door Jan Penterman
Het Hooglandse rietdekkersbedrijf Eggenkamp bestaat sinds 1827. Rietdekken en bouwen is een familietraditie. De eerste generaties hadden nog een nevenberoep: klompen maken. Dat werd vooral ‘s winters gedaan. Misschien verklaart het waarom veel timmerlieden in de familie voorkomen.
Het is begonnen met Johan Wilhelm (Willem) Eggenkamp, die al rietdekker was in Stoutenburg en Hoogland. Hij zal hier enkele jaren vóór 1827 zijn gekomen. In die tijd trokken veel ambachtslieden vanuit Oost-Nederland en de grensstreek met Duitsland naar het westen om werk te zoeken. Willem was de zoon van Johan Heinrich (Hendrik) Eggenkamp (ca 1760-1819) en van Anna Negbering (ca 1760-1823). Willem had nog een oudere broer Anton en een jongere broer.
Het gezin woonde in het kerkdorp Zwillbrock van de huidige gemeente Vreden in Duitsland, vlak over de grens bij Groenlo. Vader Eggenkamp was dagloner en woonde in een bijgebouw (Leibzuchter) bij een grote boerderij. Zij hadden daar ook twee koeien, een varken en vier bijenkorven. Willem ontmoette op een gegeven moment de Hooglandse Elisabeth van de Fijnegeer, dochter van Hermen Goosen van de Fijnegeer en Maria Cornelisse van de Heuvel. Zij konden een huis met erf en boomgaard huren van Willem Joseph van Brienen, baron van de groote Lindt in Amsterdam.
Deze baron was één van de vele grootgrondbezitters in Hoogland. Zij betrokken het huis De Valendries in buurtschap De Brand. Willem en Elisabeth trouwden op 8 februari 1827 en kregen daar zes kinderen. De vier takken van de familie zal ik hierna verder toelichten. Twee kinderen, Hermanus en Maria, bleven ongetrouwd. We komen hen tegen bij hun neefje Willem (zoon van Anthony), met wie ze twee huizen kochten.
De eerste tak: Anna Maria (1827-1889)
Zij werd Antje genoemd. Toen zij 22 jaar oud was kreeg zij een zoon, terwijl ze niet getrouwd was. Dit kind werd Hermanus Eggenkamp genoemd, geboren 21 juli 1849. Ruim veertien jaar later trouwde Antje met Jan Maasen, landbouwer op Hoogland. Zij kregen nog drie kinderen. Hermanus werd ook wel Mannus genoemd en door zijn buurkinderen Mannus oompje. Hij trouwde op 19 november 1873 met Aaltje Horst, dochter van Hendrik Horst en Gijsbertje Botterblom. Zij gingen wonen op De Brand, in het huis met timmerwerkplaats waar zijn oom Antonij was overleden. Zij waren daar ook huurder. Mannus was timmerman. In die tijd werden lonen berekend op basis van een aantal gewerkte schoften. Een schoft was 2,5 uur; dagelijks werden er vier schoften gewerkt. Daar stond dan per schoft een vergoeding van 35 cent tegenover. Per week werd er gewoon zes dagen gewerkt. Mannus en Aaltje kregen daar twaalf kinderen, waarvan zes jong overleden zijn.
Over Mannus is een anekdote bewaard gebleven. Toen zijn kinderen begonnen te lopen plaatste hij een houten hek voor zijn erf en heeft dat wit geschilderd, zoals ook de herenhuizen in die tijd hadden. Vanaf die tijd zijn ze hem herenboer gaan noemen. Na zijn overlijden in 1926 kwam het huis leeg te staan. Een jaar later is het in vlammen opgegaan, inclusief de werkplaats, toen in de omgeving de Paasvuren werden ontstoken. Mannus’ oudste zoon Hendrikus is naar Eemnes vertrokken. In 1907 heeft hij daar een aannemersbedrijf opgezet, dat tegenwoordig nog bestaat. Zijn jongste broer Dirk was in zijn jonge jaren rietdekker, maar werd al spoedig timmerman. Hij is na zijn trouwen gaan werken bij het bouwbedrijf van zijn broer. De vierde zoon, alweer een Hermanus, is ook rietdekker geworden, en heeft samengewerkt met zijn achterneven. Hij was getrouwd met Aleida Kuijer en woonde op Coelhorst naast boerderij Boelenhoef.
De derde tak: Hendrikus (1832-1894)
Hendrikus nam na de dood van zijn vader in 1870 het familiebedrijf over. Hij trouwde op 17 april 1872 met de Hooglandse Catharina (Trijntje) van Kleinwee (1837-1915), dochter van Cornelis van Kleinwee en Metje van Heijdendaal. Zij kregen vier kinderen; twee zijn erg jong overleden. Dochter Elisabeth was getrouwd met Johannes (Jan) van Zuilen en werd boerin op De Geer. Zoon Willem (1878-1950) trouwde op 16 februari 1906 in Eemnes met Aleida (Daatje) van der Wardt, dochter van Hendrikus van der Wardt en Ida Luyf.
Hoewel Willem uit een rietdekkersfamilie kwam, schijnt hij in zijn jonge jaren als boerenknecht in Eemnes gewerkt te hebben en daar zijn vrouw te hebben ontmoet. Klompen maken deed hij ook, al weet men zich ook te herinneren dat daar exemplaren tussen zaten die wat minder prettig liepen. Dat waren dan vierkante klompen. Willem en Daatje gingen na hun huwelijk wonen aan Meentweg 23 in Eemnes. Daar werden de drie oudste zonen geboren, Drikus, Hendrik en Jan. Op 2 mei 1910 verhuisde het gezin naar Hoogland. Het ging wonen op het Haartje, in een boerderijtje op de hoek van de Zevenhuizerstraat en de Nieuwlandseweg. Daar zijn later nog Ida, Catharina en Wim geboren.
Naast het rietdekken en klompen maken maakte Willem in de winter dokken, net als veel andere rietdekkers. Dokken zijn kleine bosjes stro die in de lengterichting onder de oud-Hollandse dakpannen werden gelegd. Dat maakte een dak meer wind- en sneeuwdicht. Een dok werd gemaakt van een bosje stro van 2 à 3 cm dik. Het werd in het midden geknoopt, omgebogen tot 4 cm dik en op een lengte van 35 cm afgesneden.
Willems oudste zoon Hendrikus (Drikus) is na zijn huwelijk in Stoutenburg gaan wonen en is daar rietdekker geweest tot 1940. Tijdens de oorlog moest ook Drikus zich melden om voor de Duitsers te gaan werken. Door jachtopziener te worden kreeg hij een pasje en kon hij zich aan deze verplichting onttrekken. Later heeft hij nog gewerkt bij De Boer waterwerken in Eembrugge. De derde zoon Johannes (Jan) (1909-1983) ging al van zijn 12e jaar mee het dak op om zijn vader te helpen rietdekken. Dit werk beviel hem niet, waarna hij boerenknecht is geworden. Later is hij gaan werken bij zijn achterneven van het bouwbedrijf Eggenkamp in Eemnes.
De tweede zoon Hendrikus (Hendrik) Eggenkamp (1909-1991) nam het rietdekkers-bedrijf van zijn vader over en bleef in het vak tot aan zijn dood. Op 67-jarige leeftijd is hij zelfs nog een keer van het dak gevallen. Een krantenbericht van 20 september 1917 meldt dat deze dakhaas ook al eens op zijn negende uit een boom gevallen was bij het eikels plukken. Hij was toen zwaar gekneusd en met een gebroken been naar het ziekenhuis gebracht.
Riet snijden
De rietsnijder en de rietdekker zijn sterk met elkaar verbonden. Geen rietdekker zonder rietsnijder. Het riet wordt gemaaid na de vorst, van januari tot april, en op bossen gebonden. Riet is een eenjarige stengel en moet voldoende hard en taai zijn. Later wordt het schoongemaakt en uitgekamd en aan de voet gelijk gesneden. Daarna worden de bossen riet gebundeld tot een vim van 100 stuks; het is dan klaar voor de rietdekker. Het riet is afkomstig van moerassige gebieden, zoals bij Giethoorn het Kalenbergse riet en in De Biesbosch. Destijds werd ca. 70% van het binnenlandse riet gebruikt voor exportdoeleinden; nu is dat nog maar 20%. Tegenwoordig wordt 80% geïmporteerd uit de Oostbloklanden, maar ook uit China.
Het rietdekkersbedrijf wordt tot op heden voortgezet door Hendriks zoon Gerard. Ook werken daar de rietdekkers, zijn broer Henk en zijn zoon Ronald. De zesde generatie staat al in de startblokken om het bedrijf voort te zetten. Dat is sinds 1976 gevestigd aan de Maatweg. Het is met meer dan 180 jaar het oudste bedrijf in Hoogland. De Eggenkampen hebben vooral op Hoogland gewerkt, waar de meeste rietdaken door hen gedekt zijn, maar ook in Amersfoort en Leusden.
De vijfde tak: Antoon (1839-1871)
Antoon was timmerman van beroep. Hij trouwde op 21 april 1870 met Theodora van Westerlaak, dochter van Lambertus van Westerlaak en Comelia Voskuilen. Zij gingen wonen in het al genoemde huis met timmerwerkplaats; dat stond schuin achter de boerderij van Eggenkamp in buurtschap De Brand. Het werd gehuurd van de familie Pommer (kadaster B 28). Het echtpaar kreeg op 28 maart 1871 een zoon Willem, maar Antoon overleed al op 5 december. Theodora hertrouwde op 15 oktober 1873 met Theodorus Verheuvel, ook timmerman.
Theodorus woonde aan de Hogeweg te Amersfoort, waar de weduwe Eggenkamp dan ook ging wonen. Op 31 augustus 1874 werd er een zoon geboren, Johannes Verheuvel, maar na een maand overleed Theodora. Willem Eggenkamp ging toen bij zijn oom en voogd Hermanus en zijn tante Maria Eggenkamp wonen, op De Valendries. Op 10 januari 1890 lieten zij een uiterste wilsbeschikkingen maken. Oom en tante kochten vervolgens met Willem een perceel grond op de hoek Hoveniersweg-Heideweg, ook in De Brand (kadaster B 295-298). Hier stonden twee huisjes, maar het is niet bekend of zij daar zelf gewoond hebben. In 1893 is een boerderij op De Brand gebouwd met in het woongedeelte een café (B 29). Maria, ook wel Mie Meu genoemd, was de caféhoudster en lustte graag een borreltje. Zij overleed in mei 1907 op de po in het café.
Brandgevaar
Tot ver in de middeleeuwen was riet eigenlijk de enige vorm van dakbedekking. Maar door brandgevaar was het in de stad miet meer toegestaan. Bij brand werd soms de gehele stad verwoest. In de stad werd het pannendak verplicht, maar op het platteland bleef het rieten dak favoriet. Toen werd het ook wel het armendak genoemd. De laatste eeuw wordt riet veelvuldig toegepast op villa’s, vamwege de prachtige vormen.
Tot zijn huwelijk was Willem rietdekker en maakte hij in de winter klompen. Hij heeft eerst gewerkt met zijn ooms Hermanus en Hendrikus en na hun overlijden met zijn achterneef Hermanus, kleinzoon van Antje. Ook heeft hij gewerkt met zijn neef Willem, van ‘t Haartje. Willem (van De Brand) hield de boekhouding bij en kocht het materiaal in.
In oktober 1907 trouwde Willem met Johanna (Jans) Voskuilen. Jans kwam van boerderij Vathorst en wilde wel met Willem trouwen, maar dan moest hij de cafévergunning verkopen. Zij wilde geen geld verdienen aan andermans armoede en ellende. De vergunning is toen verkocht aan Jan van Dijk, die een café ging runnen op de hoek van de Heideweg en de Emiclaerseweg. Jans had liever dat Willem van het dak af kwam en boer werd. Willem kocht toen enkele percelen land en ging boeren. Pastoor Pieck zette hier vraagtekens bij en waarschuwde: schoenmaker blijf bij je leest. Willem heeft later met Piet Hilhorst, Peter Kok en Gerard Schimmel de Coöperatie opgericht. Hendrik Boersen werd de directeur en Willem deed de boekhouding. Het boerenbedrijf is voortgezet door zijn zoon Gerbrand Eggenkamp.
De zesde tak: Cornelis (1841-1923)
Cornelis trouwde op 17 januari 1866 met Jannetje van Asch. Zij gingen wonen in Leusden, waar Cornelis timmerman was. Na het overlijden van Jannetje trouwde hij op 14 mei 1890 met Grietje Boersen; zij kregen drie kinderen. Bij deze tak wordt op dit moment nog een aannemersbedrijf voortgezet door zijn achter-achterkleinkind.
Met dank aan familie G. Eggenkamp.
Het rietdekken
Rietdekken is een heel oud ambachtelijk beroep. Als Gerard Eggenkamp klaar is met het bouwen van een steiger, begint het werk met het leggen van een spreidlaag van riet van zo’n 3 à 4 cm dikte. Daarop worden de eerste bossen dicht tegen elkaar gelegd. Over deze bossen legt hij haaks een stevig gegalvaniseerd ijzerdraad, de gard. Vroeger was dat vaak een stevige wilgentak. Hierna wordt het riet met een binddraad met de rietdekkersnaald om de gard en het latwerk van de houten kap gebonden. De rietbossen worden dan van het bindmateriaal ontdaan en gespreid op het dak. Met een kruk (het zetje) aan. zijn schouder drukt hij het riet stevig tegen het dak aan, en trekt de binddraden dan aan met een tang. Vroeger werd voor het binddraad gewaterde wilgentenen gebruikt. Met de rietklopper (ook wel drijfhout of dekspaan genoemd) wordt de onderkant van het riet in model geklopt. Zo werkt Eggenkamp laag voor laag naar boven toe. Naarmate de rietdekker hoger het dak opkomt wordt de rietdekkersstoel gebruikt (ook kluiver of haakladder genoemd), waar hij op kan staan. Het benodigde gereedschap maakt de rietdekker meestal zelf.
De laatste jaren word bij nieuwbouw het gesloten dak toegepast. Hierbij worden de binddraden op een ondergrond van dakplaten vastgeschroefd, maar de werkwijze is nog steeds zoals vroeger. Behalve een betere isolatie geeft dat ook meer brandveiligheid, omdat er geen lucht onder het dak zit die de brand kan aanwakkeren. Vroeger lieten de rietdekkers hun initialen met data achter onder het lood van de schoorsteen.
Gerard zit zelf al vanaf zijn vijftiende jaar op het dak. Hij geeft aan dat het rietdekken ca veertig jaar geleden minder populair werd. Op dit moment staat een rieten dak weer volop in de belangstelling. Er is zelfs een vakopleiding in Genemuiden. Intussen komen er steeds meer mensen naar Nederland om hier het vak uit te oefenen. Dat zijn vooral Hongaren.