2009-2-3 Leven in de schaduw van de stad

Hooglandse boeren en Amersfoortse heren 1600-1800
NELLIE VAN VULPEN

Tot aan het ontstaan van de gemeente Hoogland in 1811 bestond het Hooglandse grondgebied uit een aantal heerlijkheden of gerechten met elk een eigen ambachtsheer en een door hem aangestelde schout. Deze personen waren veelal uit Amersfoort afkomstig. Daarbij komt dat een deel van de grond en de boerde­rijen eigendom was van Amersfoortse burgers, bewoners van de tweede grote stad van de provincie Utrecht. De relatie tussen het dorp en de stad werkte door op economisch, bestuurlijk en soci­aal gebied. Wat betekende de nabijheid van een zo invloedrijke buur voor de bewoners van Hoogland?

Handel en nijverheid
Net als elke andere stad was Amersfoort voor haar bevoorrading afhankelijk van het platteland. Daar werd het voedsel voor haar bewoners geproduceerd, daar kwam de brandstof voor huishoudens en bedrijven vandaan en werden de grondstoffen voor de nijverheid aangeleverd, zoals de lokaal verbouwde hop ten behoeve van de bierbrouwerijen. Amersfoort had dus een groot belang bij een goede bevoorrading. Het was ook de centrale marktplaats voor Eemland. De stad lag gunstig aan de Eem, waardoor ze toegang had tot de Zuiderzee en handel kon drijven, zowel op regionaal als op internationaal niveau. Ze bezat bovendien een belangrijke sleutelpositie in de handel tussen Holland en de Veluwe. In vergelijking met andere steden in het westen nam Amersfoort overi­gens maar een bescheiden positie in. De stad lag eigenlijk te ver weg van de doorgaande vaarroutes om volop van de economische bloei in de 17′ eeuw te kunnen profiteren.

Om haar positie te handhaven en te versterken, bemoeide Amersfoort zich actief met het omliggende platteland en probeerde allerlei rechten te verwerven. Waar mogelijk probeerde ze plattelandsmarkten tegen te gaan om haar eigen markt te beschermen. Boeren moesten dus naar de stad als ze hun producten wilden verkopen.

Amersfoort was ook een centrum van nijverheid. Zoals elke stad claimde zij hierop het alleenrecht. Het platteland viel immers niet onder de stedelijke belastingen en de regels van de gilden. Het was er alles aan gelegen om de in haar ogen oneerlijke concurrentie van het platteland tegen te gaan. Zo had de stad van Karel V (landsheer 1528-1555) gedaan gekregen dat het brouwen van bier binnen een straal van twee mijl rond de stad werd verboden. Maar in de praktijk bleek dat een wassen neus, omdat het verbod grotendeels werd gene­geerd en kennelijk niet werd gehandhaafd. Ten slotte namen Amersfoortse ondernemers zelf plattelandsbrouwerijen in gebruik. In de 17′ eeuw hadden de Staten van Utrecht op verzoek van Amersfoort beperkende bepalingen aangaan­de de textielnijverheid uitgevaardigd. Het is niet duidelijk of dat Amersfoort veel voordelen heeft opgeleverd.


Landbouw
In de 16′ eeuw waren er nog maar weinig boeren op Hooglands grondgebied die het land in volledige eigendom hadden. Driekwart van de huishoudens had de gebruikte grond in pacht. Toen in die eeuw de prijzen van agrarische pro­ducten stegen, leidde dat dan ook niet direct tot meer welvaart voor de bewo­ners van het platteland. Het waren de Amersfoortse kapittels en een aantal rijke burgers met bezittingen op het omringende platteland die het eerst profiteerden van de gestegen vraag naar landbouwgrond door de pacht te verhogen.

Een belangrijke agrarische vernieuwing was de opkomst van de tabaksteelt onder meer rond Amersfoort en Nijkerk, begin 17′ eeuw. Vooral na 1670 breid­de het tabaksareaal rond Amersfoort zich flink uit en ontwikkelde het zich tot het belangrijkste productiegebied van de provincie Utrecht. Ook Hoogland was hierbij betrokken. Hier lagen zelfs de beste en duurste (tabak)landen van het hele Sticht. Hiervan wisten ook de kleine boertjes te profiteren. Doorgaans was er in de winter weinig voor hen te doen, maar nu konden ze extra inkomsten verwerven door de bewerking van het geoogste tabaksblad.

De tabaksteelt had ook grote invloed op de inrichting van het platteland. Daar waar tabak werd verbouwd, kreeg het landschap een geheel ander aanzien. In de eerste plaats moesten er speciale tabaksschuren worden gebouwd voor het drogen van de tabaksbladeren. Deze schuren hadden een karakteristieke bouw met tot 5 à 6 meter hoge zijwanden. Door rechtopstaande smalle luiken had de wind vrij spel, zodat de tabaksbladeren goed konden drogen. De schuren had­den een lengte van 60 à 70 meter en die van Groot Liendert was maar liefst
100 meter lang. Om die schuren te kunnen bouwen was méér geld nodig dan de boeren zelf konden opbrengen. De verpachter nam in zulke gevallen de kapi­taalinvestering voor zijn rekening in ruil voor een deel van de opbrengst. Om de tabak te beschermen tegen weer en wind werden hagen van zo’n 3,5 à 4 meter hoog aangeplant aan de noordwestzijde van de percelen. Aan de zonzijde werden de hagen lager gehouden om optimaal te kunnen profiteren van de warmte. Zo ontstond een karakteristiek heggenlandschap, waarvan de hagen na het verval van de tabaksteelt nog jarenlang dienst deden als leverancier van (brand)hout.

Bestuur

Waterbeheer
In 1581 verklaarden de Staten van Utrecht zich soeverein in plaats van Filips II. Zij stelden voortaan dijk- en watergraven aan. Maar de macht van de Staten werd begrensd door de plaatselijke geërfden en de grondbezittende stadspatrici­ërs die zitting hadden in veel dijk- en waterschapscolleges. In de praktijk kwam het er op neer dat de Staten zich niet intensief met deze zaken bemoeiden en vaak achteraf hun goedkeuring verleenden.

Zoals gezegd speelde de Eem een belangrijke rol in de relatie tussen de stad Amersfoort en het omliggende platteland. De rivier dreigde telkens weer te ver­zanden, zodat grotere schepen de stad niet of nauwelijks konden bereiken. Tussen Amersfoort en de Melmen (Soest) was de Eem te ondiep en moesten goederen overgeladen worden. De Grote Melm werd al sinds de 14′ eeuw als loswal voor de afvoer van turf uit het Soester achterland gebruikt. Toen Karel V een vergunning uitgaf voor turfwinning in de Gelderse Vallei, moest de turf op kleine schepen voorbij Amersfoort worden gevaren en bij de Grote Melm overgeladen worden op grotere schepen. Op die manier werd de loswal ook vanuit Amersfoort gebruikt. Maar ook vanaf de Zuiderzee konden grotere schepen Amersfoort niet bereiken. De keuze voor deze plek was niet toevallig; hier was ruimte voor een schip om te keren (zwaaikom). De stad leed schade door deze gang van zaken, want de goederen moesten overgeladen worden en tegen extra kosten over land vervoerd. Aan het begin van de 17′ eeuw werd er nog een trekpad langs de Eem aangelegd tussen de Koppelpoort en de Melm, zodat men ook zonder zeilen kon varen.

De Eem was ook van cruciaal belang voor de waterhuishouding van het Eemland. In de stad verzamelde zich het water van de hoger gelegen gebieden om vervolgens via de Eem in de Zuiderzee te lozen, waardoor er gevaar voor overstroming ontstond. Geen wonder dat Amersfoortse burgers, instellingen en grondbezitters alle belang hadden bij een goede afwatering. De kwaliteit van de Eem en van de afwaterende beken liet in de 16′ eeuw echter nogal te wensen over en de toenemende wateroverlast dwong Amersfoort tot optreden.

Rond 1600 waren de problemen met de waterhuishouding zó nijpend gewor­den dat Amersfoort wel structurele maatregelen moest nemen. De kosten pro­beerde zij echter af te wentelen op de plattelandsbevolking, die ook werd inge­zet voor het verrichten van de werkzaamheden. Die kwam daartegen in verzet door de genomen maatregelen zoveel mogelijk te traineren. Toen ook de Oude Eem moest worden verbreed en uitgediept, legden Hooglandse grondeigenaren uit protest een dam in dit riviertje. Maar die moest op last van de Staten van Utrecht worden verwijderd en ze werden tevens verplicht mee te betalen aan het onderhoud.

Na alle kosten en moeiten wilde Amersfoort zeker stellen dat de nieuwe werken in stand bleven. Daartoe werd een nieuw waterschap opgericht met een lange naam, meestal Eemcollege genoemd. Amersfoort leverde in verhouding de meeste bestuurders (heemraden) af. Het nieuwe schouwbestuur trad in 1616 aan. Ook dit bestuur ondervond tegenwerking van de onderhoudsplichtigen.
Zo bleken belangrijke archiefstukken te ontbreken, waardoor het knap lastig werd de onderhoudsplichtigen met succes aan te pakken. Ook kreeg het te maken met de Malen (zie hoofdstuk 1). De schouw van het Malencollege was weliswaar afgeschaft, maar daar was dit college het niet mee eens.

Malen
Aan de wijze waarop de malen waren georganiseerd blijkt eveneens de grote invloed van Amersfoort. De rentmeesters van de malen werden niet gekozen op grond van het aantal malenporties dat zij bezaten, maar op grond van hun soci­ale positie. In de tweede helft van de 16′ eeuw werd het merendeel van deze rentmeesters vroeger of later burgemeester, schepen of raad van Amersfoort.
Op Sint Margriet (13 juli) werden de malen bijeengeroepen en moest de rent­meester rekening en verantwoording afleggen. Die bijeenkomsten vonden bijna altijd in Amersfoort plaats en een hoogst enkele keer in Hoogland. Veel malen­porties bleven door vererving in dezelfde gegoede families en er zaten nogal wat Amersfoortse notarissen tussen. Uit hoofde van hun functie waren zij vaak een van de eersten die op de hoogte waren als er een malenportie te koop werd aangeboden. Eén van hen was Johannes de Louter (1810-1891), die van 1835 tot 1891 notaris was te Amersfoort. Na verloop van tijd nam de invloed van de malen af en daarmee ook die van de Amersfoortse families, maar in de malen bleven de Amersfoorters nog tot in de 19′ eeuw de overhand houden, waarna hun aantal geleidelijk aan afnam ten gunste van de Hooglanders. Wanneer wij overigens de lijsten van de malen uit de twintigste eeuw bekijken, dan valt op dat er vrijwel geen Hooglanders meer tussen zitten.

Gerechten
Tot aan de vorming van de gemeente Hoogland bestond het Hooglandse grond­gebied uit de drie ambachtsheerlijkheden Hoogland, Emiclaer en ten slotte Duist, De Haar en Zevenhuizen. Oorspronkelijk werden deze ambachten bestuurd door een schout. Hij was tevens belastingontvanger en een soort com­missaris van politie met bevoegdheden in de lagere rechtspraak, aangesteld door de Staten van Utrecht. In 1617 gunden de Staten Hoogland het schepen­recht met een schout, bijgestaan door twee buurmeesters en vijf schepenen. Zij werden benoemd uit de geërfden of pachters die in Hoogland woonden. Het waren niet langer uitsluitend de malen die het voor het zeggen hadden; ook ingezetenen die grond bezaten die niet tot de malenhoeven behoorden, kregen nu meer zeggenschap. Wel duurde dat langer dan elders op het Utrechtse platte­land.

Doordat de schout zijn ambt in erfleen verkreeg werd hij op den duur zelf ambachtsheer en ging hij op zijn beurt iemand anders als schout voordragen. De benoeming geschiedde overigens nog steeds door de Staten van Utrecht en de schout betaalde de ambachtsheer pachtgeld. Dat deden ook de andere func­tionarissen als de secretaris, de ambachtsbewaarders, armmeesters en later ook de schoolmeesters.

In 1714 besloten de Staten van Utrecht om alle domeinen die zij bezaten in de verkoop te doen. Daarbij hoorde ook het gerecht Hoogland. De koper was mr Jan Frederik Teeckman uit Amersfoort. Hij was er in 1686 geboren als zoon van een burgemeester en was zelf ook schout van die stad geworden. Na de koop stelde Teeckman zijn broer Willem Julius aan als schout van Hoogland. Die werd kort daarna ook schout van Emiclaer.

Op het platteland waren het dus toch vaak heren van buiten die het gezag uit­oefenden. Zij hadden voldoende geld om een heerlijkheid te kopen, maar woonden in de regel elders. Deze heren hadden het recht de schout en de sche- penen te benoemen terwijl veel gegoede boeren nog steeds weinig zeggenschap hadden. Deze situatie begonnen velen als onwenselijk te beschouwen. Voorstanders van vernieuwing, Patriotten genoemd, voerden in de tweede helft van de 18′ een felle strijd tegen de conservatieve Prinsgezinden.

Toen in 1795 de Franse troepen de Noordelijke Nederlanden binnenvielen, gre­pen de Patriotten hun kans, ook op Hoogland. Een aantal Hooglandse geërfden weigerden nog langer de rechten van de heer te erkennen en wilden zelf een nieuw bestuur kiezen. Aangezien anderen zover niet wilden gaan, liepen de gemoederen hoog op en werden de ruiten ingegooid bij één van de behoudende boeren, Toon Hendriksz Voskuilen van boerderij Langenoord. De revolutie liep echter met een sisser af; enkele jaren later werden de scherpe kantjes al wegge­vijld zoals we in het volgende hoofdstuk nog zullen zien. Toen de Fransen ver­trokken waren en Willem I koning was geworden, erkende hij het voordrachts­recht van de heer bij Gedeputeerde Staten opnieuw. Mr Adriaan Cornelis Wittert van Hoogland (heer 1804-1839) kon dus de nieuwe burgemeester kie­zen, maar ook de assessoren (wethouders). Hij kreeg daarvoor recognitiegeld, betaling voor het recht van voordracht. Maar daarmee was dan ook alles gezegd. Verder dan het recht van voordracht reikte de invloed van de heer niet meer. De betaling van de recognitiegelden verliep bovendien nogal moeizaam. Men was niet erg happig om een heer te betalen die ver weg woonde en zich verder weinig aan het dorp gelegen liet liggen.

Stadse lui en boerenmensen
Van oudsher hebben Amersfoortse burgers boerderijen en grond op Hoogland in bezit gehad. Sommige eigenaren kwamen van verder weg. Zo was boerderij Hoogerhorst in de 17′ eeuw eigendom van de familie Lijnslager en in 18′ eeuw van de familie Elsevier, welgestelde Amsterdammers. Zij hebben de boerderij waarschijnlijk verpacht en kwamen er alleen voor hun plezier.

De familie Cohen was een rijke Amersfoortse familie die zich hier vooral met de tabaksteelt heeft beziggehouden. Eén van hen, Jonas Cohen, liet in de 18′ eeuw het buiten Vinkenhoef bouwen, dat toen nog Hooglands grondgebied was en nu onder Hoevelaken valt. Hier sloten de Cohens hun huwelijken en werden hun kinderen geboren. De naam Vinkenhoef zou verwijzen naar het feit dat hier vinken werden gevangen.

Boelenhoef is een aardig voorbeeld van een boerderij die lange tijd in Amers­foortse handen is geweest. In 1783 kocht Hendrik Witsenraad Boelenhoef voor f 5.625. Deze boerderij bestond uit twee tabaksschuren en zes en een half morgen ‘best tabaksland’. Bij een van die schuren hoorde een huis dat werd bewoond door de huurder. In 1819 verkocht Witsenraad de boerderij aan de ‘Armen en kerk der Roomsch Catholyke gemeente’ aan de Langegracht (beter bekend als de Elleboogkerk, waar nu het Armandomuseum in wordt geherhuis­vest) te Amersfoort, die het vervolgens in 1881 voor f 5.000 weer verkocht aan Cornelis van Beek, grondeigenaar te Amersfoort.

Na het overlijden van Cornelis van Beek verkochten zijn erfgenamen de boerderij aan Cornelis Vermolen, apotheker te Amersfoort. Hij zou de laatste Amersfoortse eigenaar zijn, want in 1918 kocht de toenmalige huurder Jan van Vulpen Boelenhoef voor f 21.000. Daarvoor moest hij al zijn spaarcenten aanspreken.

Jan van Vulpen en Nelletje Boersen de eerste Hooglandse eigenaren van Boelenhoef, op hun 25-jarige huwelijksdag in 1939 (Collectie H.J.van Vulpen)

De vader van Jan van Vulpen, Hend (Hendrikus) van Vulpen, was in 1882 als huurder op Boelenhoef terechtgekomen. In die jaren heerste er wereldwijd een agrarische crisis. Hend van Vulpen had zo slecht geboerd dat bij 5 à 6 jaar later – dat was in de regel de termijn van de pacht ­aan het eind van zijn ter­mijn niet verder wilde boe­ren. Op de een of andere manier heeft de eigenaar hem toch kunnen overhalen om te blijven. Wat er in het pachtcontract precies werd afgesproken, heb ik helaas niet kunnen achterhalen. Het kan zijn dat der­gelijke contracten niet altijd werden gearchiveerd bij de notaris. Wel is er een huurovereenkomst uit 1770 bewaard gebleven tussen de eigenaar van Liendert, Gerrit Verschuur, tabaksplanter en -handelaar uit Amersfoort en zijn huurder Lambert Paulussen.

In de overeenkomst staat dat het herenhuis met hof en tuin niet bij de huur was inbegrepen, evenals een stuk weiland waar de eigenaar zijn paard wilde weiden, of ‘daar hij het toe gelieft te gebruiken’. Jaarlijks moest de huurder een paar jonge en een paar ‘jarige’ hoenders leveren. De paardenmest, gemaakt van het stro in de tabakskisten, was voor de verhuurder. De huurder moest van het houtgewas afblijven; hij mocht alleen om de vier jaar de wilgen knotten om de takken te gebruiken voor omheiningen. Daarnaast waren er voorschriften aangaande de verbouw van de gewassen en het onderhoud van het land. In geval van overlijden van de huurder kon de eigenaar de huur onmiddellijk beëindigen.

 

 

Het bezit van een boerderij betekende voor de eigenaar en zijn familie inkom­sten uit de pacht, maar ook een uitstekende gelegenheid tot ontspanning en ver­maak. Verschillende van die boerderijen of landgoederen beschikten over een herenkamer of een herenverblijf. In het koopcontract uit 1739 van de boerderij De Pol treffen we de volgende omschrijving aan: ‘huysinge, hof, berg, schuren, duif- en speelhuis, gelegen in de polder Neerzeldert onder het gerecht van Hoogland’. In het pachtcontract van boerderij de Sneul uit 1690 staat dat de huurder de verhuurders met hun gezelschap eenmaal per jaar met paard en wagen moet ophalen en trakteren op een lammetje en weer thuisbrengen. In het pachtcontract van boerderij De Hoef van hetzelfde jaar kunnen we lezen dat de kamer aan het huis in gebruik van de eigenaar blijft, evenals het ‘hofken’ in het ernaast gelegen stuk land.

De herenkamer is altijd bereikbaar geweest via een trapje. Als de landeigenaar met zijn familie op bezoek kwam, gebruikte hij dit vertrek met de naastgelegen voorkamer (foto auteur)

Conclusie
De relatie tussen het dorp Hoogland en de stad Amersfoort wordt heden ten dage door ‘oude’ Hooglanders vooral gekleurd door de annexatie van 1974. Maar of daarvóór dat onderscheid ook zo is gevoeld, is de vraag. Het is verlei­delijk zich arme Hooglandse boertjes tegenover machtige Amersfoortse heren voor te stellen. Maar het waren natuurlijk de meer welgestelde boeren op Hoogland die rond 1800 hun eigen zaken wilden gaan regelen. Na de Bataafse Revolutie met zijn bestuurlijke vernieuwing werd Hoogland een zelfstandige gemeente. Maar ook daarvóór was al gebleken dat Amersfoort niet zoveel macht en invloed had als ze graag had gewild. Daarvoor waren de middelen die haar daarbij ten dienste stonden nu eenmaal niet toereikend.

 

 

Bronnen
Archief Eemland, Notarieel Archief:
– AT008 a00l folio 124 R, 1 januari 1656
– AT015 a006 folio 14 V, 11 oktober 1690
– AT041a004, inventarisnummer 6, 15 februari 1770
Koopacten Boelenhoef (collectie J. van Vulpen)
Doorn, Frans van, Landschappen van Nijkerk-Arkemheen (Nijkerk 1986)
Dekker, C., Een zeer oud en voornaam college. Geschiedenis van de malen op het Hoogland buiten Amersfoort (Amersfoort 2000)
Dekker C. (red.), Geschiedenis van de provincie Utrecht (3 dln, Utrecht 1997)
Elias, B.G.J. e.a. (red.), Ach lieve tijd. 900 jaar Amersfoort, de Amersfoorters en hun rijke verleden, deel I (Zwolle 1986)
Mijnssen-Dutilh, M., Amersfoort lag aan zee. Waterschapskroniek Vallei & Eem deel I (777-1616) (Utrecht/Leusden 2007)
Raven, Gerard, ‘Revolutie op het Hogeland. Het einde van de heerlijke rechten van Hoogland en Emiclaer 1795-1848’, in De Bewaarsman 5(1999) 104-107,6 (2000) 75-84
Veldhuizen, A., ‘Johannes de Louter (1810-1891), notaris’, in Utrechtse biografieën. Het Eemland I (Utrecht 1998) 123-128
www.tiidbalk-amersfoort.nl

Overzicht van Hooglandse landgoederen of boerderijen met vrijstaand landhuis in eigendom van niet-boeren (ca 1700-1800)
Deze lijst pretendeert niet volledig te zijn. Namen van personen werden vaak op verschillende wijzen geschreven.

Breevoort
Pelgrim, heer van Dronkelaar, ca 1600, woonde aldaar;
Robartus Padtbrugge, 1669, geneesheer te Amersfoort;
Samuel Padtbrugge, tot 1732;
Laurents Ceelen, 1732, woonplaats en beroep onbekend;
Jan Lutgens, 1781, woonde aldaar.

Coelhorst
Familie Van Westrenen, ca 1750, woonde aldaar;
Jacob Hyacinth Dierout (of Dinout), Heer van Ganswijk, 1752, woonde in Utrecht en gebruikte Coelhorst als zomerverblijf;
Familie Wittert van Hoogland, 1759, woonde aldaar;
Familie Van Tuyll van Serooskerken, 1777, woonde aldaar.

Emiclaer
Familie De Coning, vóór 1600 uit Utrecht en Amersfoort;
Familie Foeyt, heren en vrouwen van Emiclaer, bouwde in 1640 herenhuis en woonde daar deels.

Hoogerhorst
Familie Lijnslager, 17e eeuw uit Amsterdam;
Willem Julius Teeckman, 1731, uit Amersfoort, schout op Hoogland, samen met zijn broer Jan Frederik;
Familie Elsevier, 18e eeuw, uit Amsterdam;
Johan Hendrik van Ewijk, (1737), beroep en woonplaats onbekend;
Meeuwis Willems van de Wetering, 1742, boer.

Kouwenhoven
Johan De Wijs, vóór 1700, uit Amersfoort;
Ignatius Van Honsum, ca 1740, woonde aldaar;
Dirk Rijkse Kool, ca 1770, woonde aldaar.

Liendert
Familie Van Lilaer en Hendrik Zael, vóór 1700, beiden uit Amersfoort;
Peter de Gooijer, 1650, burgemeester van Amersfoort;
Mathijs van Bogerijen, met zwager Matthias Sas 1695, Amersfoortse bestuurders;
Gerrit Verschuur, 1800, tabaksteler en -handelaar uit Amersfoort;
Jan Eijs, 1840, uit Amsterdam.

Roosendaal
Hendrik Both, ca 1700, burgemeester van Amersfoort;
Samuel Padtbrugge, ca 1725, raad van justitie te Batavia en schoonzoon van Hendrik Both, zie elders in dit overzicht;
Arnold van Roosendaal, 1740, herenboer woonde aldaar.

Schothorst
Dirk Hendrik Methorst, ca 1750, burgemeester van Amersfoort;
Johan Walcart, 1780, rentenier, grondeigenaar uit Amsterdam;
Familie Verloren van Themaat, ca 1850-1936, woonde aldaar.

Vinkenhoef
Familie Van Lielaer, vóór 1700, uit Amersfoort;
Familie Van Wenckum, vóór 1700, Basilius van Wenckum was burgemeester van Amersfoort, familierelatie met Van Lielaer;
Hendrica van Wenckum, tot haar overlijden in 1691, rentenierster;
Familie Cohen,1750-1800, tabakshandelaren uit Amersfoort;
Michiel Lagerweij, 1830, grootgrondbezitter uit Amersfoort, zie elders in dit over­zicht.

Wede
Familie Van Wede, vanaf ca 1400, grondbezitters uit Amersfoort;
Daniel de Leeuw, ca 1750, schoonzoon van Amersfoorts bestuurder;
Jan van Eijs, ca 1840, uit Amsterdam, opgevolgd door zoon Willem;
Familie Verloren van Themaat, 1869, woonde op Schothorst.

Zielhorst
Johan van Oldenbarneveldt, ca 1600, mede-eigenaar uit Amersfoort, staatsman;
Cornelis Sinapius, ca 1650, schout van Hoogland en Leusden, burgemeester van Amersfoort;
Kapitein Cornelis Houwaert, ca 1738, legerkapitein uit Amersfoort;
Coenraad Temminck, 1752, raad, schepen en burgemeester uit Amersfoort;
Kinderen Temminck bleven er wonen, bekleedden ook bestuurlijke functies in Amersfoort;
Maurits ten Brink, 1814, rentenier uit Nijkerk, woonde aldaar;
Baron van Brienen van de Grote Lindt, 1850, uit Amsterdam;
Baronnes de Lietard-van Brienen, 1870, woonde in Parijs.

Landgoederen of boerderijen met een herenkamer of een herenverblijf

Boelenhoef
Jan Dalekamp, tot ca 1748, wijnhandelaar uit Amersfoort;
Maria Theresia Dalekamp, dochter van Jan Dalekamp en Alijda Maria van Rootselaar, na 1748, gehuwd met Jacobus Gijbels;
Hendrik Witsenraad, 1783, rentenier uit Amersfoort;
R.K. Armen en R.K. kerk aan de Langegracht Amersfoort, 1819;
Comelis Theodorus van Beek, 1881, grondeigenaar uit Amersfoort;
Comelis Vemolen, 1909, apotheker uit Amersfoort;
Johannes van Vulpen, 1918, landbouwer uit Hoogland.

De Bomen
Theodorus van Lielaer en zijn zoon, ca 1790-1850, grootgrondbezitters uit Amersfoort.

Groot Calveen
Peter de Gooijer, ca 1640, burgemeester uit Amersfoort;
Comelis Sinapius, schoonzoon van De Gooijer, tot 1691, samen met 5 zussen van zijn vrouw, schout van Hoogland en burgemeester uit Amersfoort;
Frederik Musman, 1775, beenhouwer/slager te Amersfoort;
Michiel Lagerweij, 1840, grootgrondbezitter uit Amersfoort, zie bij Vinkenhoef.

Midden Calveen
Paulus Bor, 1710, bestuurder uit Amersfoort;
Alard van Hackfort, Heer van der Ham, ca 1750, afkomstig uit Vleuten, schoon­zoon van Paulus Bar.

Hoog en Wel
Familie Camerbeeck, 1690-1750, bestuurders uit Amersfoort (burgemeester/advo­caat);
C1ementina Cornelia van den Borgh, 1800, woonde aldaar;
Joan van den Berg, 1840, grootgrondbezitter uit Amersfoort.

De Klapmuts
Daniel de Leeuw, zie elders in dit overzicht;
Wouter van Huijssteen, tot 1830, steenhandelaar/metselaarsbaas uit Amersfoort;
Michiel Lagerweij, 1840, zie bij Terburgh.

Krachtwijk
Transisulanius Adolf Van Voorst, vrijheer van Jaarsveld, voor 1700, woonplaats onbekend;
Robbert Padtbrugge, 1700, doctor, ordinaris raad in Indië.

Laurenburg
Johan van Ingen, ca 1700, notaris uit Amersfoort;
Familie Van Westrenen, tot 1750 grondbezitters en bestuurders uit Amersfoort;
Jacob Hyacint Dierout, Heer van Ganswijk,1760, woonde in Utrecht, later op Coelhorst.

De Oude Hoef
Matthias Sas, 1750, geneesheer uit Amersfoort.

Schoonoord
Jonkheer Johan Baron van Doornick van der Woning, ca 1600-1719, verdere gegevens ontbreken;
Balthasar van Hulten, 1735, woonde aldaar;
Jonkheer Willem Franciscus van der Merwede Muijwijk, tot 1811, uit Soest;
Willem Gerard Baron van Baerle, 1825, advocaat uit Utrecht.

Sluisdijk
Johan Vogel, uit Haarlem, verdere gegevens onbekend;
Jacob Morray, ca 1700, burgemeester van Amersfoort;
Gerard Morray (zoon van Jacob) 1723, raad, schepen en burgemeester van Amersfoort;
Willem van Geijn, ca 1750, burgemeester van Amersfoort;
Gerrit Pieterzoon Methorst,1800, raad, schepen en burgemeester uit Amersfoort.

Sneul
Familie Van Westrenen, zie elders in dit overzicht;
Jacob Dierout (of Dinout), zie bij Laurenburg;
Baronesse douairière De Beer, verkoop 1778, woonde in België;
Michiel Lagerweij, 1840, zie elders in dit overzicht.

Terburgh
Familie Van der Burgh, vóór 1700, bestuurders uit Amersfoort;
Van Warmvliet, ca 1750, predikant uit Leidschendam;
Michiel Lagerweij, 1840, zie elders in dit overzicht.

Vathorst
Peter De Gooijer verkocht in 1618, burgemeester van Amersfoort;
Clemens van Gessel, ca 1670, advocaat te Utrecht;
Pieter Schade, 1745, advocaat te Utrecht;
Jonkvrouwe Agnes Geertruida Maria Schade, ca 1750, rentenierster uit Amersfoort;
Tijmen van Bennekom, ca 1800, hypotheekbewaarder uit Amersfoort.

Met dank aan Gijs Hilhorst