Onze voorouders hielden zich met de toekomst bezig
CEES VAN LOEN
Jan Boersen schonk de Historische Kring een notulenboek van de Coöperatieve Onderlinge Ziekte- en Ongevallenverzekering Hoogland. Het geeft een aardig inkijkje in het dorp van honderd jaar geleden. Jan kreeg het van zijn grootvader Jan Boersen.
Maatschappelijke veranderingen
Eind negentiende eeuw waren de rechten en plichten van werkgevers en werknemers aan nieuwe wetgeving toe. Na 1875 kwamen de onvrede over de slechte leefomstandigheden en de weinige rechten van de gewone man tot uiting door de opkomst van het socialisme. Als tegenwicht ontstonden confessionele partijen en vakbonden. Ook reeds bestaande verenigingen en bonden werden gereorganiseerd: het begin van de verzuiling. Er kwamen ook christelijke en roomskatholieke coöperatieve verenigingen. De Ongevallenwet van 1901 werd van kracht, maar deze was voornamelijk van toepassing op een aantal met name genoemde gevaarlijke beroepen. Voor de land- en tuinbouw werd eerst in 1922 een ongevallenwet ingevoerd en in 1929 een ziektewet.

Halsoverkop een eigen verzekering
Daarop wilde men in Hoogland niet wachten. Al in 1887 werd hier een neutraal Boerengilde opgericht en in 1917 volgde de Coöperatieve R.K. Boerenbond, een afdeling van de Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond ABTB. Het voorlopige bestuur van deze bond bestond uit Piet Renkers (uit Zeldert, voorzitter), Antoon van ’t Klooster (ook uit Zeldert), Teus Kok (De Hoef), Jan Tondeur (Kattenbroek) en Teus van de Wolfshaar (uit Nieuwland). Maar zij wilden méér: in maart van dat jaar riepen zij een vergadering bijeen om te komen tot een Coöperatieve Onderlinge Ziekte- en Ongevallenverzekering Hoogland. Mr E.W.H. Duyzings, advocaat en procureur te Utrecht, werd te hulp geroepen. Hij legde de vergadering uit wat de bedoeling was en hoe dit het best kon worden georganiseerd. In een volgende bestuursvergadering, op 15 april, waren de ontwerpstatuten reeds voorhanden. Zij werden besproken en goed bevonden om aan een algemene ledenvergadering voor te leggen.
De oprichtingsvergadering van 24 april vond plaats in café De Langenoord van Dirk van ’t Klooster, ’s avonds om zes uur. Deze werd goed bezocht. De heer Wolters van notariskantoor Van Blaricum uit Amersfoort las de oprichtingsakte voor en deze werd vrijwel ongewijzigd goedgekeurd. Na ondertekening door tien leden was de vereniging een feit. Het voorlopig bestuur werd definitief, met uitzondering van Teus van de Wolfshaar. Hij trok zich terug, omdat er familiebanden waren met Teus Kok. In zijn plaats werd Willem van Middelaar uit Zevenhuizen gekozen. In de raad van toezicht werden vervolgens gekozen Willem Eggenkamp (De Brand), Hannes van Middelaar (ook uit Zevenhuizen) en Antoon Hilhorst (van De Fokkamp).
Bij het doorlezen van dit notulenboek krijgt men de indruk dat er in allerijl georganiseerd werd en dat de logische volgorde niet geheel in het oog werd gehouden. Snel hierna werd ook de R.K. Boerenbond opgericht en wel op de volgende vergadering van de zojuist opgerichte verzekering!
Het besluit werd genomen om zulks [de R.K. Boerenbond] in beginsel op te richten en 42 landbouwers zegden toe mee te zullen doen. Er werd een voorlopig bestuur gekozen. Dhr. Duysings [Duyzings] werd gevraagd om samen met de eerwaarde kapelaan De Wit een statutenregeling op te maken.
Geestelijk adviseur
Waar komt kapelaan De Wit ineens vandaan? Welnu, aan elke R.K. vereniging of bond werd automatisch de plaatselijke zielenherder toegevoegd, formeel om over het geestelijk welzijn van de leden te waken. In de praktijk stond men echter in feite onder controle. Er gebeurde niets zonder dat het op de pastorie bekend was en zeker niet zonder goedkeuring. We lezen dan ook herhaaldelijk dat de geestelijk adviseur ingrijpt in bestuurlijke aangelegenheden! Zo bijvoorbeeld ook in het boek over de Jonge Boeren- en Tuindersbond dat de Historische Kring Hoogland in november 2010 publiceerde. Dit moet echter niet te zeer in negatieve zin worden uitgelegd. Het ‘gezonde, boerenverstand’ alleen was niet altijd voldoende om tot een goede besluitvorming te komen. Het was allemaal nieuw voor hen en advies of commentaar van een meer geletterd persoon viel toe te juichen. En de geestelijk adviseur was dat zeker. Heden ten dage verbazen wij ons er over dat het toen zo ging, maar destijds vond men het heel gewoon.
Boerenbond als koepel
Op 15 mei werd inderdaad de Boerenbond opgericht op de volgende vergadering in de meisjesschool van Leo’s Oord, om half zes. Een nieuwe aanwijzing dat de beginfase chaotisch verliep is een wijziging van de statuten, drie weken na de oprichting! Tegelijk is duidelijk dat de Boerenbond als een overkoepelend orgaan moet worden beschouwd voor alle coöperaties: Boerenleenbank, Zuivelfabriek, Brandverzekering en Ziekte- en Ongevallenverzekering. In de algemene bepalingen van de statuten staat onder artikel 44: ‘Geen lid zal zich mogen aansluiten bij eenige vereeniging, corporatie of vennootschap, harer zetel hebbende te Hoogland, welker leden niet tevens lid zijn van den Coöperatieven Roomsch-Katholieken Boerenbond Hoogland op straffe van royement en verlies van alle rechten en aanspraken jegens de vereeniging, onverminderd zijne bestaande geldelijke verplichtingen jegens deze. De raad van toezicht kan in bijzondere gevallen ontheffing van deze bepaling verleenen.’
We zien ook steeds dezelfde personen terugkeren in de besturen van de nieuwe organisaties. Bij enig nadenken lijkt dit ook wel logisch. Immers, de mensen die capabel waren èn zich wilden inzetten voor de gemeenschappelijke belangen waren beperkt voorhanden.
Dit notulenboek neemt ons mee terug naar het begin van een periode van verandering. De plattelandsbevolking had meestal niet meer dan lagere school; het verdient respect dat dit hen er niet van weerhield om zich sterk te maken voor de gezamenlijke lokale doelstellingen. Dat dit succesvol was, is gebleken uit de lange periode van stabiliteit en toenemende welvaart in Hoogland, die er op volgde.

Discussie over uitkeringen
Nu de verzekering een feit was, kwamen al snel de eerste aanvragen binnen. De behandeling hiervan heeft binnen het bestuur heel wat discussie teweeg gebracht. De bestuursleden hadden door hun verkiezing vanuit de leden wel het vertrouwen gekregen, maar dat wilde nog niet zeggen, dat zij de aan hun toevertrouwde nieuwe materie van begin af aan beheersten. De kas was nog mager gevuld en men was bovendien (terecht) zeer beducht voor het scheppen van precedenten. Zo lezen we op 20 mei 1917:
Groot meningsverschil heerschte er, hoe precies de uitkeering moest geschieden en wanneer men recht had. Besloten werd nooit een uitkeering te geven, als de dokter er niet bij was geweest. Als iemand slechts één dag ziek was en geen dokter, werd besloten geen uitkering te doen. Als later de kas er goed bijstond, kon men er nog mede beginnen. Vele punten moesten nog opheldering vinden, maar men was nog steeds aan ’t begin en alles kon niet opeens. Men zou heden de polissen van de acht opgegeven [leden] klaarmaken en uitreiken en maar hopen op geen grote ongelukken. De klok van ’t lof luidde en met de christelijke groet [gebed] werd de vergadering gesloten.
De knecht die tegen een boom reed
Een maand later kwam het ongeval van de knecht van weduwe van Arie van Veldhuizen (aan de Heisteeg) ter sprake. Hij reed vier weken eerder met twee paarden toen de raderen van de wagen liepen en hij tegen een boom belandde. Hij had zich zodanig verwond dat hij niet meer kon werken. De weduwe had zich daags tevoren juist opgegeven als lid, maar niet opgegeven wie zij wilde verzekeren. Zij wist ook niet dat dit moest gebeuren. Nu ging de verzekering pas in als je de polis kreeg en dat was pas een week later. ‘Om echter alle opspraak te vermijden en tevens om de vereniging dadelijk een goed aanzien te geven, werd besloten haar toch de uitkering te doen.’ Maar hoeveel? De doktersrekening was duidelijk, maar het loon voor ongeval? De bestuursleden rekenden aldus: de knecht verdient fl 250, kost en inwoning fl 200, dus fl 450 per jaar. Dit gedeeld door 309 dagen, dus het dagloon was f 1,456. Hij was negen dagen ziek geweest, dus hij zou f 13,09 aan loon krijgen. De kapelaan meende echter dat dit wel erg veel was. ‘Als er zoo meerdere ongevallen kwamen, kwam het zeker verkeerd uit en daarom was Zijne Eerwaarde van oordeel dat er onderscheid gemaakt moest worden tusschen ziekte en ongeval.’
Bestuursperikelen en humor
Ook daarna ging nog niet alles vanzelf. De eerste kascontrole ging mis tijdens de bestuursvergadering van 29 januari 1918: ‘De penningmeester had het geld niet bij zich en kon derhalve niet gecontroleerd worden.’ Een maand later moest een nieuw bestuurslid worden gekozen op de algemene ledenvergadering in café De Langenoord, om half zes. De eerder genoemde Jan Tondeur werd uit de drie kandidaten gekozen, maar bedankte. Daarna werd het Albert van Eijden van Groot Emiclaer, maar die reageerde ‘Ze hebben mij nog nooit ergens in hebben willen. En dan wil ik ook niet in het bestuur van de Ongevallenverzekering’. Het bestuur stelde een nieuw drietal voor en gelukkig nam de al genoemde Dirk van ’t Klooster de benoeming wél aan. ‘En dat leek de heele vergadering vroolijk toe. Want het leek of er een aardigheid in het spel was, daar het zoo lang duurde eer er een in toestemde.’

‘Als een gek langs de weg vloog’
Op 14 juli verbaasde het bestuur zich over de rekening van dokter Staal, die ‘zoo hoog was voor zoo’n kleine behandeling …. Daar er nog nooit zoo’n hooge rekening was ingekomen en voor vele ernstiger gevallen. Toen werd er voorgesteld om aan alle leden bekend te maken dat voornoemde docter niet meer bij een paschient mocht worden gehaald.’ Daarna sprak men over de knecht van Piet van den Tweel van Breeland, die op zondag van de fiets gevallen was. Hij kreeg geen vergoeding ‘daar het buiten dienst was gebeurd en zeker onvoorzichtigheid van hem zelf, daar hij altijd als een gek langs de weg vloog.’
In oktober maakte men zich zorgen over de Spaanse griep, een epidemie die in die tijd miljoenen mensenlevens eiste over de hele wereld. De kas stond er goed bij, maar dat kon natuurlijk zo veranderen.
Bergafwaarts
Als kleine onderlinge verzekering viel het niet mee om zelfstandig te blijven, om zich aan te passen aan nieuwe wetgeving, om voldoende middelen ter beschikking te blijven houden. Reeds in 1919 lezen we over gemor van leden dat andere verzekeringen goedkoper zijn. Er wordt getracht vergelijkingsmateriaal te verkrijgen over de premies. Samengaan wordt overwogen, maar men wil liever baas blijven in eigen huis. Toch valt ook hier niet aan schaalvergroting te ontkomen.
In de bestuursvergadering van 2 februari 1920 lezen we dan ook dat de opheffing binnenkort te verwachten zal zijn. En dan gaat het snel. Op 20 april was de heer Hoogveld aanwezig, directeur van de Ongevallenverzekering van de ABTB. ‘Deze kwam om eens nader uiteen te zetten hoe ’t verzekeringswezen in de naaste toekomst zou werken in verband met de nieuwe verzekeringswetten. De resultaaten van deze besprekingen waren dat men algemeen van oordeel was dat onze Vereniging in de toekomst geen levensvatbaarheid meer zou hebben en derhalve werd besloten de bestaande vereniging te ontbinden en aan te sluiten bij de onderlinge verzekering van de ABTB. Men besloot om volgende week vrijdag een algemeene ledenvergadering te houden om dan tot ontbinding over te gaan.’
Hier eindigt het notulenboek. De laatste aantekeningen zijn in potlood geschreven door Jan Boersen, de administrateur en kassier van de Boerenleenbank, die in 1919 was aangesteld. Zo luidde de afwikkeling: ‘7 pils, 7 sigaren, 7 koffie’.

Bronnen
Collectie Historische Kring Hoogland
Notulenboek van de Coöperatieve Onderlinge Ziektekosten- en Ongevallenverzekering Hoogland 1917-1920
Ph. Maarschalkerweerd (red.), Door de Bank genomen. Hoogland 1896-1996. 100 jaar Rabobank Hoogland (Hoogland 1997)
Met dank aan Gijs Hilhorst voor de identificatie van de genoemde personen.