2011-2-2 De ‘vergeten’ kant van de landbouw

Dierziekten waarvoor ook mensen vatbaar zijn
JAAP VOORBURG

Belangstellende dorpsgenoten vroegen mij wel eens toen ik jong was: ‘Wat leer je allemaal op die school?’. Een terechte vraag, waarop ik nu pas het antwoord begin te ontdekken. Op die scholen heb ik geleerd hoe je moet leren.

In de eerste klas van de HBS was het allemaal nog nieuw en spannend en in de tweede klas kregen we bovendien nog een paar nieuwe vakken, namelijk Engels en scheikunde. Na twee weken werd dit programma door de oorlog onderbro­ken en na negen maanden hervat (1944-1945). Toen was echter het Engels de voornaamste vreemde taal geworden en … de eerste atoombom viel. Dit laatste veroorzaakte niet alleen veel ellende, maar ook het hele vak scheikunde veran­derde fundamenteel. Dat stond echter nog niet in onze leerboeken en pas op de Landbouwhogeschool in Wageningen drong de enorme betekenis hiervan tot mij door. Dat wil zeggen dat als ik tien jaar eerder was geboren, ik op dit gebied volledig herschoold had moeten worden. Of anders gezegd, je raakt nooit uitgeleerd en dat betreft niet alleen je vak, maar ook veel zaken die daar mee te maken hebben. Daarom beschrijf ik hier de ontwikkeling op een terrein waarop ik allerminst deskundig ben, maar dat wel mijn belangstelling heeft, omdat ik er tijdens mijn jeugd voor het eerst mee te maken heb gehad. Ik kan het samenvatten met het woord zoönosen. Dat zijn infecties die van dier op mens over kunnen gaan. Dit woord heb ik niet als titel gekozen, ook omdat het in het boek van Jan Bieleman (zie onder) niet wordt genoemd.

Belang
Eén van de eersten die het belang ervan besefte was de Engelse arts Jenner, die leefde in de tijd van Darwin (ca 1850). Hij zocht naar de bestrijdingsmogelijk­heid van pokken, toen nog een ernstige ziekte. Van een boerendochter hoorde hij dat zij niet bang was voor een infectie, omdat zij tussen de koeien leefde. Dit bracht hem op het idee om mensen in te enten met een verzwakte vorm van koe­pokken. Zo ontstond het woord vaccinatie, naar het Latijnse woord voor koe.

Besmet terrein
Kort na de oorlog (het jaartal weet ik niet meer) trok er door ons dorp een historische optocht die de bezetting en de bevrijding uitbeeldde. Hiervan herin­ner ik mij één wagen en daarop stond een oud schuurtje. De wagen had als titel: Onderduikershut. Op de deur van het schuurtje zat een blauw plakkaat waarop stond: Mond- en klauwzeer, besmet terrein. Mond- en klauwzeer is een besmettelijke ziekte, waardoor in die jaren vooral het rundvee werd aangetast.

Op de deur van het schuurtje zat een blauw plakkaat waarop stond:
Mond- en klauwzeer, besmet terrein.

Het was bekend dat de bezetter een groot respect had voor dit soort ziektes en plaatsen waar zo’n plakkaat hing werden zorgvuldig gemeden. Daarom was er gewoonlijk geen haast met het verwijderen ervan als de ziekte voorbij was.
Wij vonden het een beetje dom van die Moffen dat zij zo bang waren voor deze ziekte. Wij wisten wel beter: mond- en klauwzeer was een echte veeziekte. Achteraf vraag ik me af of de Duitsers wel zo dom waren; misschien hadden ze een heel verstandige leefregel die luidt: Pas op met dierziekten, want heel vaak zijn mensen er ook vatbaar voor!

Tuberculose
Niemand kan zich meer goed voorstellen hoe sober kort na de bevrijding werd geleefd. Ook de hoeveelheid vrijheid was zeer beperkt. Veel jonge mannen werden als dienstplichtige naar Indonesië gestuurd en een vrij groot aantal jonge dorpsgenoten werd opgenomen in sanatoria zoals in Harderwijk en Bilthoven, terwijl er waarschijnlijk nog méér thuis werden verpleegd. Zij hadden een ziek­te die tbc werd genoemd, wat stond voor tuberculose. De genezing daarvan was een moeizaam en langdurig proces. Volgens het boekje De zuster van Hoogland van onze Historische Kring waren er in 1948 47 tbc-patiënten die onder controle stonden. Als ik dat goed heb begrepen waren dat patiënten die thuis wer­den verpleegd en hoorde Hooglanderveen daar niet bij. Als oorzaken worden genoemd de gebrekkige verzorging van het lichaam en de slechte huisvesting. Tuberculose werd beschreven als een mensenziekte; de relatie met dieren wordt niet genoemd. Maar geleidelijk aan werd het duidelijk dat ook koeien daaraan konden lijden en dat de ziekte van koeien op mensen kon overgaan. Dit kon zowel door het rechtstreekse contact met de dieren, maar ook de melk kon besmet zijn. Toen men dit goed ging beseffen kwam er een campagne om de hele Nederlandse rundveestapel tbc-vrij te maken. Regelmatig werden alle koei­en gecontroleerd en besmette dieren moesten geruimd worden. Dat wil zeggen: zij werden als slachtvee verkocht. Die campagne heeft een aantal jaren geduurd en op sommige bedrijven moest de hele rundveestapel vervangen worden.

Leverbot
In mijn jeugd was de Malewetering er om berucht dat die na elke grote hoe­veelheid regen de weilanden tussen Hooglanderveen en de Eem een aantal dagen onder water zette. Dit tot grote schade en ergernis van de boeren. In de oorlogsjaren bleek dat die schade nog veel groter was dan zij dachten. Het was toen namelijk aantrekkelijk om een paar schapen te houden, maar op de natte weilanden gingen deze vaak dood als gevolg van aantasting door de leverbot. Deze parasiet heeft een ingewikkelde levensloop en daarvoor is een slakje nodig dat in de natte weilanden leeft. Uit dit slakje wordt een larve afgezet die aan het gras blijft kleven en zo in de grazende koe of schaap terecht komt. Via de uitwerpselen van deze dieren komt de parasiet weer op het gras en in het slakje. Ook koeien lijden er natuurlijk onder als er gangen worden gegraven in hun lever. Gelukkig grazen mensen gewoonlijk niet, maar er zijn wel eens mensen aangetast door het eten van waterkers. Ook plukten wij als kinderen wel eens veldzuring om daar op te kauwen.

De stier van de bewaarsman buiten spel?
Een ziekteverwekker is doorgaans een ondernemend organisme, dat zijn eigen kansen zoekt. Ook uit dat oogpunt was de omzichtigheid van de Duitsers zo dom nog niet. Dat leerde ik tijdens een stage op een akkerbouwbedrijf in 1952. De boer vertelde mij dat hij enkele jaren eerder een vervelende ziekte had, waar de huisarts geen raad mee wist. Omdat de verschijnselen telkens terugkeerden werd een specialist ingeschakeld. Toevallig was er in het laboratorium van het Academisch Ziekenhuis in Utrecht een excursie van dierenartsen. Eén van hen keek in een microscoop en zei iets in de geest van: ‘Verrek, dat is bang!’ Hij keek naar een preparaat met bloed van de akkerbouwer en herkende de bacte­rie Brucella abortus Bang, die hij kende als de veroorzaker van besmettelijk verwerpen bij koeien, een spontane abortus dus. De boer kreeg van de huisarts te horen dat hij waarschijnlijk een wondje aan zijn hand had toen hij een koe hielp bij de geboorte van een kalf. De akkerbouwer had namelijk een paar koeien, onder andere voor de eigen melkvoorziening. De vrouw en de dochters werd niet verteld dat deze infectie ook de melk kan besmetten. Ook tegen deze ‘abortus’ is eenzelfde campagne gevoerd als tegen de tuberculose. Daarbij was de introductie van de KI (kunstmatige inseminatie) een belangrijk hulpmiddel.

Salmonella
Ook de citroenpudding waar mijn schoonmoeder ons vaak op trakteerde mag niet meer gemaakt worden. Hiervoor wordt namelijk het wit van rauwe eieren gebruikt en dat kan salmonella-bacteriën bevatten. Enkele jaren geleden was er grote onrust doordat mensen een dodelijke ziekte hadden opgelopen door vlees te eten van koeien die waren aangetast door de gekke-koeienziekte. Er is niet veel fantasie voor nodig om te beseffen dat veel bacteriën die voorkomen in het spijsverteringskanaal van dieren, zich ook bij de mens thuis voelen. Dat geldt eveneens voor ziekteverwekkers die met de mest naar buiten komen. Langs deze weg kan ook vlees van gezonde dieren besmet worden. Door direct en door indirect contact kunnen deze ons voedsel besmetten. In een slachterij en bij de voedsel bereiding moet men daarom oppassen voor infecties met kiemen die bekend staan onder namen als colibacteriën, salmonella en campylobacter. Nog erger is het als levensmiddelen met opzet besmet worden, bijvoorbeeld bij biologische oorlogvoering. Met sporen van de veeziekte miltvuur kan op grote schaal dood en verderf worden gezaaid.

Antibiotica
Oudere Hooglanders weten nog dat op Schothorst een proefboerderij stond met die naam. De directeur hiervan, dr Grashuis, waarschuwde ons in de jaren vijftig al voor het ondoordacht gebruik van antibiotica. Deze geneesmiddelen werden toegevoegd aan veevoer, omdat dit een positief effect had op de groei van de die­ren. Hij waarschuwde er voor dat hierdoor bacteriën resistent zouden worden tegen deze geneesmiddelen. De laatste jaren is het duidelijk geworden dat er niet goed naar deze waarschuwingen is geluisterd. Het is niet zo dat dieren hierdoor ziek zijn geworden, maar veel veehouders dragen op hun huid grote hoeveelheden bacteriën die resistent zijn tegen veel geneesmiddelen. Als zij met een dergelijke ‘bommengordel’ in het ziekenhuis komen geeft dat grote problemen.

Q-koorts
Veertig jaar geleden kreeg ik opdracht om onderzoek te doen naar de afzet van mestoverschotten. Daarbij liep ik aan tegen de afzet van slib van zuiverings­installaties voor rioolwater. Dit bevat veel menselijke uitwerpselen en daarom moest ik denken aan het verhaal van de leverbot. Met het zuiveringsslib zouden immers kiemen op het grasland kunnen komen en grazend vee besmetten, en zo weer de mens. Een voorbeeld hiervan is de lintworm. Toen ik hierover mijn licht ging opsteken werd ik secretaris van een werkgroep Zoönosen. Van dierenartsen in deze groep leerde ik dat de kans dat een dierziekte op mensen overgaat het grootst is bij de verzorging van de dieren. Daarbij vergeleken valt het risico van besmetting als men de mest op land brengt in het niet, tenminste, zo lang het gaat om mest van eigen dieren. Overschotmest komt echter op andere bedrijven en mag daarom geen ziektekiemen bevatten. Dat was een dui­delijke regel. Ruim dertig jaar geleden hoorde ik voor het eerst van Q-koorts, die toen in ons land niet voorkwam. Daarbij werd gewaarschuwd voor het overbrengen van de ziekte door mest. Ik weet niet of hier voldoende op wordt gelet, maar waarschijnlijk wordt er aandacht aan besteed in de pas opgerichte commissie voor Zoönosen.

De naam Q-koorts demonstreert hoe deze ziekten ons voor veel vraagtekens plaatsen. Zoals: Hoeveel mensen hebben deze ziekte al gehad vóór het als zoda­nig werd herkend? Wat is de veroorzaker, langs welke wegen kan deze zich ver­spreiden en hoe vindt de infectie plaats? Dit geldt in nog ernstiger mate voor de EHEC-bacterie, één van de vele varianten van de Escherichia-coli. Indertijd is wel gewaarschuwd voor het gebruik van mest bij de teelt van groenten voor verse consumptie die in de grond worden geteeld. Het is waarschijnlijk dat deze besmetting is veroorzaakt door taugé, kiemen die uit zaad worden geteeld bij een temperatuur van ongeveer 37 graden Celsius. Dan kun je eventueel denken dat het voor de bacterie niet uitmaakt of hij terecht komt in de ingewanden van een koe of in een dergelijke kwekerij. Wel blijft dan de vraag hoe hij daar terecht is gekomen.

Literatuur
Jan Bieleman, Boeren in Nederland. Geschiedenis van de landbouw 1500-2000 (Amsterdam: Boom 2008)