garandeerde ook de betaling van de huur en hield dit in op de salarissen. Dat moest ik trou­wens voor alle Bronswerkers regelen en het was niet leuk dat van mijn collega’s allemaal te weten. In maart 1961 gingen we naar ons nieuwe huis kijken. We werden met de auto opgehaald door de man van mijn zus die in Amersfoort woonde.

Jannie: Het was veel ruimer en een doorzonwoning. Nu hadden we met Wils zus in 1959 de viering van 700 jaar stadsrechten meegemaakt. We konden ner­gens in omdat het allemaal besloten was en zelfs de bus reed niet. Dus wonen in Amersfoort, van zijn levensdagen niet, hadden we toen gezegd. Maar het dorpje Hoogland won ons hart zodra we het zagen. Het huis stond al kant en klaar; er waren nog maar enkele van de 59 niet vergeven en we moesten heel snel beslissen. We hebben toen geen Hooglander gesproken. Ook hebben we het niet om mijn schoonzus gedaan, want we zijn niet familieziek. Ik had toen zelf geen baan en zag hier echt toekomst. Op 26 mei gingen we over.

Wil: De verhuizing werd door Bronswerk geregeld en uitgevoerd door Pot. Ik reed mee met de wagen en Jannie en de jongens waren bij mijn zus in Amersfoort. Mijn zwager heeft de vloerbedekking gelegd en de lampen opge­hangen. We zijn door niemand opgevangen, want we kwamen bijna allemaal tegelijk aan de Kastanjelaan wonen. Enkele buren woonden er al vóór ons. De familie van nr 2 kwam tegelijk met ons; twee verhuiswagens voor de deur. Het zijn hele goede vrienden van ons geworden. We hebben hier beslist geen ver­driet gehad. In 1961 was de huur zestig gulden per maand. Ik hoor mijn vader nog zeggen: jongen, als je dat maar op kunt brengen.

Jannie: toen we aankwamen lag in de keuken een stukje zeep in het bakje, met een reclame-opschrift van kolenboer Van Barreveld aan de Hamseweg. We waren daar toch zó blij mee! We wisten hier heg nog steg en het was in mei erg koud. ‘Hebben jullie het ook zo koud?’, vroeg de buurman van nr 2. Dat was een echtpaar uit Diemen, oorspronkelijk uit Breda. Hij was ook Bronswerker. Hij had telefoon en belde de volgende ochtend op naar de kolenboer; ‘s mid­dags hadden we allebei een mud kolen. We gingen meteen stoken. Het huis was erg vochtig, omdat het veel had geregend. Ook haalden we butagasflessen voor ons gasstel, bij Hoogland op de Berkenlaan hoek Kastanjelaan; die flessen betrok hij van Dik de Graaf.

Wonen in Hoogland
Jannie: Ik zag wel op tegen het wonen tussen de arbeiders. Mijn man had immers een veel betere baan, dus er was wel verschil. Maar het viel enorm mee. We hadden leuke contacten met de buren, al ging het meestal niet zo diep.

Wil: in Amsterdamse winkels zagen ze je niet staan, maar hier was je een klant die ze dolgraag wilden hebben. Ze wilden van alles van je weten; ik vond dat leuk en was niet bang voor dorpsroddels.

Jannie: de melkboer en bakker kwamen elke dag aan de deur. De melkboer zei altijd: u kunt er vandaag weer tegen. Tot ik na een jaar vroeg: waartegen? Daar had hij geen antwoord op. Je kwam er niet in, die Hooglanders.

Wil: we waren echt welkom in Hoogland maar je kwam er niet tussen. Dat kwam vooral omdat we niet kerkelijk waren.

Jannie: wat me echt tegenviel was om met de kinderen op de arm naar de Hamseweg te lopen. Bij de school (nu Kok Wooncenter, nr 18) was pas een bushalte. We waren ruim twee uur onderweg naar Amsterdam, van huis tot huis. In het begin kochten we bijna alles nog daar, bijvoorbeeld schoenen en kleding. Soms gingen de buren op nr 2 mee. Hij had een auto van Bronswerk en reed ons dan naar Amstelveen; dat was iets dichterbij dan Amsterdam.

Al snel ging ik op de fiets naar de markt in Amersfoort; dat was elke vrijdag een uitje terwijl de jongens op school waren. De eerste Kerst ging de kerstver­lichting stuk en hebben we die gekocht in een electrawinkel aan de Kerklaan hoek Engweg (nu verdwenen). In 1962 wilde ik een truitje van een speciale kleur kopen, maar ik kon het niet vinden in Amersfoort of Amsterdam. Maar Nel van Lunteren had het wel! (op de andere hoek tegenover de electrawinkel, nu een interieurzaak maar toen ook kleding). Ik was er nog niet eerder binnen­geweest, alleen langsgelopen. Zo ontdekte ik wat Hoogland zelf kon bieden. In 1966 kochten we onze eerste auto.

In het volgende nummer de tweede helft van dit verhaal.