door LEEN KEIZER
Tussen 1955 en 1959/’60 werden de gemoederen in het oude Hoogland soms bewogen door artikelen in een blaadje dat werd volgeschreven door jonge mensen en bestemd was voor alle (katholieke) Hooglanders. Het blad was een initiatief van kapelaan Evert van Wijk. Hij was voor die tijd een progressieve priester, nog jong en niet vies van een beetje opwinding in de parochie. Samen met een paar jongeren en jongvolwassenen vormde hij een redactie. Hij zorgde er wel voor dat hij een dikke vinger in de pap hield, want hij werd op zijn beurt goed in de gaten gehouden door zijn bazen.
Begin 1955 ging de eerste Jeugdecho van start. De naam werd door Leny Keizer bedacht. Doelstelling was dat het aan jongeren ruimte zou bieden om te schrijven over alle onderwerpen die voor hen van belang waren. Jeugdecho verscheen in principe eens in de twee maanden. Naast de kapelaan zaten Piet Smink en ik in de redactie. We waren toen zo’n achttien jaar. Als bewonderaar van Godfried Bomans probeerde ik in diens stijl te schrijven en ik had er kennelijk veel succes mee. De 200 tot 250 abonnees smulden van onze stukken.
Doorbladeren van een aantal edities geeft een interessant tijdsbeeld van de zaken die ons, het jonge volk van toen, bezig hielden. Het was de tijd van de gevorderde wederopbouw, stijgende welvaart, ruimere verspreiding van allerlei nieuwigheden zoals film en dans en de geleidelijke ontsluiting van de beslotenheid van het dorp. Dit alles tegen de achtergrond van een breed en standvastig gedragen katholiek geloof waaraan nog niet werd getornd. Er was een schuchtere en hakkelende mondigheid in aantocht, waarmee in het blad voorzichtig werd geëxperimenteerd.
Veel aandacht was er voor de moeizame omgang tussen jongens en meisjes. Er is bij voorbeeld een stuk waarin de vloer werd aangeveegd met jongens die zich niet wisten te gedragen tegenover de meisjes. Lompheid op de dansvloer en meisjes “naar huis brengen alleen om het vrijen”. Ook het onbehouwen molesteren van deernsklitsen (zondagse bijeenkomsten van vriendinnen) werd aan de kaak gesteld. De vraag of er echt (kuise) vriendschap kan bestaan tussen een meisje en een jongen. En kritische stukken over de kleding van de dames. Zo gaat het maar door. In al die bijdragen, ingebracht vanuit beide kanten, kwam een grote onwennigheid en houterigheid in de omgang met elkaar naar voren. Alles als gevolg van het gescheiden onderwijs en een moraal van zondigheid, benepenheid en veel taboes. De meisjes en jongens schreven, tot tevredenheid van hun zielzorgers, over hun hooggestemde idealen zoals moederschap, gezin, kuisheid, zelfbeheersing en dat soort deugdzame dingen. Van een eigen geluid was geen sprake, alsof de jaren zestig nog eeuwen ver weg waren.
Besteding van de vrije tijd
Ook vrijetijdsbesteding en vertier kwamen aan bod. Er is een tweetal artikelen van Kees Boon (zoon van de eierenhandelaar) waarin hij beschreef hoe de jeugd de zondagavond doorbracht. Hij maakte een kroegentocht langs toen gangbare hotspots De Faam, De Langenoord, De Kolkrijst en tenslotte Janus (Schalkwijk) in Hooglanderveen (het huidige Houtrust), alwaar gedanst werd. Op een aardige manier schetste hij de verveling waarmee die avonden verliepen. Iedereen was beledigd en viel over hem heen. De schrijver deed in een volgend nummer zijn uiterste best om de gemoederen te sussen en de schade te beperken. In dit verband waren er ook artikelen over de film en het dansen. De strekking was: zulk amusement kan allemaal mooi en goed zijn, maar er zijn grenzen en die liggen niet ver. Oppassen was de boodschap, want de zedenverwildering lag op de loer.
De dan nieuwe dansrage van de rock and roll werd aangemerkt als een’ dierlijke verwording’. Ga ordentelijk dansen bij Anton van ‘t Riet, luidde de boodschap; die is kerkelijk goedgekeurd. Geen cursisten onder de zeventien jaar en foxtrot en Engelse wals als hoofdgerechten. Voor de film konden de lezers het best naar het eigen verenigingsgebouw Concordia gaan. Besproken en aanbevolen werden bijvoorbeeld Christus wordt weer gekruisigd (naar een in die jaren beroemd boek van Niko Kazantzakis), Maria Goretti (wie kent haar nog?) en De tien geboden. In de Amersfoortse bioscopen draaide veel pulp met een hoog zinnenprikkelend gehalte. Niet naartoe gaan dus.
Godsdienst en kerk
Dan was er uitgebreid aandacht voor kerkelijke zaken. Soms kwezelachtige, pseudo-diepzinnige stukken die je eerder aan een oude non zou toeschrijven dan aan een jongere. Een opwekkend woord van de eerwaarde hoofdredacteur; een bijdrage van aalmoezenier Groenendijk, toen een prominent in progressief katholieke kring, over ‘jongeren en de priester’ (naar aanleiding van een nieuw gewijde priester; die had je toen soms nog). Een spreekbeurt over de vraag ‘Is de kerk modern genoeg?’ was goed voor een verslag van verschillende pagina’s. De kerk en de dingen eromheen waren steeds belangrijke ingrediënten in de keuken van Jeugdecho.
Politiek
In alle jaargangen stonden artikelen over politiek en actieve deelname aan politieke organisaties. Het ging dan vooral over de Jongerenorganisatie van de Katholieke Volkspartij (JO KVP), waar veel belangstelling voor was. Het was het specialisme van Piet Smink, die de meeste stukken voor zijn rekening nam. De Koude Oorlog woedde en het rode gevaar loerde overal. Vurig werd in het februarinummer van 1958 bepleit dat de christelijke partijen een hecht front zouden vormen tegen de oprukkende ‘wolf in schaapskleren; de kinderen van Marx die georganiseerd in de PvdA de ondergang van het Avondland beoogden’. Het was niet niks wat ons allemaal te wachten stond! Piet heeft in Jeugdecho zijn eerste vingeroefeningen kunnen doen en heeft het later aardig ver geschopt: prominent CDA-er en gedeputeerde van Utrecht.
Een braaf blad
Terug kijkend valt op dat de behandeling van al deze onderwerpen ongelooflijk traditioneel en braaf was. We spraken getrouw de taal van de gevestigde orde. Van een eigen jongerencultuur met eigenzinnige visies en standpunten was niets te bespeuren. Ouders, schoolmeesters en geestelijkheid lazen geen onvertogen woord. Ze hadden het zelf geschreven kunnen hebben. Ook waren de artikelen in deze sfeer vaak belerend en vermanend. Na een toneelvoorstelling met luidruchtig aangeschoten publiek achter in de zaal volgde een artikel met een schrobbering van jewelste. We moeten toen allemaal hoge cijfers voor godsdienst en gedrag hebben gehad.
Toch nu en dan ook rebels
Iets anders lag het met artikelen waarin dorpse gebeurtenissen werden beschreven. Daarin werden notabelen wel eens kwajongensachtig op de hak genomen. Zo had ik zelf aardigheid in het verslaan van gemeenteraadsvergaderingen. Ik deed mijn best om dat zo ironisch mogelijk te doen. Als ik het nu teruglees doet het allemaal erg geforceerd aan, maar toen hadden ze enig succes en werd er gniffelend schande van gesproken.
Soms schoot het een wethouder in het verkeerde keelgat en volgde een furieuze reactie. Zo schreef W. Brouwer over een verslag van Piet en mij: ‘gezagsondermijnend en dom gedaas van een te vroeg van de kweekschool voor onderwijzers gekomen jongeling’. Piet Smink herinnert zich nog goed hoe Brouwer bij hem thuis verscheen voor een ernstig gesprek met zijn vader Dorus, die een aannemersbedrijf had. Als Piet zijn toon niet wist te matigen, dan zou de wethouder een andere aannemer kiezen. Vader was niet erg onder de indruk. Zulke klanten meende hij wel te kunnen missen. Brouwer bracht eenzelfde bezoek aan mijn vader. Die had een bakkerij en toonde wel enige bezorgdheid bij het vooruitzicht een klant te verliezen. Hij zag graag dat ik me enigszins inhield, wat overigens ook niet gebeurde.
Eén van de hoogtepunten was het verhaal van de gemeenteraadsleden uit Hooglanderveen die ‘s nachts ver na sluitingstijd door de politie werden betrapt in het café van Bertus van de Hoef aan De Brand. En dat terwijl ze diezelfde avond in de raadsvergadering tégen een later sluitingsuur hadden gestemd! Zoiets laat je niet ongemerkt voorbij gaan.
Overige artikelen
Minder opzienbarend maar wel interessant waren artikelen over de geschiedenis van Hoogland en over de herbouw van de parochiekerk, die in de laatste oorlogsdagen was opgeblazen. Dat waren lange series. Hieraan zijn de namen verbonden van de al genoemde Piet Smink, Gerard van ‘t Klooster (De Slaag) en Jan de Ridder (Lodijk). Ze vergden veel speurwerk en waren zeer leesbaar. Een deel van de krant werd altijd gevuld met verenigingsberichten. Voetbal door Paul Boon (PaBo), Kajotters (KAJ, Katholieke Arbeidersjeugd) door Joop Nieuwenburg, JBTB (Jonge Boeren- en Tuindersbond), Landelijke Ruiters en de viering van het Sint-Isidorusfeest door Bertus van de Grootevheen. Voor de betrokkenen belangrijk en noodzakelijk, maar meestal niet zo spectaculair. Ze vulden wel lekker.
Tenslotte waren er artikelen van diverse soort. Dienstplichtig soldaat Gijs Keizer berichtte uit Suriname over zijn belevenissen. Een artikel over Little Rock in de Verenigde Staten, waar het leger de zwarte bevolking moest helpen om gemengd de bus te nemen of naar school te gaan. Ook kon men lezen wie geslaagd waren voor examens; bijvoorbeeld in augustus ’56 Gerard van ‘t Klooster, gymnasium b, en Henk Koller, mulo a en middenstandsdiploma. Overgeschoten delen van een bladzijde werden gevuld met stichtelijke gedichten of humor. Bij dit laatste was het doorgaans niet moeilijk je lachen in te houden.
Ploeteren achter de schermen
Het lukte niet altijd om het blad op tijd te laten verschijnen. Het was vaak trekken om de kopij binnen te krijgen. Hoofdredacteur Van Wijk wees er steeds weer op dat Jeugdecho ook echt een echo moest zijn en dat er dus meer geschreven moest worden. Zoals altijd zakte de animo met de jaren. De redactie en auteurs waren deels ook lid van ‘t Splintertje, waarover in De Bewaarsman van augustus 2008 een artikel verscheen. Maar er was geen formele relatie met de jongerenclub. Leny en Gijs Keizer zorgden ook voor de illustraties. Belangrijk was degene die de stencils typte: eerst Anton van Eijden, later Tonnie van de Grootevheen. Mien Brouwer (dochter? van de wethouder) schreef een tijd lang de adressen.
De krantjes werden in de avonduren gestencild op het kantoor van de melkfabriek. Directeur Herman Gudde was ons in deze zeer ter wille. Vaak faalde de techniek, waardoor bladzijden slecht leesbaar of vlekkerig waren. De uitvoering leek sterk op de illegale blaadjes van het verzet. Ook verkeken we ons wel eens op de volgorde van de bladzijden; dat is altijd ingewikkeld als je een boekje maakt. Een artikel dat voorin begon kreeg zijn vervolg ergens achterin. Voor extra inkomsten werden de binnenkanten van de omslag gevuld met advertenties: 12,50 voor een kwart pagina. Vaste adverteerders waren Ries Pasker (Radio Schoonoord), rijwielhandel Blom (‘Voor een brom naar Blom), Blom de koster, en de Boerenleenbank (‘Laat uw geld rusten op de Boerenleenbank’).
Het einde
In 1959 of 1960 liep het af met het blad. Kapelaan Van Wijk werd overgeplaatst en een aantal vaste mensen trok de wereld in. Het ging zoals dat altijd gaat met dat soort dingen. Het ebt weg. Gesteld mag worden dat Jeugdecho voor die tijd een aardig blad was dat onder de katholieke Hooglanders een brede verspreiding had en in de belangstelling stond. In het stilstaande water van het traditionele Hoogland was er weinig nodig om een rimpeling teweeg te brengen. Jeugdecho deed dat een beetje. Het bracht de tongen in het eigen nest in beweging. De meestal zwijgende jongeren werden gestimuleerd om de pen op te nemen. Men moet bedenken dat in de jaren vijftig het geschreven woord altijd van buiten kwam. Voor ons, de schrijvers, was het mooi om samen aan iets te werken dat nieuw was en gespreksstof gaf in het dorp. Het stimuleerde om de dingen om je heen te bekijken met het oog op oordeel en kritiek. Hoewel het achteraf gezien allemaal erg voorzichtig, braaf en allesbehalve revolutionair was waren we er toch groots op dat we eraan meededen. Kapelaan Van Wijk verdient (postuum) hulde voor zijn voor die tijd opmerkelijk initiatief.
Bron
W. Brouwer, ‘Aan de jongeheer L. Keizer en zijn geestverwanten’, in: Jeugdecho 4:5 (oktober 1958) 5-6