2009-3-3 Darwin en de stier van de bewaarsman

Selectie op productiviteit
JAAP VOORBURG

Dit jaar is het 200 jaar geleden dat Darwin werd geboren en 150 jaar nadat hij zijn geruchtmakende boek On the Origin of Species publiceerde. Hoe heeft dat met Hoogland te maken?

Darwin was zowel bioloog als theoloog, in die tijd geen opvallende combinatie van deskundigheid. Hij is vooral beroemd geworden doordat hij een goed waarnemer was. Dit kwam tot zijn recht toen hij deelnam aan een onderzoekreis aan boord van de Beagle. Het viel hem daarbij op dat er verschillen waren tussen dezelfde diersoorten in gebieden die eeuwenlang geen verbinding met elkaar hadden gehad. Na vele jaren studeren op de verzamelde gegevens was zijn conclusie dat dieren en planten veranderen onder invloed van de natuurlijke omstandigheden. Op zich niet eens zo’n opvallende conclusie. Na een aantal jaren ontstond hierover felle discussie, omdat dit in strijd zou zijn met de opvatting dat God onveranderlijke soorten had geschapen en dat Adam en Eva de eerste mensen waren.

Het lijkt er soms op dat de publicatie van Darwin wordt gebruikt als een gelegenheid om een theologische discussie op gang te brengen die nog steeds niet is uitgewoed. In mijn jeugd had ik nog nooit van Darwin gehoord, maar toch wisten wij wel dat planten en dieren door selectie konden veranderen. Dat was niet het gevolg van het feit dat de evolutietheorie van Darwin sluipenderwijs begon door te dringen. Integendeel, ook Darwin heeft gebruik gemaakt van ervaringskennis die in zijn tijd al aanwezig was. Zijn boek was niet alleen gebaseerd op eigen waarneming en studie, maar ook op diepgaande gesprekken met kwekers.

In het boek Boeren in Nederland beschrijft Jan Bieleman hoe ‘tot ver in de 19″ eeuw de akkerbouw en veehouderij uitsluitend berustte op ervaring en intuïtie, op kennisoverdracht van vader op zoon en op een eeuwenlange praktijk’. En: ‘Voor een belangrijk deel was dit hoge productiviteitsniveau natuurlijk het resultaat van hun inspanningen op het punt van de verzorging van gewassen en vee. Toch zullen deze opmerkelijk hoge opbrengsten ook teruggevoerd moeten worden op het feit dat ze, met klaarblijkelijk succes, gewassen en vee selecteerden op productiviteit.’

De melkmonsternemer
Op boerderijen die aangesloten waren bij de fok- en controlevereniging presenteerde de melkmonsternemer zich een keer per drie weken. Op tijd voor het melken, dus twee keer per dag. Zijn standaarduitrusting bestond uit een kistje met flesjes, een driepoot met een unster (weeginstrument) en een schep met een lange steel. Van elke koe werd na het melken de volle emmer met melk gewogen en het gewicht achter de naam van de koe op een lijst genoteerd, na aftrek van het gewicht van de lege emmer. Bovendien werd de melk stevig geroerd, waarna een schep in een flesje werd gedaan; op het etiket stond ook weer de naam of het nummer van de koe. In dit monster werd het vetgehalte van de melk gemeten.

Er waren nauwkeurige voorschriften hoe uit al deze gegevens de melk- en vet­productie per koe per jaar kon worden berekend, rekening houdend met de duur van de lactatieperiode. Zo waren er per koe melklijsten over de verschillende jaren. Bovendien was er van elk bedrijf een overzicht van de totale en gemiddelde productie. Dit had natuurlijk een beetje het karakter van een wedstrijd, maar het hoofddoel was toch de verbetering van de productiecapaciteit van de veestapel. Bij de verkoop van melkkoeien was de melklijst een belangrijk document. Belangrijker was nog om te zorgen voor een verdere verbetering van de productiecapaciteit door de keuze van in dit opzicht veelbelovende stieren.

Wat dit betreft was de bewaarsman een risico. Hij ging immers elke dag op ronde met zijn stier, maar in zijn beloning was de fokkwaliteit van die stier niet verdisconteerd. Voor de bewaarsman ging het natuurlijk om aankoopkosten en het feit dat de stier samen met hem over de sloten moest kunnen springen. Toch was ook hier gezorgd voor een minimumgarantie. De stier moest namelijk voldoen aan de eisen die bij een provinciale keuring werden gesteld.

Andere vormen van selectie
Het werk van de fok- en controlevereniging was wel de meest opvallende vorm van verbetering van de erfelijke eigenschappen. Er gebeurde evenwel veel meer. Zo gingen regelmatig groepjes mestvarkens waarvan men goede verwachtingen had, naar een zogenaamde selectiemesterij. Daar werden groei, voederverbruik en slachtkwaliteit nauwkeurig gemeten en beoordeeld. Ook werden door boeren zelf wel gegevens verzameld over groei en voederverbruik van een koppel mestvarkens. Zo kon hij berekenen of hij er iets aan had verdiend en bovendien beslissen of het nuttig was met deze lijn verder te fokken.

                                       Wat dit betreft was de bewaarsman een risico.

Vermeldenswaard zijn ook de rassenproefvelden met gewassen, die door de landbouwvoorlichtingsdienst werden aangelegd bij boeren die daar belangstelling voor hadden. Door de proefvelden te bezoeken kon men zelf de verschillen zien. Vele jaren bracht Jan Kok (1903-1985) bijvoorbeeld een nauwkeurig verslag uit van deze proeven in een wintervergadering van de Jongeboerenbond. Naar hem wordt juist nu een nieuwe laan in Hooglanderveen genoemd. Jan was geboren op De Oude Hooft en Gijs Hilhorst wist meer over hem te vertellen. Al heel jong (rond 1925) begon Jan thuis proefveldjes aan te leggen voor rasverbetering, kunstmest en andere dingen. Omdat hij zeker zes broers had kreeg hij van huis uit de ruimte en gelegenheid om deze ‘hobby’ uit te oefenen. Zijn vader kende als voorzitter van de Boerenbond van Hoogland de landbouwconsulent van Utrecht, die Jan ging begeleiden. Die consulent noemde men op Hoogland meneer Van Dalen, een aanwijzing dat hij werd gewaardeerd. Interessant is het te vermelden dat hij met zijn auto niet de Emiclaersesteeg op reed, maar parkeerde op de Margarethahoeve. Mijn vrouw Mien herinnert zich hoe zij als kinderen naar die auto keken, vol bewondering en op eerbiedige afstand. Bij terugkomst tracteerde meneer van Dalen hen op reepjes chocola of andere snoeperij.

Al spoedig kreeg Jan bekendheid en kwamen er mensen uit het agrarisch onderwijs en van landbouwclubs bij hem op bezoek. Hij was er nog in 1948 mee bezig, maar daarna werd het minder omdat er veel proefboerderijen werden opgericht. Kort daarna is Jan getrouwd met een boerin uit Hoevelaken en daarna verhuisde hij naar Hooglanderveen (nu Nijkerkerstaat 10). Toen ik zelf bij de landbouwvoorlichtingsdienst werkte ben ik in 1958 nog een keer bij hem op bezoek geweest. Mijn belangstelling betrof een betonnen torensilo, die in 1944 bij deze boerderij was gebouwd voor rundveevoer. In samenwerking met enkele boeren uit de omgeving van Breda experimenteerden wij met een andere manier van voederwinning en wilden daarbij graag profiteren van de ervaring van Jan Kok. En natuurlijk had ik ook altijd snoep in de auto als ik de boer op ging.

Deze technische experimenten waren slechts een klein stapje in de totale omwenteling van de melkveehouderij, waardoor de koeien in de winter niet meer vastgebonden worden en de hooibergen grotendeels verdwenen zijn. Zij stonden volop in de belangstelling, evenals de verandering van de eigenschappen van planten en dieren. Het hete hangijzer was natuurlijk de vraag of wij zelf al of niet van de apen afstammen. Die kwam niet aan de orde, maar wij verdachten elkaar daar wel van.