2010-1-2 Jeugdverhalen van Arie van ‘t Klooster

De bezetting en andere avonturen op Groot Liendert
RIËTTE VAN LINT-VAN ‘T KLOOSTER

Op zondag 26 juni 2005 ging ik op pad met mijn vader Arie van ‘t Klooster, mijn man Jacco en mijn kinderen Casper en Dionne. Mijn vader had al vaak verhalen verteld uit zijn jeugd. Ik wilde graag weten waar dit allemaal was gebeurd. Daarom gingen we die dag een route fietsen langs plekken die voor pa bijzondere waarden hebben. Dan zouden de verhalen zeker goed loskomen! Dit is wat hij ons vertelde:

Schothorst

Arie zelf met zijn kleinzoon Casper en rechts zijn zwager Theo van den Hengel

‘We rijden nu op de Schothorsterlaan. Twintig jaar geleden is hier de boerderij afgebroken waar ik in 1932 ben geboren: De Schothorst. Ik was de derde van het gezin van Willem van ‘t Klooster en Jansje van de Grootevheen. Mijn groot­ouders waren Toon van ‘t Klooster en Aaltje van den Heuvel. Ik heb ze echter nooit gekend. Ze waren al gestorven voordat ik geboren was, want mijn vader was de jongste van acht kinderen. De Schothorst was een pachtboerderij. In 1938 moesten we hier weg, want het werd een proefboerderij, net als de andere boerderijen op het landgoed Schothorst.
Op vijfjarige leeftijd mocht ik naar de kleuterschool bij Leo’s Oord. We liepen over De Ham (nu Hamseweg), op onze klompjes. Dat was een half uur lopen. We bleven eten op school. De jongens en meisjes zaten op de kleuterschool nog bij elkaar bij de nonnen, maar op de lagere school zaten we apart.

Toen ik een jaar of vijf was kwamen mijn oudere broers eens thuis om te eten. Mijn moeder vroeg waar ik was. Toen zijn ze op zoek gegaan. Ze vonden mij hier dicht bij huis, slapend in een droge sloot en onze hond Fanny lag naast me! Die hond was altijd bij me. Hij is ook meeverhuisd naar de andere boerderij.
Hier achter hadden we een varkensschuur en een land­hokje. Daar hadden we een varkenslandje. Met de jongens uit de buurt gingen we daar voetballen. Op een keer had ik voor het eerst een matro­zenpakje aan, maar ik had het zo warm. Het jasje had ik uitgedaan en opgehangen op het hekje. Toen ik terug kwam was het hele pakje door de varkens gescheurd. Mijn moeder was kwaad joh!’

De familie Van ‘t Klooster voor Groot Liendert, ongeveer 1948. Voorste rij: Johan, vader Willem, Alie, moeder Jans, Kees. Achterste rij: Antoon, Arie, Frans, Wim, Piet, Henk.

De Zwarte Steeg

We fietsen weer verder en komen langs landgoed Schothorst bij de Zwarte Steeg.
‘We gingen verhuizen naar Groot Liendert. Vandaar moesten we drie kwartier lopen vóór we op de Sint-Henricusschool waren, door de Zwarte Steeg en het Schothorsterbos. Dit pad behoorde bij de boerderij van mijn vader. Hierover reed onze buurman Gard Uppelschoten, de melkrijder, elke ochtend met paard en wagen naar de fabriek. Hij had zes of zeven koeien en daar moest hij van bestaan. Onze boer­derij had 16 hectare land en was gekocht van Teus van de Akker. Aan de Zwarte Steeg hadden we gedacht een tuin voor mij aan te leggen, maar we kre­gen er geen toestemming voor. Ik zelf ging ook liever in een tuinbouwgebied zitten; daar heb je veel meer voorzieningen en zo. De grond hier is er trouwens niet zo geschikt voor. Je kunt beter kleigrond hebben, dan die zandgrond hier.

Het Nederlandse leger heeft de Zwarte Steeg tijdens de mobilisatie helemaal onder water gezet, zodat de Duitsers er niet door konden. Er stonden bomen langs. In de oorlog hadden de mensen weinig brandstof en elke keer als je hier ‘s morgens kwam was er weer een boom verdwenen!
Bij de Kooperwetering, die ook nog terug te vinden is, hadden we een stukje land afgezet. Hier konden we met zijn vieren met de hand melken; dan hoefde je niet zo ver te lopen. We hadden een karretje met bussen erop dat we met de hand trokken. Zo vervoerden we ook de emmers, de melk blokken en spanket­tingen. Met de kettingen kon je de poten van de koeien vastzetten, zodat ze niet wegliepen; vroeger gebruikten we daarvoor touwen.

Aan de andere kant van de wetering woonde ook een boer, Van Burgsteden. Die had nogal vooruitstrevende jongens. Als wij om zes uur ‘s morgens kwa­men melken, waren zij er de volgende dag om kwart voor zessen. Het was een soort wedstrijdje, want al kwamen wij vroeger, dan kwamen zij nóg vroeger, eerlijk waar. Zij zijn later door de gemeente uitgekocht en allemaal naar Friesland vertrokken.’
We gaan nog iets verder naar de boerderij toe. ‘Kijk, van onze oude boerderij zijn vier woningen gemaakt. * Dit is buurtschap Liendert. Hier zijn we in 1938 heen gegaan vanaf Schothorst. Naast Groot Liendert en is er ook nog Klein Liendert. Naast onze boerderij stonden een stenen schuur en nog drie kippen­hokken in de boomgaard. Alle zijn afgebroken voor nieuwe woningen. Hier tegenover woonde De Kruiff; daarnaast Ramselaar. ‘

* Groot Liendert wordt nu bewoond door verschillende gezinnen, waaronder dat van Guido de Wijs; hij schreef daar over in het nummer van augustus 2009. Afgelopen zomer kreeg hij nog bezoek van Henk van ‘t Klooster uit Canada, samen met diens broer Frans uit Hooglanderveen (die in novem­ber is overleden).

Groot Liendert, ca 1950

Boerderij in puin

‘Op 10 mei 1940 brak de oorlog uit. Mijn vader zei: jongens jullie mogen van­daag niet ver van huis vandaan, want we moeten evacueren naar Volendam. We liepen die dag over de Schothorsterlaan naar De Ham toe. Daar gingen we in een bus naar Bunschoten en van daar met een boot naar Volendam. Onze boer­derij lag namelijk in het schootsveld van de Grebbelinie. Deze liep van Bunschoten helemaal naar Rhenen toe. Alle boerderijen in die strook zijn afge­brand. Groot Liendert ook; die was toen nog maar tien à twaalf jaar oud en wij zaten er nog maar twee jaar in!
We hadden een knecht die voor het vee moest zorgen. Hij ging er mee naar Noord-Holland, zo ver mogelijk lopend. Er waren een stuk of vijf koeien die door het water terug waren gegaan naar de boerderij. Ze stonden er nog steeds toen wij na veertien dagen terugkwamen. De Nederlandse soldaten hebben ze gemolken. We hadden ook een stier, die aan een ketting met een ijzeren paal stond. Die hadden ze doodgeschoten. Hij lag nog te rotten toen we terugkwa­men. In de groentetuin had mijn vader een bus met sieraden verstopt. Toen we terugkwamen hebben we die weer opgegraven!

                 We hebben ook een keer meegemaakt dat de Duitsers op de boerderij kwamen zoeken.
Er was een gevangene ontsnapt uit Kamp Amersfoort.

Alleen een kippenhokje en een loods waar de wagens in stonden waren nog overgebleven. De oudste vier jongens zijn toen ondergebracht bij ooms en tan­tes. Ik ben bij Ome Hannes en tante Alie van de Grootevheen geweest, op Kouwenhoven. Ik ben daar drie maanden geweest. Henk was bij ome Wulf en tante Trijn van de Grootevheen op Het Hallo en Piet bij ome Siemen van de Grootevheen, ook op Kouwenhoven.
Bij de herbouw hebben ze eerst een veeschuur gezet en toen een noodwoning; die stond in de groentetuin. In 1941 is de boerderij opnieuw gebouwd door architect Blom uit Leusden. Daar kregen we subsidie voor van de Wederopbouw. Toen de spanten van het dak stonden klom mijn broer Wim er ‘s morgens op, maar hij durfde er niet meer af. Toen moesten ze wachten op het personeel van de aannemer; die hebben hem er weer afgehaald!’

Beschietingen en executies

‘Er werd in de oorlog vreselijk veel gesmokkeld en gestolen. Mijn vader had een paar pinken en varkens in de schuur staan, waarvan ‘s nachts een pink is meegenomen en geslacht. Ook hebben we in de sloot een keer een juten zak met paling gevonden. Die had een smokkelaar verborgen. Toen hij de zak kwam ophalen kregen wij een maaltje paling.
In de oorlog was er een tijd dat we niet naar school konden. We hadden soms heel strenge winters; dan was er geen brandstof. We moesten een prop papier in het water steken en dan op het vuur gooien, zodat het zolang mogelijk bleef branden.
Hier achter de boerderij ligt de spoorlijn van Amersfoort naar Zwolle, met een splitsing naar Apeldoorn en een brug over het Valleikanaal. Die bombardeerden de Engelsen steeds. Als wij langs de spoorlijn aan het hooien waren zagen we vaak een trein langskomen met mensen die achter de tralies wuifden. Ze moesten via Westerbork naar werkkampen in Duitsland. Met mijn broer Henk fietste ik een keer in Soest. We konden niet verder, want daar stond een trein met mensen die ze opgepikt hadden en de Duitse soldaten liepen er langs. Er waren een paar gevangenen ontsnapt. Op het laatst mochten we er omheen.

We hebben ook een keer meegemaakt dat de Duitsers op de boerderij kwamen zoeken. Er was een gevangene ontsnapt uit Kamp Amersfoort. Kleine man, zei­den ze tegen mij. Mijn broer Johan lag in de wieg en mijn moeder zei: bedoelt u deze kleine man? Dat deed zij om ze even bezig te houden!
In 1943 was het huis van de buren gevorderd door de Duitsers en daarom zat de Landwacht hier in onze boerderij (paramilitaire organisatie van vooral NSB’ers). Ik weet nog goed dat de Duitsers een Pools vliegtuig hadden neergescho­ten. De Landwacht ging het onderzoeken en daarom mochten we er niet bij komen. De staart lag net vóór het huis. De Poolse piloot is met een parachute geland en ondergedoken bij boer Kok op De Oude Hooft.
Dat jaar was er ook een razzia. Als je zestien jaar was konden ze je oppakken. Anton was veertien, maar hij was nogal groot van stuk. We waren met de geit op straat en toen wilden ze hem oppakken. We moesten veel praten, maar uit­eindelijk mochten we naar huis.

We hebben eigenlijk veel meegemaakt. Omdat de spoorlijn hier lag is er veel gevochten. Op de achterste wagon zaten altijd Duitsers om te schieten op de vliegtuigen. Er zijn vaak bommen gevallen. Zelfs op een huis, maar er was gelukkig niemand gewond. Zo’n 300 meter van huis waren we aan het aardap­pels rooien en daar zat de ondergrondse in de bosjes te oefenen.
We gingen altijd het erf rijven (harken). Mijn broer Henk had verkering met Riek Tolboom en die woonde maar 200 meter verder. Haar boerderij heette De Beltschuur. Dan zei Henk altijd: Arie wil jij aan deze kant werken, ik doe die kant wel. Hij had met Riek afgesproken, dat ze naar elkaar gingen zwaaien. Daar kwamen we later pas achter!
In 1944 was hier achter ons ook land van mijn vader. Daar hebben ze een NSB’er doodgeschoten. Later zijn daar als vergelding twee gevangenen uit Kamp Amersfoort geëxecuteerd. Ook wilden ze tien boerderijen in brand steken, maar dat is niet doorgegaan.’

Spannende laatste dagen

‘Aan het eind van de oorlog heb ik een jaar lang samen met Anton bij ome Piet van ‘t Klooster op Valkenhoef gewoond, omdat het hier zo gevaarlijk was. De boerderij stond aan de andere kant van Hoogland. Dat was een uur lopen van ons huis vandaan.
Aan de Schothorsterlaan woonde de verzetsman Braam. Er kwamen twee voer­tuigen met Canadese soldaten op zijn erf; zij waren op verkenning. Een dag later, op 23 april, kwamen twee Duitsers het erf op; zij waren de sporen van de Canadese wagen gevolgd. De ondergrondse dacht dat de oorlog afgelopen was en schoot op de Duitse soldaten. Onmiddellijk nam een andere groep Duitsers de boerderij onder vuur. Ook gooiden ze een aantal handgranaten. Als vergel­ding zijn er toen in totaal wel tien mensen doodgeschoten. De boerderij van Anton Brouwer werd in brand gestoken. Anton moest de twee gesneuvelde Duitsers wegbrengen op een kar. Daarna is hij doodgeschoten, niet ver van de plek waar de Duitsers begraven zijn.

Eind april 1945, op Goede Vrijdag, waren we naar de kerk geweest. In de pastorietuin had je een vijver en daarnaast de kerk. Ik was met een jongetje uit de buurt aan het spelen. Driekus Kleter heette die. Nou, wie kan er over de vijver gooien, zeiden we tegen elkaar. Wij proberen. Dat ging zó goed dat we te ver gooiden. We raakten een glas-in-loodraam van de kerk. Toen kwamen er twee misdienaars aan om te zien wie dat had gedaan. Wij gingen er snel van­door, maar zij kenden ons. De pastoor kwam bij ons op Liendert: we moesten 120 gulden betalen. In de oorlog verbouwden we tabak en ik moest van mijn vader alles betalen uit dat spaarpotje. Wat denk je wat, we hadden betaald en twee weken later werd die kerk opgeblazen door de Duitsers!

                               Wij hoorden dat hij riep: weg, weg, want wij mochten dat niet zien.

Nog die maand zijn we bevrijd door de Canadezen. Zij lagen op stal bij ons thuis en wij gingen soldaatje spelen. De soldaten hadden voor de zekerheid de grendel uit het geweer gehaald, zodat we niet echt konden schieten. In boerderij Klein Liendert van Toon Tolboom zaten nog Duitsers; dat was 220 meter hier vandaan. Op een gegeven moment begonnen die op ons te schieten, terwijl het al wapenstilstand was. De Canadezen vlogen de stal uit om terug te schieten. Een sergeant zat op de slaapkamer bij ons en zag een Duitser lopen. Hij waar­schuwde hem maar hij stopte niet; toen heeft hij hem doodgeschoten. Wij hoor­den dat hij riep: weg, weg, want wij mochten dat niet zien. Een hele poos heeft hij daar begraven gelegen in het weiland. Een paar maanden na de oorlog zijn alle Duitse soldaten naar een begraafplaats gebracht. Ze lagen heel vaak gewoon in de berm begraven. Ze konden ze natuurlijk niet laten liggen.

Op 6 mei 1945 ging onze buurvrouw Hartogsveld in de ochtend naar de bak­ker. Ik ging die dag ook op pad; ik was toen dertien jaar. Ik ben een stukje met haar opgelopen. Bij Schothorst ging ik het bos door. Toen ik al voorbij de katholieke kerk was, heb ik één Duitse soldaat gezien die zich ingroef. De buur­vrouw ging intussen rechtdoor, langs ons oude huis. Ze werd later met een dodelijke schotwond gevonden in het niemandsland (het gebied tussen de Duitsers en de Canadezen). Zij was het laatste Hooglandse oorlogsslachtoffer. Haar zoon was het eerste geweest; in 1940 liep hij op een landmijn.

Trouwfoto van Arie van ‘t Klooster en Riek van den Hengel bij boerderij Hoogerhorst.

Toen de oorlog afgelopen was waren er nog overal loopgraven en stellingen in het weiland. Buurman Ramselaar en nog een paar boeren gingen kijken of er wat te halen was. Ze liepen op een mijn. Eén was op slag dood en twee gewond.’

Landbouwschool en werken

‘Toen ik in 1945 van de lagere school kwam wilde ik naar de landbouwschool. Maar ik moest een toelatingsexamen doen, omdat zovéél jongens boer wilden worden. Als wij van school afkwamen moesten we een jaar mijn vader helpen en dan boerenknecht worden. Henk zou knecht worden bij Jan van den Hengel op Landlust (hij was een broer van opa Van den Hengel). Maar Henk had zijn been gebroken en zo werd ik daar knecht. Ik was veertien en kwam net van school.
Ik heb een jaar daar gewerkt. De boer was niet zo’n harde werker; hij ging lie­ver op pad en liet het meeste aan zijn knecht over. Het was in 1946/’47 een heel strenge winter en daarna een heel warme zomer. Ik zei tegen mijn vader: Ik blijf er niet langer. Toen ben ik weg gegaan; ik wilde eigenlijk toch geen boer wor­den. Ik heb wel in 1949 de landbouwschool afgemaakt. In maart ben ik toen naar een tuinbouwbedrijf gegaan in Leusden. Tegelijkertijd deed ik een avond­cursus Tuinbouwbedrijf in Amersfoort. In 1949 ging ik naar Vleuten. Daar heb ik ‘s avonds de tuinbouwvak­school gedaan voor groenten en fruit. In Vleuten ben ik in de kost gegaan en ik heb daar ook gewerkt.

Begin 1953 moest ik in mili­taire dienst, anderhalf jaar. Daarna zei mijn vader dat ik in de buurt van Amersfoort moest werken bij fruitkweker Piet Kalkman aan de Hoge­weg. Hij kweekte druiven en perziken. De Hogeweg is maar 1000 meter bij ons vandaan. Zo kon ik ook nog melken bij mijn vader, omdat broer Wim in militaire dienst moest.

In 1956 was ik op dansles in Amersfoort en daar zag ik een meisje dansen. Dat was ma en zo is het gekomen. Een half jaar later ben ik weer naar Vleuten gegaan. In 1957 heb ik 2,5 jaar bij Jan de Groot gewerkt. Daarna kocht ik de tuin van Henk de Groot. Op 1 januari 1960 kon ik toen voor mezelf beginnen. Op 11 februari zijn we getrouwd, nadat het huis opgeknapt was.’

Dodelijk ongeluk in Canada

‘In 1949 was mijn broer Anton naar Canada geëmigreerd en twee jaar later volgde Henk. Elke vijf jaar gingen vader en moeder daar op vakantie. In het begin gingen ze met de boot, waren ze drie weken onderweg. Mijn vader is op 9 oktober 1970 in Canada verongelukt, toen hij 69 jaar was. Het gebeurde toen hij met moeder naar een landbouwtentoonstelling ging.

Ik was de oudste hier en ze zeiden al gauw: Jij moet moeder gaan ophalen. Jo Goes was bij mij in Vleuten de knecht, dus ik kon nogal gemakkelijk weg. Het was in oktober; toen ben ik voor de eerste keer van mijn leven naar Canada gegaan. We gingen ‘s avonds naar mijn moeder in het ziekenhuis in Woodstock, met Henk. Toen we weer naar huis gingen zei hij: We gaan nog even langs de sloper waar de auto staat, want ik ben het nog niet helemaal eens met de prijs. Henk ging met de sloper weg en ik ging de auto opzoeken. Mijn vader had altijd een grijs hoedje op en die lag daar op de voorbank, helemaal onder het bloed. Toen drong het pas goed tot me door dat hij dood was … Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om het hoedje mee te nemen. We konden vader niet meer zien, niemand mocht hem zien. Hij was vreselijk verminkt. Mijn vader was elke keer verzekerd als hij naar Canada ging. Toen hij 69 was zei mijn moeder: Ach we zijn al drie keer geweest, we hebben nooit wat geman­keerd. Nee, zei mijn vader, ik verzeker me wel, want als ik 70 ben gaat de pre­mie pas omhoog. Hij kwam echter in een loden kist terug … ‘

Terug naar Hoogland

We fietsen verder naar het dorp Hoogland. Door Kattenbroek heen fietsend zien we nog wel grote bomen staan, waarvan pa zó kan aanwijzen welke boer­derijen daar hebben gestaan. We komen langs de Henricusschool waar hij zeven jaar op school heeft gezeten.
Zo zijn we in twee uur tijd teruggegaan in de geschiedenis. De geschiedenis van mijn vader, Arie van ‘t Klooster!