2009-2-1 Hoogland en Amersfoort in de middeleeuwen

Onder de plak?
Hoogland en Amersfoort in de Middeleeuwen
GERARD RAVEN

Een Hooglandse boer had het best wel voor elkaar. Hij verbouwde rogge en hield schapen om zijn eigen gezin te voeden. Was de oogst goed, dan hield hij over en kon hij ermee naar de markt in Amersfoort. Dan kwam hij misschien ook thuis met een vaatje bier, een paar schoenen voor zijn vrouw, een jas voor zijn zoon of oude moeder. Maar verder had hij daar niets te zoeken. Waar of niet waar?

Om deze vraag goed te beantwoorden wil ik vier aspecten van de relatie Hoogland-Amersfoort behandelen: landbouw, grootgrondbezit, markt en bestuur. Hoe meer deze met elkaar samenhangen, des te meer had Hoogland met Amersfoort te maken. Ik zal daarbij proberen steeds concrete voorbeelden te geven. Dat gaat vaak goed met Ten Bosch (Bosserdijk), de malenhoeve die misschien wel de best gedocumenteerde boerderij van Utrecht (of Nederland?) is. Ik ga niet in op de gevolgen van belegeringen van de stad, omdat dit incidenten betrof.

1 Landbouw
De eerste Hooglandse boeren hadden inderdaad niets met Amersfoort te maken. Eenvoudigweg omdat Amersfoort nog niet bestond. De eerste vermelding van de nederzetting is van 1028. Dat duidt erop dat in de tiende eeuw al boerderijen in dit gebied stonden. En misschien stonden de eerste houten koopmanshuizen wel aan het Havik, waar de scheepjes aanmeerden aan het begin van de Eem. Rob Kemperink heeft recent geopperd dat een deel van wat men Amersfoort noemde ook in het zuiden van het latere Hooglandse grondgebied kan hebben gelegen, dat hoger gelegen was dan de bekende voorde (doorwaadbare plaats) waar de stad naar genoemd is. De tienden van Amersfoort die in 1028 worden vermeld rustten immers vermoedelijk op Hooglandse landerijen.

UIt het boek van Willem Ruizendaal

Had Hoogland dan niets te maken met hoge heren? Wel degelijk. Het viel bestuurlijk onder de bisschop van Utrecht, die tevens een soort graaf van de keizer was. In 777 had hij bovendien de villa Lisiduna (het landgoed Leusden) en de bossen als Widoc (Wede) van Karel de Grote gekregen. Een boer in Hoogland kon ‘wild’ begonnen zijn op een hoge en open plek in het bos, of door boeren uit Soest die de Eem overstaken, maar veel waarschijnlijker was hij een zetbaas van het landgoed Leusden. In die tijd heerste er een systeem van horigheid: een gewone man was een soort slaaf die gebonden was aan de grond en niet zomaar het landgoed mocht verlaten. Rond het jaar 1000 schonk bis­schop Ansfried de nieuwe abdij van de Hohorst in Leusden allerlei landerijen in de omgeving, waaronder de tienden (10% van de oogst) ten noorden van Amersfoort. Zo’n schenking was vrij normaal, want ook monniken en nonnen moesten ergens van leven en dit was meteen een grote stimulans om de ontgin­ning op touw te zetten. Daaronder ook Emiclaer, het oosten van Hoogland. In het westen lag Wede, dat in handen was van de familie Van Amersfoort. Deze familie vervulde tevens het ambt van schout van Amersfoort, de bestuurder namens de bisschop. Eerst woonden zij aan de Hof in Amersfoort, vanaf 1259 in Stoutenburg; daarna noemden zij zich heren van Stoutenburg.

Waarom waren die ontginningen dan nodig? Er waren hier toch al boeren? Nee. Uit de periode 400-800 zijn in Hoogland geen archeologische vondsten gedaan. Het moet toen vrijwel ontvolkt zijn geweest. Eén scherf van De Oude Hoef dateert vermoedelijk van eind 8′ eeuwen daarna kennen we ze uit de 10′ en 11′ eeuw, ook van Weerhorst. Vanaf 800 n.Chr. groeide de Utrechtse en Hollandse bevolking weer, waardoor de ontginning aarzelend op gang kwam. Ook in het lege noordoosten van het Sticht. Dat ging gepaard met migratie van kolonisten, die gelokt werden met aantrekkelijke voorwaarden. Tot op zekere hoogte mogen we de landuitgifte vergelijken met die in het wilde westen van Amerika in de 19′ eeuw. Zij kregen hun land in tijns, een relatief lage pachtsom die voor altijd vaststond. Daarnaast betaalden zij nog eens de tienden. Aanvankelijk werd alles in natura afgedragen. Maar archeologische vondsten blijven tot de 13′ eeuw zeldzaam, wat op een bescheiden bevolking duidt.

In die tijd gold het leenstelsel. Dat hield in dat een vorst werkte via een pyramide van ondergeschikten, die elkaar steeds kleiner wordende stukken land uit­leenden. In dit geval stond de schout namens de bisschop bovenaan en de gewone pachtboer onderaan. De naam schout duidt op een rechtsprekende functie, maar hij was ook bestuurder en meier, dus rentmeester van de lande­rijen en ontginningen. Maar naast de bisschop stonden ook instellingen uit de stad Utrecht als de Paulusabdij (in 1050 verhuisd van de Hohorst). Deze bezat grote delen van Coelhorst, het hele gerecht Emiclaer en delen van de polders De Slaag en Over- en Neerzeldert. Andere Utrechtse kerken en kloosters hadden kleinere gebieden in leen; zo was het kapittel van de Pieterskerk de feitelijke eigenaar van Ten Bosch. Zij lieten het kernland bewerken door boerenknechten die een nieuw bestaan zochten, maar gaven hen ook stukken land in pacht om zelfstandig te gebruiken.

2 Grootgrondbezit
In de praktijk waren de pachters gewoon eigenaar van hun grond. Wat ze over­hielden konden ze verkopen en zo sparen. Als de pachtsom vastlag werkte de inflatie ook nog sterk in hun voordeel. De boeren werden zo geleidelijk aan­zienlijke personen met personeel. De volgende stap was dat zij in Amersfoort gingen wonen. Daar werden zij misschien wel regent of koopman. Zo werd de eigenaar een belegger die pachters op de grond zette. Ook het omgekeerde gebeurde: rijke geestelijken in Utrecht en Amersfoort (waaronder familieleden van de grote boeren) belegden in de ontginningen. Zo blijkt dom kanunnik Wulfger in 1282 recht te hebben op een deel van de rogge van malenhoeve Sneul en in 1294 op minstens £8 uit de malenhoeve Ten Bosch. Uit later tijd weten we van eenvoudiger boeren die in onveilige tijden in de stad gingen wonen, binnen de muren, en in een uur naar hun grond in Hoogland liepen.

In de 12e eeuw kregen de ontginners concurrentie van grootschalige projecten van de bisschop en de heer van Stoutenburg. Zij brachten grote delen van het polderland in cultuur. Bovendien gaf de bisschop in 1132 het aangrenzende Hoevelaken uit. Dit was vermoedelijk de directe aanleiding voor de oprichting van de maalschap van Hoogland. De grote boeren maakten als malen afspra­ken over het gemeenschappelijke beheer van de woeste grond. Onder de malen van Hoogland vinden we in de 14e eeuw vooral Amersfoortse heren. Dat waren dus boeren die naar de stad gekomen waren óf rijke stedelingen die Hooglandse grond hadden gekocht. Vanaf ca 1400 gingen rijke Amersfoorters bovendien landerijen schenken, bijvoorbeeld aan Armen de Poth, het Sint-Pietersgasthuis en het Sint-Aagtenklooster. In ieder geval is het duidelijk dat het Hooglandse grondbezit voor een aanzienlijk deel in handen was van Amersfoorters. Pas na 1600 slaagden sommige in Hoogland wonende boeren erin eigenaar te worden van een grote boerderij, dus hereboer te worden.

Het aantal plaatselijke heren en grootgrondbezitters vermenigvuldigde naarmate de ontginningen vorderden en er meer inwoners kwamen. Zo werd het landgoed Wede in achterleen gegeven en uitgesplitst in verschillende hoeven. Ten Bosch splitste ook. Dat betekende nieuwe kansen voor jongere zonen van boeren om een eigen boerderij te krijgen, maar ook meer vreemde heren. Steeds vaker werden dat Amersfoortse regentenfamilies. Soms hadden die een mooi huis in Hoogland, maar liever gingen of bleven ze in de stad wonen. Het huis was dan meer een zomeroptrekje.

In de 16e eeuw was driekwart van de boeren pachter. Dat is een duidelijk bewijs dat Hoogland grotendeels in handen was van hoge heren en instellingen. Die moeten vooral in Amersfoort en in mindere mate in Utrecht en elders gezocht worden. Een mooi voorbeeld van zo’n grootgrondbezitter met heerlijke rechten is Johan van Oldenbarnevelt, een Amersfoorter die intussen in Den Haag woonde. Aan hem is het volgende hoofdstuk en een apart boekje bij dit thema­nummer gewijd. Na de Hervorming in 1580 werden de landerijen van kloosters en kerken geconfisqueerd door Amersfoort en door de Staten van Utrecht.

3 Markt
Hoe moeten we ons intussen de markt in Amersfoort voorstellen? En gingen daar alle overschotten heen? Om met het laatste te beginnen: nee. Vrijwel al het land was tiendplichting. Een tiende was dus niet hetzelfde als de pacht: oorspronkelijk was het bedoeld als een bron van inkomsten voor de kerk. Pachten waren vaak vastgesteld op een vaste hoeveelheid in natura en later op een vast bedrag, wat zoals gemeld bij inflatie in het voordeel van de boer werkte. Maar even vaak was het zo dat die pacht wel degelijk marktconform was en dus meegroeide.
De tienden werden lange tijd ook in natura afgedragen. Als een heer veel land had werd het ingezameld in een centraal gelegen boerderij, bijvoorbeeld De Oude Hoef voor de landerijen van de Paulusabdij. Nog in 1541 vertrokken vandaar wagens met rogge naar Utrecht. Daarbij waren ook de tienden van Bosserdijk, omdat het kapittel ooit deze boerderij in leen had gekregen van de abdij.

Zodra Amersfoort een flinke nederzetting werd moet het zich stadse allures hebben aangemeten. Dat betekende: de eigen bestuurszaken en rechtspraak regelen en natuurlijk ook de weekmarkt en belastingen. Dit moet al vóór 1259 zijn uitgegroeid tot gewoonterecht; in dat jaar bevestigde de bisschop het stads­recht. Vermoedelijk kort daarna is de Hof zo’n twee meter opgehoogd om de continue wateroverlast op de markt op te lossen. Van schout Arnoud van IJsselstein (1325-1346) weten wij dat hij de bisschop overreedde het jaarmarkt­recht te bevestigen en een tweede markt in te stellen. Ook kreeg hij het voor elkaar dat de exportaccijns op Amersfoorts bier werd opgeheven en dat de Sint ­Joriskerk een kapittel kreeg.

Op de weekmarkt kon de boer zijn rogge en vee verkopen en van dat geld wat inkopen, bijvoorbeeld vis of stoffen. Maar erg veel keus was er nog niet. Winkels bestonden er niet en ambachtslieden waren er weinig. Een voorbeeld: de schoenmaker reisde rond, van de ene jaarmarkt naar de andere. Ging een schoen kort daarna stuk, dan was het dus wel even wachten geblazen! Nu zal een boer eerder klompen hebben gedragen, maar ook andere ambachten waren nog niet in de stad gevestigd. Van de jaarmarkt van ca 1370 die op de Hof is opgegraven weten we dat daar aardewerk, glas, steen, hout, ijzerwaren, textiel en leer werden verhandeld, maar ook vlees en voorwerpen van been.

De markt op de Hof rond 1370 (tekening van Kelvin Wilson. Museum Flehite)

4 Bestuur en rechtspraak
Het regionale bestuur en de rechtspraak waren in handen van de schout van Amersfoort en Eemland (vanaf 1352 maarschalk van Eemland en niet te ver­warren met de stadsschout). Die delegeerde dit weer aan heren met kleinere bestuursgebieden, gerechten genoemd. De twee grote leenheren in Hoogland, de bisschop en de abt van de Paulusabdij, benoemden ieder doorgaans één schout voor alle gerechten die onder hen vielen. Omdat de ontginningen nogal door elkaar hadden gelopen ontstond de behoefte om de bestuurlijke rechten te her­verkavelen. De feitelijke situatie van twee schouten is gewoonterecht geworden: Wede en Emiclaer waren nu twee grotere gerechten. Eén van de schouten zat de malen van Wede en Emiclaer voor, afhankelijk van de vraag welk gerecht een zaak betrof. Al in de 14′ eeuw vinden we trouwens schouten die beide gerech­ten bestuurden.

De namen van de schouten kennen we pas vanaf de 14e eeuw. Voor een andere studie heb ik allerlei gegevens uit archieven en literatuur verzameld. Ik herken ook daarin weer namen van Amersfoorters. Bij de bisschopsschouten zijn dat in 1398 Evert Ricoudsz van den Bosch en in 1401 Thomas van der Maat, bij de abtsschouten in 1371 Everard van Randenbroek en in 1414-1423 Steven van der Borch. Twee minigerechtjes, Langenoord en De Twee Hoeven bij Hoevelaken, vallen eerst onder de schout van Eemland en later onder de abdij. In 1283 geeft Wouter van Stoutenburg deze in leen aan Tideman de Koning, met zekerheid burger van Amersfoort. De familie De Koning behoudt gerecht, tijns en tiend tot 1578!

In Hoogland deed zich echter een bijzondere situatie voor, want de malen van Wede en Emiclaer vormden feitelijk het plaatselijke bestuur. Voor belangrijke handelingen die in een oorkonde werden vastgelegd (zoals overdracht van grond) zegelden de malen zelf en werd de gerechtsschout niet of slechts zijde­lings vermeld. De malen waren dus veel méér dan een grondvereniging. Niet alleen waren de malen de oude pachters van de grootgrondbezitters, ook zelf gaven zij land in pacht. De bestuursfunctie van de malen eindigde toen de bis­schop (1528) en met de Hervorming de Paulusabdij (1586) uit het bestuur ver­dwenen. De Staten van Utrecht benoemden voortaan één schout van Hoogland.

Medio 15e eeuw was men al van het Hogeland gaan spreken voor het hele Hooglandse gebied. Een derde gerecht was overigens Duist, De Haar en Zevenhuizen (van de bisschop), dat in 1857 in de gemeente Hoogland is opge­gaan en nu vrijwel geheel tot Bunschoten behoort. Op het gebied van waterbeheer regelden de boeren van kleine poldertjes de zaken onderling. Veel oude wegen zijn ontstaan als dijken en tegelijk water­scheidingen. Toch waren ze als het écht nodig was ook in staat grote samen­werkingsprojecten op te zetten, zoals blijkt uit het graven van de lange Malewetering in de 13e eeuw. Van activiteit en zeggenschap van de stad in het beheer van de Eem horen we pas in de vroege 17e eeuw (zie hoofdstuk 3).

Conclusie: onder de plak?
Zo bleef Hoogland een dorp dat op talloze manieren met Amersfoort ver­knoopt was. De boer kon beslist niet doen alsof hij daar niets mee te maken had. Meestal gingen de orders van de stad naar het dorp en niet andersom. Dat kun je onder de plak noemen. Maar dat gold evenzeer voor Baarn, Bunschoten, Leusden en Soest. Het was een normale situatie. De Hooglandse boer zal het ook zo gevonden hebben.

Geraadpleegde literatuur

Dekker C., (red.), Geschiedenis van de provincie Utrecht (3 dln, Utrecht 1997)
Dekker C., Een zeer oud en voornaam college. Geschiedenis van de malen op het Hoogland buiten Amersfoort (Amersfoort 2000)
Dekker C. en M. Miinssen-Dutilh, De Eemlandtsche leege landen. Ontginningen rond de mond van de Eem in de 12e en Be eeuw (Utrecht 1995)
Krauwer, M. en E Snieder, Nering en vermaak. De opgraving van een veertiende-eeuwse markt in Amersfoort [Utrecht 1994]
Mijnssen-Dutilh M., Amersfoort lag aan zee. Waterschapskroniek Vallei & Eem, deel I (777-1616) (Utrecht-Leusden 2007)
Raven G., ‘De herontdekking van malenhoeve Ten Bosch. Het Hooglandse goederenbezit van het kapittel van Sint Pieter en de rol van Amersfoortse regentenfamilies 1280-1650; Flehite. Historisch Jaarboek voor Amersfoort en Omstreken 4 en 6 (2003 en 2005)
Ruizendaal, Willem e.a., Trots op ons Eemlandschap! Samen werken aan agrarisch natuurbeheer. Jubileumbundel vijf jaar Ark&Eemlandschap 1999-2004 (Bunschoten-Spakenburg 2004)
Snieder E en M. Krauwer, Oude sporen onder nieuwbouw. Archeologische vondsten in Amersfoort­Noord (STAA Reeks nr 1, Amersfoort 1992)
Snieder E, Middeleeuwse bewoning in Amersfoort-Noord (STAA Reeks nr 5, Amersfoort 1995)