Herinneringen 1943-1955
JAAP VOORBURG
Wie door wilde leren kon in Hoogland niet terecht. Hij moest naar Amersfoort, of in mijn geval nog verder. Hoe was dat in de jaren veertig?
Voor mijn leeftijdgenoten die gingen doorleren was Amersfoort een voor de hand liggende keuze. Voor mij dus eigenlijk ook, maar het werd Hilversum en dat was in feite een compromis, waar ik overigens erg gelukkig mee was. Ik had het nu eenmaal in mijn hoofd gezet dat ik in Wageningen wilde gaan studeren, maar dat was voor mijn ouders een ver-van-hun-bedshow. Niet alleen het idee, maar ook de teleurstelling dat hun enige zoon het boerderijtje niet zou overnemen. Onder druk van de pastoor en de bovenmeester kreeg ik toch mijn zin, maar dan moest het wel een katholieke HBS zijn. Die was er niet in Amersfoort en daarom werd het Hilversum. De veel grotere reisafstand was niet mijn enige inbreng in dit compromis. Veel moeilijker had ik het met het feit dat ik met lange zwarte kousen naar het moderne Gooi moest.
Met fiets en trein in oorlogstijd
Het was 1943 en een fiets was voor die afstand weinig bedrijfszeker, vooral omdat de kans groot was dat de bezetter deze als oorlogsbuit van je overnam. Daarom ging de reis met de fiets naar het station van Amersfoort en vandaar per trein naar Hilversum. De trein was toen nog een betrouwbaar vervoermiddel, maar wel duur. Het abonnement kostte tien gulden per maand. Voor dat bedrag moest mijn zus, die huisnaaister was, twee weken werken. Een andere zus was dienstbode en had een nog lager loon. Toch had het reizen via Amersfoort een belangrijk voordeel. Er gingen uit Hoogland nog twee oudere jongens naar Hilversum, namelijk Jan Rijnders (Jan Faam) en Piet Brouwer. Het waren geen boerenzoons. Door met hen samen te reizen kreeg ik een goede introductie in de Hilversumse schoolcultuur. Nieuw voor mij was ook dat ik in een gemengde klas zat en zodoende al vroeg in aanraking kwam met Gooise vrouwen. Eén van hen heette overigens Hilhorst. Zij zullen mij wel hebben gezien als een achterlijk boertje ergens van de Veluwe, maar mijn boterhammen met spek werden hoog gewaardeerd.
Wat mij van het schooljaar 1943-1944 het meest is bijgebleven was een Amersfoortse ‘les’. Dat waren namelijk de transporten van gevangenen in veewagons, vanaf het station Amersfoort. Lange stoeten slaven, mensonwaardige toestanden, onbeschrijflijk, onvergetelijk. Nog vele jaren heb ik ze in mijn nachtmerries gezien en nu nog herken ik het machteloze gevoel dat ons lamlegde bij het zien van de Duitse slavendrijvers.
Ondanks de invasie in Normandië (6 juni 1944) verliep het eerste schooljaar betrekkelijk normaal. Ik zag echter op tegen het tweede jaar, dat in september begon. Vanuit De Slaag, waar wij woonden, had ik een goed uitzicht op de spoordijk tussen Amersfoort en Baarn. Meer dan eens had ik gezien hoe daar een trein door jachtvliegtuigen beschoten werd. Daar las je niets over in de krant, maar het was wel de lijn waarover ik naar school moest. De spanning die dit met zich meebracht duurde gelukkig maar tot 17 september, want toen was het zowel met het treinverkeer als met het schooljaar afgelopen.
De school begon weer begin juni 1945, maar toen werd het beter mogelijk om met de fiets te gaan. Zo verdween Amersfoort min of meer uit beeld.
Ruzie over Indië
‘De regering maakt tot haar leedwezen bekend’. Dit kopje stond steeds vaker boven krantenberichten met de namen van soldaten, die in Indië gesneuveld waren. Dat waren grotendeels dienstplichtigen en hun leeftijd begon steeds meer op die van mij te lijken. De reputatie van de dienstplicht, die tijdens de bezetting nog een gouden randje had, begon te wankelen. Dat had ook te maken met een groot deel van mijn Hilversumse klasgenoten. Veel ouders hadden zakelijke belangen in deze kolonie en vonden dat de regering veel krachtiger moest optreden.
Op een gegeven moment organiseerden leerlingen zelfs een handtekeningenactie. Er circuleerde een lijst, waarboven stond dat ondergetekenden tegen de overeenkomst van Linggadjati waren. De regering had immers op 15 november 1946 een akkoord gesloten met de nationalisten van Soekarno. Ik had geen enkele reden om het bezwaarschrift te ondertekenen. Deze wereld was voor mij al vreemd sinds de lagere school. Elk jaar in januari hing er een grote plaat met een kaart van Indië en een oproep om mee te doen aan de internationale bidweek: ’60 Miljoen landgenoten dwalen nog rond in de duisternis van heidendom en Islam’.
Toen de intekenlijst mijn bank bereikte stelde mijn ‘bankgenoot’ Jan Pel een tegenactie voor. Zijn vader was schoenmaker en had dus andere belangen dan de ouders van de meeste klasgenoten. Ik had enige aarzeling, want ik wilde mijn zo moeizaam verkregen studierechten niet verliezen. Na enig aandringen schreven wij met inkt dwars over alle lijsten Koeliedrijvers. In de klas gaf dit grote opwinding. We moesten bij de directeur op het matje komen, maar die zei alleen dat wij dit niet meer mochten doen. Wij kregen trouwens de kans ook niet meer, doordat men de nieuwe lijst met handtekeningen buiten ons bereik hield.
Koude Oorlog
Met de dienstplicht kwam Amersfoort geleidelijk weer dichterbij. Mijn eerste oproep kreeg ik toen ik al in Wageningen studeerde. Toen werd het nog uitstel om de eerste fase van mijn studie af te ronden. Daarna kwamen de eerste militairen al weer terug uit Indonesië en kostte het geen moeite om verder uitstel te krijgen. Ik kwam tenslotte op voor mijn nummer op 4 februari 1954, kort nadat ik in Wageningen mijn studie had afgerond en ik mij landbouwkundig ingenieur mocht noemen, als eerste Hooglander.

Wij hadden met dertig man een kamer in de Juliana van Stolbergkazerne aan de Leusderweg in Amersfoort. Deze lag op het einde van een lange gang met nog vier vergelijkbare kamers. De korte muren hadden ramen met uitzicht op het kazerneterrein. Haaks op de lange muren stonden de stapelbedden. Voor het voeteneind van de beddenrijen stonden langwerpige houten tafels met aan weerszijden houten banken. Dit was niet alleen onze slaapzaal, maar ook de eetzaal en het leslokaal. Op de tafels leerden wij ons geweer demonteren, schoonmaken en invetten. Het eten werd in gamellen en manden door de etenhalers gebracht en het serviesgoed bestond uit messtins. Gelukkig kwamen we ook veel buiten voor appèls, exercitie, velddienst, schietoefeningen en marsen.
Kortom, een verhaal dat veel dienstplichtigen kunnen vertellen over de vele kazernes van Amersfoort. Ik was overigens maar één van de weinige afgestudeerden die alsnog zijn dienstplicht moest vervullen. De meesten hadden een zodanige studie of relaties dat zij tijdig naar het buitenland konden uitwijken. Onlangs heb ik nog van minister Van Middelkoop begrepen dat zij zich daar niet eens voor hoeven te schamen. Misschien heb ik zelf ook wel te weinig moeite gedaan om er onderuit te komen. Ik had mij namelijk verzoend met de dienstplicht. Het ging immers allang niet meer over Indonesië, maar de Koude Oorlog was begonnen.
Dat heb ik aan den lijve ondervonden. Dat jaar 1954 begon de winter op 4 februari en duurde zes weken, dus net zo lang als onze eerste oefening. Wat dat betreft hebben wij dus wel moeten afzien. Gelukkig stond er in het in midden van onze kamer een kolenkachel met een ouderwetse pijp, die door het dak naar buiten ging. Die kachel werd toevertrouwd aan de kamerwacht, een functie die wij bij toerbeurt vervulden. Hij stond ‘s morgens een half uur eerder op om de kachel aan te maken en moest zorgen dat deze vóór het slapen gaan gedoofd was. Om tien uur kwam de officier van piket controleren of iedereen op zijn strozak lag en de kachel uit was. Daar was de nodige stuurmanskunst voor nodig, want op een gegeven moment vroor het zó hard dat wij de kachel door lieten branden, tegen de regels in. Dat lukte door hem tijdig zover mogelijk leeg te laten branden en na het bezoek van de officier van piket weer te vullen en helemaal open te zetten. Het was de kunst om nog een klein beetje vuur in de kachel te houden zonder dat dit opviel. Op een avond met erg veel wind lukte dat niet goed en brandde de officier zijn vingers. Als gevolg daarvan werd het een korte nacht. Wij moesten allemaal van onze strozak af en de kachel met sneeuw blussen.Na zes weken was het einde van mijn eerste oefening en van de winter. De Koude Oorlog was echter nog lang niet voorbij. Ik kreeg een marsbevel met de opdracht mij per trein naar Amsterdam te verplaatsen en te melden bij de School voor Reserve-Officieren. De opleiding daar duurde tot november, waarna ik nog een jaar heb gediend als reserveofficier bij de parate troepen.

Terug in de burgermaatschappij
Mijn fietsroute naar de HBS in Hilversum liep langs paleis Soestdijk. Helemaal in die lijn heeft Hare Majesteit mij van daar af benoemd tot rijkslandbouwconsulent voor Noord-Limburg en later, tijdens een herhalingsoefening, tot reservekapitein der Intendance.
In de jaren zestig
De boerenzonen gingen na de lagere school in de regel naar de landbouwschool aan de Hamseweg. De meisjes gingen naar de huishoudschool in Hoogland of Hooglanderveen. In de jaren ’60 gingen de Hooglandse meisjes naar de huishoudschool in Hooglanderveen of naar Amersfoort. Wie wilde doorleren kreeg in de 5e en 6e klas bijles. Dat moest ik ook, ook als je ‘alleen maar’ naar de Mulo ging. En ik herinner me dat één van mijn broers naar de HBS wilde en ook hij kreeg bijles.[Nellie van Vulpen, red]