2011-2-1 De eerste Hooglandse emigranten

Gebroeders Pommer in de VS 1847 – 1900
GERARD POMMER EN GERARD RAVEN

De vroegst bekende emigranten uit Hoogland zijn twee broers, Comelis en Gerrit Pommer. Van Comelis zijn prachtige brieven bewaard gebleven die hij op zijn oude dag naar familie thuis stuurde. Het was meestal een afscheid voor altijd geweest, maar uit deze brieven blijkt dat er toen toch al een Hooglands familie­bezoek over de oceaan plaatsvond! Verder dachten de nieuwe Amerikanen veel aan hun geboortedorp en familie. De brieven zijn hier compleet opgenomen en ingeleid door familiegegevens.

Er zijn zeven brieven, die tevoorschijn kwamen uit de nalatenschap van Jan Pommer (1879-1966) en Everarda Kuijer, ouders van auteur Gerard Pommer. Ze waren geadresseerd aan Jans ouders Frans Pommer en Arrisje Hak en zijn geschreven door hun oom Comelis Pommer. Hij was in 1847 naar Amerika vertrokken en woonde in Buffalo in de staat New York. Hij schreef ook namens zijn jongere broer Gerrit, die hem was gevolgd. Een achtste brief is van Comelis’ zoon John, nadat de vader was overleden. Bijgaand een vereenvoudigde stamboom van de familie. Het genealogisch onderzoek is eerder gedaan door Gerard Pommer, zijn zus Rica (inmiddels overleden) en haar man Ton Lindeman.

Johanna de Groot en Jan Pommer en hun oudste kind Antje. de zus van Comelis en Gerril. Aquarellen door een amateurschilder Erkelens te Amersfoort. ca 1815 (collectie Margaretha van Mensvoort-van de Ven. Cromvoirt gem. Vught. kleindochter van Gerardus Pommer).

Meer emigranten
De familie Pommer heeft ruime ervaring met emigratie. Het begon al met Jan Pommer, de man op het omslag van dit nummer. Hij kwam van Bredevoort in de Gelderse Achterhoek, die toen echter bestuurlijk bij het Duitse bisdom Münster hoorde. Een veelgehoorde verklaring is dat veel jongemannen uit deze omgeving naar Nederland zijn vertrokken om de militaire diensplicht te ontvluchten die Napoleon invoerde, maar die gold natuurlijk ook in Hoogland. De standaardverklaring is anders. De Franse oorlog en bezetting zorgde in beide landen voor economische ontwrichting en heeft veel meer Duitsers uit de omgeving van Westfalen naar Nederland gebracht. Er bestond immers al veel langer een trek van seizoenarbeiders naar de Nederlanden die hier vaak bleven hangen. Bovendien had een oom van Jan al gediend als chirurgijn op een Nederlandse Westindiëvaarder. Jans zonen Cornelis en Gerrit wisten dus gedeeltelijk waar zij aan begonnen, maar een definitief vertrek was nog wel iets anders. Auteur Gerard Pommer heeft deze emigratietraditie voortgezet; hij heeft immers in 1953-1966 met zijn gezin in Australië gewoond.

De katholieke familie Pommer had in Duitsland bestaan uit chirurgijns, maar Jan en zijn zoons waren timmerlieden. Jammer genoeg hebben we geen foto’s uit Amerika. Jan hertrouwde in 1845 met een veel jongere vrouwen zij kregen in 1846-1860 nog twaalf kinderen! Mogelijk was dat aanleiding voor Cornelis om in 1847 te emigreren.

De wijde wereld in
In een lijst van landverhuizers naar Noord-Amerika staat dat Cornelis in 1847 Hoogland verliet. Hij was toen 27 jaar en vertrok naar Baltimore (Maryland) ‘om een middel van bestaan te zoeken. Behoort tot de mingegoeden, doch is niet behoeftig.’ Cornelis was dus een gemiddelde emigrant. Hij had kort tevoren bij de notaris laten vastleggen dat de Amersfoortse wagenmaker Lambertus Ottenhof zijn gemachtigde was voor eventuele erfenissen. Dat was geen familie, maar als Ottenhof zou overlijden zou hij worden opgevolgd door Petrus Ducaat uit Amersfoort, die familie was van Cornelis’ oma van moederszijde. Cornelis trouwde rond 1851 met ene Catherina, die was geboren in Hannover.

In 1853 volgde Cornelis’ broer Gerrit, oud 23 jaar. Ook hij ging naar de notaris en nu werd de Amersfoortse wagenmaker Theodorus Everts gemachtigde. Die was getrouwd met zijn zus Naatje Pommer. Maar mocht hij overlijden, dan was broer Jan Pommer aan de beurt. In het landverhuizersregister staat weer vermeld: ‘Hoop op een betere toekomst. Behoort tot de mingegoeden, doch is niet behoeftig.’ Hij vertrok van Rotterdam aan boord van de Powhattan. Dat was een driemaster met vierkante zeilen van 598 ton en 40 m lengte, in 1837 te water gelaten in Baltimore. Het was een pakketboot die bovendien emigranten van Engeland en Frankrijk naar Baltimore en New York bracht. De enige keer dat zij Nederland aandeed was toen Gerrit meereisde. Toen vervoerde de Powhattan onder kapitein Myers Nederlandse en Duitse emigranten. Men kwam op 29 november veilig aan in New York, maar een jaar later had Myers minder geluk. Toen verging het schip in een storm voor de kust van New Jersey. Alle opvarenden verdronken, tussen de 250 en 365 (de bronnen zijn niet eensluidend). Er waren 200 Duitse emigranten aan boord, die in Le Havre waren opgestapt.

Wereldstad Buffalo
In 1858 woonden de broers-timmerlieden in Buffalo aan het Eriemeer, ten zuiden van de Niagara-watervallen bij de Canadese grens, ver weg dus van de hoofdstad New York. Niet zo gek, omdat Buffalo een grote Nederlandse gemeenschap had, terwijl andere Nederlanders via deze stad doortrokken naar het westen. Voor protestanten was er zelfs een zendeling; katholieken vonden eerder aansluiting bij de Amerikaanse katholieke kerk. Rond 1900 woonden Cornelis en Gerrit met hun gezinnen op Pine Hill, waar ook een katholieke begraafplaats en dus een kerk was. Buffalo was beslist geen achterafdorpje: in 1825 was het Eriekanaal geopend en dat stimuleerde de doorvoer van graan en de staalindustrie enorm. Er waren toen al veel zwarte inwoners. In de jaren veertig groeide de haven uit door vracht- en personenvervoer en werd de eerste graanelevator op stoom ter wereld in gebruik genomen. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-’65) draaide de oorlogsindustrie op volle toeren en groeide de bevolking door van 81.000 naar 94.000. Buffalo is nu met ruim 270.000 inwoners de tweede stad van de staat New York.

Maar terug naar 1858: Cornelis en Gerrit Pommer machtigden toen kandidaatnotaris Willem van Wisselingh om het land te verkopen dat zij met hun vader, broers en zussen bezaten. Een jaar na de dood van vader werd een huis met erf van 37 roe (500 m2) aan de Hogesteeg bij de Heideweg verkocht voor fl1120. Bij die gelegenheid maken we kennis met de oudere zus Antje, huishoudster bij meneer pastoor te Naarden, die we nog in de brieven zullen tegenkomen. Bij de akte zit een oudere machtiging van de Amerikaanse broers aan Rutger Gerard Michaël van Beek te Amersfoort om de erfenis van hun oude vader Jan te regelen, die als timmerman én landbouwer werd omschreven. Jan was inderdaad in 1862 overleden.

Handtekeningen van Cornelis en Gerrit Pommer onder twee machtigingen (bijlagen bij notariële akten 1858 en 1863). Cornelis schrijft zijn naam al op zijn Amerikaans: Cornelius.

Bidprentje van Agnes, zuster Fandila, dochter van Cornelis, 1883

Kleurrijke brieven
Uit de brieven krijgen we een aardig beeld van het leven als Amerikaan. Cornelis is inmiddels 71-76 jaar oud. Daarbij vallen verschillende dingen op. Hij is nog steeds actief als timmerman. Bovendien sluipt er Engels en Duits in zijn brieven, al weet hij dat heel aardig te beperken. Verder is het contact met zijn familie enorm belangrijk. Hij zou niets liever doen dan op de boot naar Nederland stappen en heeft daar kennelijk geld voor, maar zijn vrouw Catherine is ziek. Misschien heeft hij daarom de reis van zijn zus Antje in 1896 betaald, al kan die ook zelf gespaard hebben als ongetrouwde huishoudster. Zij is inmiddels wel 82! In ieder geval is het bijzonder om zo’n vroeg Hooglands voorbeeld van familiebezoek over de oceaan tegen te komen. Inmiddels waren de prijzen van een oceaanreis lang niet meer zo hoog als in 1847. Daarom keerden wel meer emigranten even terug naar huis en gingen ook Nederlanders daar op bezoek. Abraham Kuyper nam in 1898 een eredoctoraat in ontvangst en reisde rond om lezingen te geven; uiteraard bezocht hij ook onder de protestantse gemeenschappen van Amerikaanse Nederlanders in de staten rond Michigan.

Ook valt op dat de emigranten aardig op de hoogte waren van het Hooglandse nieuws, zoals de benoeming van een aartsbisschop. Tenslotte is het heel bijzonder dat enkele brieven zijn gericht aan kinderen.

Maar we laten nu Cornelis zelf aan het woord. Volgens de regels van het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap is de hoofdlettering en interpunctie gemoderniseerd. Zoals vaak in brieven breit de schrijver zinnen aan elkaar; hier zijn ze doorgeknipt. IJ en y zijn vaak verwisseld en hier genormaliseerd. Cornelis schrijft vaak u voor uw en betje voor beetje; dat is niet verbeterd. Hier en daar staan verduidelijkingen tussen [ ].

1 Buffalo. August 22. [18]91

Waarde neef,
Dat was een mooye verrassing, een zoo een schoone brief van ons klein neefje [Jan, zoon van Frans, 12 jaar] te ontvangen. En om te meer daar men dezelve ziet dat u [= Jan] het geluk hebt gehad voor het eerst tot de Tafel des Heeren te naderen. Van het verre westen brengen wij u onze gelukwenschen toe. Moge deze gelukkige dag immer in gezegende aandenken bij u blijven. En nu zoo goed aangevangen gij moogt voortgaan tot vreugde uwe[r] goede vader en moeder, tot stichting uwer jongere broeders; om die letten op u. Gaat gij met een goed voorbeeld vooraan, bijna zeker dat zij u zullen volgen. Dit vind ik regt mooi dat u twee broertjes de Mis dienen. Daar moest ik nog aan mijne jonge dagen denken, als ik voor zestig en meer jaren op ongeveer op diezelve plaats aan ‘t autaar [altaar] zat; waar is dien tijd. Die jonge Pommer’s zingen op het koor, dat is de moeite waard. Daar zou men hier [van] zeggen Them be chips of the old block (dat zijn spanen van de oude stam). Waarde neef Frans en nichtje Errisje, van harte gratulieren [feliciteren] wij u die het geluk had dat één uwe[r] kinderen tot het bruiloftsmaal aan het Lam wierdt toegelaten. Geve God en dat zij onze wensch dat hij zoo mag opgroeyen in eer en deugd, uwe dagen mag verzoeten en dat [u] te zamen de eeuwige heerlijkheid mogen genieten.

lets ter verschooning, niet eerder geschreeven. De week vóór Pinksteren voelde ik niet wel, en op Pinksterdag kon ik niet naar de kerk. Ik nam al een voetbad, dan thee enz., zoo dat men de docter liet roepen. En die maakte een ernstig gezicht en hij had ook al gauw gezegt: ‘Als hij nog wat te bezorgen heeft, dan zouden hij het doen’. Ik was dan ook zoo ziek dat ik de laatste Heilige Sacramenten ontving. De docter had tot de priester gezegd dat nauwelijks één uit de honderd er door kwamen. Een buurvrouw zeide ook tot mijn kinderen: ‘Geef tog u vader al wat hij verlangt, om hij leeft niet meer tot morgen vroeg’. Dat was geen plezierig vooruitzicht, doch de goede God heeft het anders gewilt. Na een paar weken harde ziekte was ik uit sterfgevaar. Maar het heeft nog een lange tijd genomen eer ik weer op de been was, en ben nog niet geheel hersteld.

Bij deze doe ik neefje Jan nog regt bedanken voor zijn schone sch[r]ijven en houd mij verder gerecomadeerd [aanbevolen]. En verzoeke van ons te groeten grootmoeder Pommer [Mietje Jansen] , neef en nichtje Van den Berg, oome Jan en Hein en tante [allen zus/broers van Frans en echtgenoten].
Nogmaals gegroet, uw oom C. Pommer.
P.S. Wegens mijn ziekte heb ik niets doen kunnen, maar nu zijn alle voorbereidsel[en] daar voor een groot snuif[tabak]fabriek. En eenmaal in gang, dan geen gebrek meer. Geduld. C.P.

2 Buffalo. November 26. [18]91

Geliefde neef en nichtjes,
Uw brief van den 29 september is mij ter regte tijd ter hand gekomen, en met vergenoegen vernomen dat het met u familie in Holland nog al aardig wel gaat. God zij dank, wij kunnen ook niet klagen, het gaat ons ook nogal goed.

Wel, neef Frans, dat hebt gij eens goed opgeknapt, dat gij ons eens met een mooye brief beëerde. Het maakte mij een groot plezier en ik bedank u ook har­telijk daarvoor. Dat ik u niet zoo dadelijk beantwoorde kwam, ik ben zoo druk geweest als weet ge wel. Ik had juist een groot verandering aan ons huis voorge­nomen. En daar alles overhoop lag, daar komt onze broeder [Gerrit] die wil zich een schuur bouwen. En zoo heb ik dan eeniegen weken voor de prins [=voor niets] gewerkt.

         … om nog eens zoo weder te zamen aan tafel te zijn, aan de driedubbel kippensoep.

Gerrit heeft zaag en schaaf aan de nagel gehangen en is melkboer geworden. U denkt dat zeker wel een betje raar, maar dat gaat in Buffalo ook een betje anders als in Amersfoort. Daar komen melkkoeyen uit het westen, die melkt men tot ze vet zijn enz. Met het voeder gaat het nogal gemakkelijk. Hooi heeft gewoonlijk een hooge prijs; dit jaar goedkoop. Dan zijn er hier meerdere fabrieken waar stijfsel en ook groffe suiker voor bierbrouwer, uit Roomsche of Turksche weit gemaakt wordt, jeneverstookerijen enz. Daar komt veel afval daarvan, dat is goedkoop, dan een betje zemelen, een betje hooi enz. Voor de begin heeft hij drie koeyen; denkt het van vijf tot zes te brengen zoo gauw hij klanten genoeg heeft.

Wel neef, ik stem met u overeen om nog eens zoo weder te zamen aan tafel te zijn, aan de driedubbelde kippensoep. Ik moet nog wel eens met mijn broeder wedden, het was juist als de man die voor een dubbeltje al de pannekoekken aten. Dan Anna’s mooye konijntjes waren ook niet slecht, en ik heb altijd nog mijn plezier er aan dat ik ze aan de kant heb helpen maken. En had ik het gewe­ten, het schaapje had er ook nog aangemoest. En zij heeft mij een posje [portie?] gebakken in Eemnes. Het ging mij niets aan, maar zij schuift het mij in de schoe[nen]. Ik mogt gaarne weten of u moeder nog kwaad is. Ik had ja niets gedaan, wel gelacht, wel veel gelacht, om mijn lijf die mij zoo zeer dat ik dacht het gaat mij slecht. Als ik er aan denk moet ik nog lagchen, doch dat heeft met die zaak niets te doen. Anna is de schuld. Spreekt maar niets daarvan, om als ik aan De Ham kom mogt ik niet graag troebel [troubles, ruzie] hebben.

U vader en moeder Hak hebben goed praten of ik nog een vaatje met jenever wil. Een heel betje grooter was mij liever. Maar een laten zij maar een betje voor mij bewaren, dan kom ik het halen. Als het ook een betje oud wordt, maakt nie­medal. Met het portret van u zwager Jan was ik een weinig bedrogen; bij de eer­ste oogslag zeide ik ‘A ha, dat geeft feest en bruiloft’. Ik dacht het was Anna’s bruidegom, doch in dezelfde oogenblik zei ook al weer ‘Neen, het is de zoon van de man daar ik de whisky van had’. Hij stond te duidelijk voor mij om een oog­eblik in twijfel te zijn. Ik ben hem dan ook regt dankbaar daarvoor, zoowel het portret als ook de kaart van Amersfoort. Zoo lang ik leef zal het in leve gehou­den worden.

Groet dan ook u vader en moeder Hak en u zwager Jan regt hartelijk van mij, en zeg ze maar zoo gauw ik weer eens voorbij kom, dan kom ik ook eens opsteken.

Wat maakt vader Pommer? [Onduidelijk wie bedoeld is.] Hij schreef mij de doc­ter wil hem geen jenever laten drinken. Nu mogt ik nog om zoo te liever met hem uit aan, dan had ik het dubbel goed. De drukte is nu wel voorbij. Zeg eens tegen u vader dat hij mij weer eens schrijft en mij weten laat hoe het met hem gaat. Groet u vader, moeder, broeders en zuster van ons alle[n]: wees gij neef en nichtje veelmaals gegroet van ons, u oom C. Pommer.

3 Buffalo. September 5. [18]95

Waarde neef Frans, nichtje Arris,
Uw schrijven van derde augustus kwam mij den zestienden derzelve ter hand [vier dagen voor mijn verjaardag], en zeg bij deze dank veelmaals. Dank voor de gratulaties en gelukwenschen. Ja neef en nichtje, u kunt niet begrijpen wat een plezier u schrijven mij en broeder Gerrit ons maakte, en te vernemen dat de Pommer’s te Hoogland het zoo goed maken. Familie banden blijft toch immer bestaan, en de plaats waar eenmaal eene zijn wieg stond, de geboorteplaats enz., blijft tog immer bij een ingeschapen. Ja neef, ik kwam u zeker nog eens bezoeken, was mijn vrouw gezond, maar zoo is het in wereld, het hapert immer hier en daar. Neem nogmaals mijn dank aan en u en de uwe God zegen toegewenscht te hebben, verblijve met achting, uw oom Cornelius Pommer

4 Buffalo. September 5. [18]95

Dierbare neef Steven [zoon van Frans, 13 jaar],
Als u de derde august de pen opvatte om een brief na America te schrijven, daar had u tog niet denken kunnen wat een groot vergenoegen uw schrijven ons maakte. U brief was zoo volkomen van alles, zoo duidelijk bemerkt wat men hier zoo wenscht te weten. Ik wil niet vleyen, maar van alle de brieven die ik ooit van Holland bekwam was er geen een die beter geviel dan wel de uwe. Maar nu mankeert het mij aan woorden mijn dank na mate uit te drukken, en zeg maar eenvoudig dank, hartelijke dank.

Met veel vergenoegen zie ik dan ook dat het met u, met u goede vader en moe­der en u broers zoo goed gaat. Wel, hoe kan het ook anders, in de week vlijtig gewerkt en zondags in de kerk. Om men zegt ‘Eenmaal gezongen is zoo goed als twee of driemaal gebedt’. Daar moet God zegen zijn.

           Familie banden blijft toch immer bestaan…

Voor vijftig jaren terug hadden wij een aartspriester, ook een Hooglander, en wij waren niet weinig trotsch. Maar toen ik de courant leesde van de aartsbisscop van Utrecht geboren te Hoogland bij Amersfoort, sapperloot, daar zweide mij de kam, en dacht ja ja Hoogland, gij zijt niet de minste onder de stede[n van] Holland, en nog wel vader[s] schoolkameraad. Nu mogt ik nog graag weten wat voor een Van de Wetering. Mijn schoolmeester hete ook H. van de Wetering, had een huis tus­schen Van Westerlaak en de molen, maar die had maar één dochter. Was haar man welligt ook een Van de Wetering? Met zegt wel eens ‘De boer klaagt maar éénmaal per jaar’, maar zoo ik uit u schrijven zie, hebben ze wel oorzaak te klagen.

Ja neefje, u spreekt van een extra trein, maar ik geloof de spoorweg is nog niet gansch vottooit en ik ben bang dat het mij zal gaan als grootvader Cornelius de Groot meermalen tot mij zeide: ‘Kees, ik zal het niet beleven, maar gij zult het nog zien’. Als u nu het liefst bij land gaat en per spoor, gaat over Rusland. Het is een betje omweg door Siberië. En dan komt u aan een kleine zeeëngte (Behringstraat). Laat u daar overzetten, het is 10 à 12 uuren breed, dan zijt gij in America. In America zijnde dan heeft u nog een kleine drie duizend uuren na Buffalo. Zoo dat ding kan gansch goed gaan, als het spoor maar klaar was.

Ik wil maar sluiten; het schrijven vermoeid mij, en misschien u het lezen nog meer. Toch doe ik u nogmaals danken voor de schoone brief en de velen geluk­wenschen. Leef wel neefje, Godes zegen zij itnmer met U. Zij van ons alle gegroet, Uw oome Cornelis Pommer.

5 Buffalo. May 22. [18]96

Geliefde nichtje Arrisje,
Uw schrijven van 23 april kwam mij de vierde mei ter hand. Wel onverwacht, maar des te meer voor mij zoo welkomen brief en dank u veelmaals voor Uw moeite. Met veel vergenoegen zie ik dat het bij u goed gaat en dat op den derde mei uwe jongste zoon [Gerardus, 12 jaar] tot de Heilige Communie is toegela­ten. Bij deze doe ik neefje Gerardus gratuleeren, als ook vader, moeder en broers, en wensch dat u alle moogt beleven en zien dat Gerardus zoo mag voortgaan in eer en deugd. Om niets in de wereld maakt ouders meer vergenoe­gen als braafe en deugdzame kinderen te hebben.

Het overlijden van vader Hak had ik zijner tijd vernomen, maar dat na drie jaren ik eerst vernam dat zuster Mietje [moeder van Frans] dood is, dat is mij zeer bevreemd. Nog niet eenmaal een bidprentje. Ik was altijd de meening ik stond goed met nichtje Van de Berg. Heb zeker hier of daar verbruid, maar onwetend zondigt niet. Alzoo heeft neef Jan al een dochter getrouwd. Wensch de jonge lieden veel geluk in het huwelijk scheepje. Dat vader en moeder veel vreugd van de schoonzoon mogen beleven.

Lieve nichtje, het is wel overbodig te zeggen dat het Hollands mij hard aan komt, maar lezen kan ik nog zoo goed als immer. Vandaar dat ik u schrijven goed versta, en vind in u schrijven al eenigen wat ik vroeger al zoo heeft gedacht.

Mijn zuster Antje zal u nu dan wel verteld hebben hoe het hier al toe gaat en de laaste tijd is geen grote verandering. Was mijn vrouw gezond dan zou ik menen gelukkig te zijn, maar dan was [er] zeker weer wat anders. Met de werk­zaamheden gaat het de laatste twee à drie jaren slecht. Daarbij zijn de machi­nen zoo volkomen, bijna in ieder vak, dat men arbeiders haast niet meer nodig heeft. Vandaar is alles zeer goedkoop.

Dat u alle dezes is beste gezondheid en welstand moge geworden is de wensch van u oome Cornelius Pommer.

6 [Buffalo. May 22. 1896]

Neefje Gerardus,
U schrijven kwam een dag te laat om aan u verzoek te voldoen. Maar tog bleef de Onzen Vader niet uit, en heeft nog een paar daar toe gedaan. Tog ben ik wel bang dat wij hier niet veel [onleesbaar] over hebben. Waarscheinlijk staat u daar beter, zoo ik houd mij gerecomadeerd.

Wel neefje, de derde mei 1896 was wel, en blijft wel de gelukkigste dag uwes leven. Ik gratuleer u en wensch dat gij zoo voort gaat, toeneemt in jaren maar ook in deugd. Nu neefje mogt ik u ook een prentje geven, maar ik [heb] geen, daarom heb ik een paar centen ter post gedaan voor u. En koopt daarvoor een kerkboek in [h]erinnering. Nu heb ik een wensch, en verzoek u mij eens te schrijven en volgende vragen te antwoorden. Om ik mogt nog eens graag weten hoe men om dezen tijd te Amersfoort leeft. Kan men immer werk hebben en wat loon[t] ‘t, wat kost ver­schillende soorten rund en varkensvleesch? Koffie, suiker, rijst, brood, enz. per kilo, rog, weit, boekweit, melk, boter, kaas, jenever enz. 1-2 per liter enz.
Leef wel, u oom Cornelius Pommer

7 Buffalo 28 December [18]96

Geliefde zuster [Antje?],
Wederom neem ik de pen om u dierbare zuster een gelukzalig [onleesbaar]. Lieve hemel, ik wensch u van harte een zalig jaar.

Een meegestuurd knipsel over het ongeluk

Wat geluk deze naare wereld brengt moesten wij deze dagen ondervinden. Saterdag avond den 19 dezer kwam onzen schoonzoon [Elmer Demming, getrouwd met Lieze] van zijn werk. Moest een spoorweg passeren, wierd van de locomotief getroffen en zoo verwondt dat hij na vier uur den geest gaf. Vrouw en vier kinderen nalatende. De oudste jongen negen jaar, de jongste negen maanden. Zoo wij hadden een treurige Kerstmis. E.C. Demming, een convertiet [bekeerling tot katholieke kerk] trouwde met Lieze voor ruim elf jaar. Een troost nog. ‘s Anderdag sprak ik met een man hoe [who = die] was in de nabijheid van het ongeluk. Die zeide: ‘Ik hoorde wat buitengewoon, en op eenmaal hoorde ik een man roepen voor een priester’. Een paar stukjes uit de courant geef verder inlichting. Het woord hospital komt zoo: bij een ongeluk zijn merere zieken­wagen bij de hand en die worden ogen­blikkelijk naar een hospital gebracht.
Ik was de eerste en een geruime tijd alleen bij hem. Zijn vrouw had later de tijding bekomen, maar kwam in tijd hem bij volle verstand te spreken. Ofschoon mij gezegd worde dat zijn vrouw berigt hat, hat ik geen rust. Maar als ik maar merken liet ik zou Lieze halen, dan riep hij immer: ‘0 father, don’t you leave me, don’t you leave me, father’ [vader laat me niet alleen].

Nogmaals u het beste wenschend, ver­blijve u toegenegen broeder Cornelius.
P.S. Juist bevoor ik de brief wil sluiten bekom ik de brief van neef Everts van den 16e deze. Mijn beste dank, C.

8 Buffalo. NY. March 29th. 1900 [in het Engels; hier vertaald]

Beste tante, neven en nichten,
Het is echt lang geleden dat ik u heb geschreven. Toch denken wij vaak aan u en we zijn erg blij uw brief te lezen en te horen dat het goed met u gaat. Hier gaat het goed met allen, ook met moeder, die nu 73 jaar is. Oom Gerhard en zijn gezin zijn ook gezond. De economie is de afgelopen paar jaar nogal ingezakt, maar trekt nu weer aan.

Volgend jaar komt hier in Buffalo een grote Pan-American-tentoonstelling. Alle landen van Noord- en Zuid-Amerika doen mee en de eerste gebouwen worden nu opgetrokken. We verwachten heel veel bezoekers uit het hele land. In de Verenigde Staten zijn we zeer geïnteresseerd in de Boerenoorlog [in Zuid-Afrika]. We hebben grote bijeenkomsten gehouden als steunbetuiging en hulp voor de Boeren. Jullie in Nederland zijn ongetwijfeld ook zeer betrokken bij de oorlog.

Bidprentjes van Cornelis’ broer en vrouw

Ik hoop dat u allen deze paar zinnen in goede gezondheid leest, zoals bij ons. Ik verwacht spoedig van u te horen.

Jullie zeer toegenegen John W. Pommer.
Zeer hartelijke groeten van moeder, zusters, oom, vrouwen mezelf aan jullie allen.
Adres: C. Pommer, 230 Pine Street, Buffalo, NY, V.S.

Met dank aan dr Hans Krabbendam van het Roosevelt Study Center in Middelburg voor zijn commentaar op een eerdere versie.

Bronnen
Collectie Jan Pommer, Sint-Michielsgestel
Brieven van Cornelis en John Pommer met bijlagen, 1891-1905

Archief Eemland
Notariële archieven
AT051d00l(Dirk Scheerenberg) 1849, 2 mei 1847 en 2966, 29 sept 1853
AT055k001 (Johannes de Louter) 3632, 11 nov 1858 en 4760, 31 maart 1863

Nationaal Archief, Den Haag
Lijst van landverhuizers naar Noord Amerika welke in de loop van 1847 hebben plaatsgevonden, akte commissaris des Konings in de Provincie Utrecht 1848.
Landverhuizing naar Noord Amerika welke in de loop van het jaar 1853 hebben plaatsgevonden, akte Utrecht 24 januari 1854

http://e.wikipedia.org/wiki/Powhattan (1854)
http://en.wikipedia.org/wiki/Buffalo. New York

A. Lindeman, Het geslacht Pommer van Bredevoort tot Hoogland (Utrecht 1999)
George Harinck, Abraham Kuyper in Amerika (Hilversum 2009)
Hans Krabbendam, Vrijheid in het verschiet. Nederlandse emigratie naar Amerika 1840-1940 (Hilversum 2006)
Jan Lucassen, Naar de kusten van de Noordzee: trekarbeid in Europees perspectief, 1600-1900 (Gouda 1984)
Nellie van Vulpen, ‘Emigreren naar Australië, een spannend avontuur. De familie Pommer uit en thuis, 1953-1966’, De Bewaarsman 12 (2006) 25-34