door JAAP VOORBURG
De eerste zondag van de maand was anders dan de andere zondagen. Vóór de oorlog, maar ook nog een aantal jaren daarna. Je merkte dat al op de zaterdagmiddag en -avond daarvóór. Dan ging het oudere deel van de katholieke bevolking biechten. Dan konden ze op zondag met een schone ziel te communie gaan.
Niet alleen de ziel moest schoon zijn, maar ook het spijsverteringskanaal: men mocht vanaf 12 uur in de nacht niet eten of drinken. Voor de boerenbevolking was dat best wel een inspanning, want ook op zondagmorgen moest men vroeg opstaan om het vee te melken en te verzorgen. Zo had men er al een flink aantal uren opzitten vóór men kon ontbijten, ná de vroegmis wel te verstaan.
Voor mijn vader en een deel van zijn leeftijdgenoten was het nóg moeilijker. Hij was namelijk zijn leven lang gebruiker … Niet van wat men daar tegenwoordig onder verstaat, maar van pruimtabak. Op de eerste zondag van de maand kon hij dus niet bij het opstaan een verse pruim nemen, maar moest hij wachten tot na de vroegmis. In de nacht pruimde hij dus niet en evenmin in de kerk en tijdens het eten, of anders gezegd wanneer hij zijn pet niet op had. Dat klopt niet helemaal, want vóór het eten werd er altijd gebeden. Dan zette hij zijn pet af, nam de pruim uit zijn mond en stopte die in de rand van zijn pet. Tijdens de maaltijd bewaarde hij deze dus in zijn pet, die hij dan wél op zijn hoofd had. Bij het gebed na het eten ging de pet weer af, werd de tabak er uitgehaald en ging de pet weer op.
Enkele keren per dag werd de pruim ververst uit de tabaksdoos, die hij altijd bij zich droeg. Als kinderen waren we aan deze procedures gewend. Vader hield zich goed aan de huisregel dat hij alleen buiten of in de stal tabakssap mocht uitspuwen.
De kleinkinderen vroegen zich wel verbaasd af wat opa toch deed. De uitleg was dat opa een snoepje nam. Als zij aandrongen mochten ze ook een klein tabaksblaadje proeven. Dat was altijd afdoende om verdere verzoeken om snoepjes van opa te voorkomen.
Deze herinnering komt bij mij naar boven nu het roken op de werkplek verboden is. Mijn vader zou het daar roerend mee eens zijn. Het roken van sigaretten tijdens het werk zag hij als een kwalijke manier van tijd verknoeien en op een boerderij als een bedreiging van de brandveiligheid.
Als de dichter Tollens gelijk heeft met zijn uitspraak: ‘In het verleden ligt het heden’, dan zou het dus best zo kunnen zijn dat pruimtabak weer in de mode komt. Op grond van de tabakswet geldt nu voor de hal van onze kerk een rookverbod. Ik vraag mij af of er ook een bord moet komen te hangen met daarop: Niet spuwen?