2011-3-1 Jan Derks Rolandus Hagedoorn

Een vergeten wielerkampioen rond 1890
Addy Schuurman

In 1889 werd J.D. Rolandus Hagedoorn Nederlands kampioen wielrennen. Dat is ongeveer het enige wat bekend is bij de hedendaagse wielerliefhebber over deze sportpionier uit Hoogland. Maar wie hij was en wat hij in zijn mars had, is al lang vergeten. Tijd om deze figuur eens uit de mottenballen te halen. En aan de hand van zijn wederwaardigheden een beeld te schetsen van de introductie van de fiets en de wielersport in de negentiende eeuw.

Rolandus Hagedoorn was afkomstig uit een burgerlijk, liberaal nest. Jan Derk werd geboren op 6 augustus 1870 in Hoogland. Het adres was E428, wat te plaatsen is in de dorpskern langs de Hamseweg, in de buurt van het gemeentehuis. Zijn ouders waren de jeugdige Jan Christiaan (22) en Jeanne Henriette van der Crab (18). Er werden nog drie kinderen geboren: Margartha, Izaak en in 1879 Jan Christiaan, die niet op de foto staat.

Het gezin verhuisde in 1883 naar Amersfoort en betrok een huis in de Langestraat. Rond 1900 verhuisde men naar nummer 121, iets ten oosten van sociëteit Concordia (nu Wim Jaquet sport) bij de Kamperbinnenpoort. Vader Jan Christaan was een vooraanstaand geneeskundige. Hij was officier van gezondheid (legerarts), later geneesheer-directeur van het Aldegonde Ziekenhuis in Leusden en huisarts. Bovendien vervulde hij diverse bestuursfuncties, onder andere bij het Amersfoortsch Ziekenfonds en de Oudheidkundige Vereniging Flehite. Van 1905-1915 was hij lid van de Amersfoortse gemeenteraad. Zijn lidmaatschap van de hervormde kerk liet hij in het bevolkingsregister doorstrepen, ook voor zijn kinderen.
Het ouderlijk gezin Rolandus Hagedoorn, ca 1879.
Jan Derk staat links
(Archief Eemland 13645).

Jan Derk bezocht van 1883 tot 1889 de HBS. In die jaren ontwikkelde hij zich tot een in heel Nederland bekend wielrenner. In 1885 trad hij als lid van de Amersfoortse wielervereniging De Postduif toe tot de ANWB. In dat jaar werd hij al derde bij wedstrijden om het kampioenschap van de provincie Utrecht. Voordat we daar op ingaan moeten we eerst iets meer weten over de fiets en de wedstrijden van die tijd.

 

Van velocipède naar safety
De velocipède waarop Rolandus Hagedoorn zijn prestaties leverde had weinig kenmerken van de moderne fiets. Het voertuig zat in die tijd nog middenin zijn evolutie. De velocipède met zijn karakteristieke, hoge voorwiel en kleine achterwiel was in de loop van de 19e eeuw ontstaan uit een loopfiets (niet veel meer dan een balk waar men op zat, bevestigd tussen twee wielen) die geleidelijk verbeterd werd. Aan de vooras werden trappers bevestigd, terwijl massieve rubberbanden (in 1844 ontwikkeld door Goodyear) een aanmerkelijke verbetering waren ten opzichte van de houten wielen, waarop men zich voordien hortend en stotend voortbewoog.

In de periode 1885-1895 vond echter een ware revolutie plaats in de ontwikkeling van de fiets. Het comfort nam toe door de uitvinding van de luchtband door de Schotse veearts Dunlop in 1888. Maar bovenal maakte de hoge velocipède plaats voor de lage fiets, met twee even grote wielen en een kettingaandrijving. Aanvankelijk en niet voor niets werden deze nieuwe rijwielen safety- of veiligheidsfiets genoemd. Waar de logge en zware velocipèdes nogal eens in elkaar stortten, bleek de nieuwe fiets een comfortabel en betrouwbaar vervoermiddel. De velocipède verdween binnen tien jaar uit het straatbeeld.

De ontwikkeling van het rijwiel in die dagen deed denken aan die van de computer in onze tijd. In korte tijd verschenen er voortdurend nieuwe fietsen op de markt – niet alleen tweewielers, maar ook driewielers en tandems – die beter waren dan de eerdere generatie. Daardoor nam de populariteit van de fiets snel toe en daarmee de productie; massaproductie werd mogelijk, waarna de fiets ook goedkoper werd. Anno 1887/88 kostte een rijwiel meer dan ƒ 200, terwijl men tien jaar later voor ƒ 120 al een prima fiets had. Bovendien werd de markt overspoeld met goedkopere tweedehands karretjes, van mensen die na enkele pogingen er de brui aan gaven, of die hun oude fiets inruilden voor een nieuwer model. Zo bood Rolandus Hagedoorn zijn driewieler (Singer straight steering tricycle) te koop aan in De Kampioen van juni 1889. “Zo goed als nieuw”. Hij had er hooguit een jaar op gereden, en zelfs dan nog incidenteel.

Vanaf het midden van de jaren 1890 kon mede daardoor niet alleen de elite, maar ook de burgerij zich een fiets veroorloven. Het rijwiel werd een mode-artikel. Wie er bij wilde horen of wie zich wilde onderscheiden, moest er een aanschaffen. En liefst nog het allernieuwste model.

Baanwedstrijden
De fiets was niet alleen een handig transportmiddel en statussymbool, maar werd al spoedig ook instrument voor sportwedstrijden. Aanvankelijk werden deze verreden op een plein of een stadspark, waar met linten een baan werd uitgezet. In kleine groepjes (hooguit vijf of zes man) werd om de hoogste eer gestreden. Want in de begintijd racete men nog met velocipèdes en deze rijwielen leverden de nodige problemen op tijdens de wedstrijden. De velocipèdes konden niet fatsoenlijk in een peloton rijden, het gevaar voor valpartijen was daarvoor te groot. De hoge rijwielen met hun gammele constructie, de verkeerde evenwichtsverdeling en de grote windvang waren allesbehalve stabiel. Rolandus Hagedoorn moest bij het NK van 1890 in Nijmegen opgeven omdat hij op zijn hoge tweewieler veel last had van de wind, terwijl zijn concurrenten op lage fietsen reden. Wie van zijn hoge bi viel kon niet alleen een lelijke smak maken, maar bovendien de mederenners in zijn val meesleuren.

Wielrenners met de hoge velocipède en de lage safety, 1892 (uit Hogenkamp 173).

Van tactiek hadden de wielerpioniers nog niet veel begrepen, hoewel men snel leerde. De wedstrijd was een gevecht van man tegen man. Men kende de eigen kracht onvoldoende en overschatting (of onvoldoende eten en drinken) leidde dikwijls tot zware inzinkingen en opgaves. Een voorbeeld van een verslag van een wedstrijd over 10 km (25 ronden) in Amsterdam op 30 juni 1888, waarbij Rolandus Hagedoorn een tweede plaats behaalde: ‘Huysser neemt de leiding op zich, gevolgd door [Ferdinand Hart] Nibbrig, Van Pallandt en Hagedoorn. Zij blijven elkaar goed bij, nu wat korter dan wat langer afstanden. Nibbrig wint echter op Huysser, maar wordt door dezen bijgehouden. De afstand is zeer gering, als Huysser weer op Nibbrig wint, Pallandt en Hagedoorn blijven bij elkaar. Nibbrig wint bij den 5n rondte weer op zijn tegenstander om dat voordeel spoedig weer te verliezen. Zij blijven echter in elkaars onmiddellijke nabijheid. Nibbrig is bij de voorlaatste rondte weer voor en zoo wisselt het herhaaldelijk af. Bij de 13e rondte geeft Huysser het op, terwijl Nibbrig de twee achterblijvers inhaalt, dus hun meer dan een halve baan vòòr is. De omstandigheden waren Huysser in zooverre ongunstig, omdat hij een hoog wiel bereed en dus veel meer van den wind had te lijden dan Nibbrig die een veiligheidsfiets bereed. Nibbrig hield intusschen mooi vol en haalde Van Pallandt voor den 2den keer in, zoodat Nibbrig den 1sten prijs won in 19 min. 13 sec. en dus drie medailles won en het record voor Nederland maakte. Hagedoorn verwierf den tweeden prijs in 20 min 33 1/5 en Van Palland den derden in 21 min. 17 3/5 seconden.’

In diezelfde tijd waren er echter ook al wedstrijden met een bijna modern verloop: een rustige aanloop, maar volop strijd in de laatste ronden, die tenslotte wordt beslist in de eindsprint. Johan Huysser uit Bloemendaal had zich eerder dat jaar uitgeput, maar pakte het nu slimmer aan. Hij bleek een uitstekend sprinter, waartegen Rolandus Hagedoorn het moest afleggen. ‘De strijd was in de eerste 20 ronden vrij kalm. Men trachtte blijkbaar elkaar niet te vermoeien en ‘t peloton bleef langen tijd bijeen, doch telkens schoot Huysser vooruit, om ‘t eerst den post te passeeren, ‘t welk hem 17 maal gelukte en waardoor hem de uitgeloofde gouden medaille ten deel viel. Bij de 18e ronde gaf J.V.E.S. van Gouda het op, en nu kwam Hagedoorn telkens aan Huijsser vooruit, zelfs tot op de laatste ronde, doch toen nam Huijsser een aanloop en won met kleinen voorsprong.’

Wegwedstrijden
Waren in de tweede helft van de jaren 1880 vooral de wedstrijden op de baan populair, na 1890, toen de lage fietsen algemene ingang vonden, werden de wegwedstrijden steeds belangrijker. Amersfoort nam daarbij vanaf het begin een vooraanstaande plaats in als locatie voor wedstrijden. De stad vormde een knooppunt van goede wegen; met name de wegen naar Apeldoorn en Ede
werden druk bereden door de sportieve rijders. Amersfoortse – laat staan Hooglandse – renners waren er echter nauwelijks en al helemaal niet in de voorste rangen. Waar Rolandus Hagedoorn voordien triomfen vierde op de baan, bleken de Amersfoortse renners de overgang van de velocipède naar de lage fiets en van de baan- naar de wegwedstrijden moeilijk te verteren. Na 1895 nam er zelfs geen enkele renner uit de keistad meer deel aan de nationale titelstrijd op de weg. Ook bij het clubkampioenschap waren de Amersfoortse clubs aandachtig toeschouwer, maar nooit deelnemer. Het thuisvoordeel – zo dat er al is in het wielrennen – werd niet benut.

Amersfoortse wielerclubs
Er waren in die tijd diverse wielerclubs in Amersfoort, veelal vriendenclubjes van scholieren of oud-scholieren. De belangrijkste was de velocipèdeclub De Postduif, opgericht in 1885. Rolandus Hagedoorn was hiervan eminent lid. De club sloot zich in 1888 aan bij de ANWB, dat toen nog de overkoepelende sportbond was, en organiseerde (naast sociale activiteiten, zoals recreatieve rondritjes) diverse wedstrijden op de weg. Zoals gebruikelijk in die tijd loofde De Postduif een medaille uit aan elke lokale renner die een afstand van 250 kilometer binnen 24 uur kon afleggen. Of aan de renner die binnen een uur 25 km kon afleggen. Daarnaast werden wegwedstrijden gehouden over afstanden van 50 tot 100 kilometer.

Van enkele leden waren in de kranten van die tijd de namen terug te vinden. Daarmee konden ook andere wetenswaardigheden worden opgezocht. De leden van de Postduif waren voornamelijk scholieren. Gemiddeld waren zij zeventien jaar. Verreweg de meesten van hen waren van buiten de stad geboortig. Zij bezochten te Amersfoort de HBS of het gymnasium en waren bij hun leraar in de kost. Deze kostleerlingen waren ook hemelbestormers: vermeldenswaard is dat drie van de tien geïdentificeerde renners zich uit hun kerkgenootschap lieten schrappen, waaronder zoals gemeld Rolandus Hagedoorn. Helaas weten we van de kostleerlingen niet het beroep van hun vader; de overige renners bieden een divers beeld: van winkelier tot gepensioneerd griffier, van fabrikant tot bewaarder van hypotheken. Zij waren dus van bemiddelde huize, maar vermoedelijk geen elite.

De carrière van Jan Derk
Vanaf 1887 begon Jan Derk het wielrennen serieus te nemen. Hij haalde dat jaar zijn ‘proeve van bekwaamheid’ van De Postduif door binnen één dag 250 km af te leggen. Op een zondag in juli pakte hij zijn ‘Invincible’-fiets en maakte drie tochtjes rond Amersfoort: eerst een heen-en-weertje naar Apeldoorn, daarna een tocht van Amersfoort naar Hilversum, Utrecht en Arnhem terug naar Amersfoort en toen dat nog niet genoeg bleek, ondernam hij nog een retourtje naar Barneveld. De gehele tocht telde (volgens de toenmalige berekening) 257 km, afgelegd in 19 uur en 15 minuten, inclusief rustpauzes (de werkelijke fietstijd bedroeg 15 uur en 51 minuten). Een hele prestatie, gezien de zware rijwielen, de schokkerige massief rubberen banden en de slechte wegen.

Die zomer debuteerde hij ook op de nationale en internationale wielerbanen. Het meeste succes boekte hij op de hoge tweewieler, de velocipède, ook wel hoge bicycle genoemd. Daarop werd hij kampioen van Noord-Brabant (1887) en won hij wedstrijden in Scheveningen (1888). Ook een kort uitstapje naar de driewieler bracht succes: zijn allereerste wedstrijd op dit rijwiel in 1888 wist hij direct in winst om te zetten.

               Training als een vorm van competitievervalsing

Rolandus Hagedoorn gold als een natuurtalent; hij stond aanvankelijk bekend als iemand die niet of nauwelijks trainde. Overigens niet ongebruikelijk in die tijd, omdat men training als een vorm van competitievervalsing zag, te vergelijken met zoals men tegenwoordig naar doping kijkt. Maar in het voorjaar van 1889 had hij vermoedelijk aan zijn conditie gewerkt, want in september luidde het in De Kampioen: ‘Rolandus Hagedoorn is zeer vooruitgegaan, hij heeft veel volhardingsvermogen, een goede enkelbeweging en goeden zit. Een beetje meer overleg zou hem nog verder brengen.’ Tactisch was hij namelijk niet al te sterk: hij reed graag voorop (er waren toen al prijzen te verdienen met tussensprints), waardoor hij gedurende de wedstrijden nog weleens de energie verspilde die hij in de eindsprint tekort kwam. Desondanks betaalde de trainingsarbeid zich uit.

Het hoogtepunt kwam op 10 en 11 augustus: op de wielerbaan van Nijmegen werd hij Nederlands kampioen in het belangrijkste onderdeel: de 5000 m op de hoge tweewieler. Hij won tijdens dat weekend ook de prestigieuze Voûte Cup, een wisselbeker (heel eenvoudig, want hij was de enige deelnemer!). Later die maand won hij nog een wedstrijd over 20 km op de wielerbaan van Scheveningen. Ook in de daaropvolgende jaren 1890 en 1891 reed hij met succes, maar grote titels zaten er niet meer in. Op de Hollandse banen boekte hij diverse ereplaatsen, een eerste prijs was er in mei 1890 in Krefeld (Duitsland). Want sporters als Rolandus Hagendoorn reisden ook naar het buitenland om zich met de internationale top te meten. Voor zover bekend was hij de allereerste Amersfoorter die aantrad in een buitenlandse wedstrijd, namelijk op 9 september 1889 in Krefeld.

Rolandus Hagedoorn viel niet alleen op door zijn prestaties, maar ook door zijn gedrag. Zo reed hij veel in tricot (leger-)uniform en legde hij zijn races altijd af met een stukje erica (een heideplantje) in zijn mond. Mogen we dit excentriek noemen?

Jan Derk, circa 1915 (uit Hogenkamp 526)

In 1891 stopte Jan Derk met de sport. Hij was toen overigens al enkele jaren uit Amersfoort weg. In 1889 was hij naar Delft vertrokken voor een officiersopleiding (vandaar zijn legeruniform). Wel verbleef hij nog geregeld in de stad, al was het alleen maar voor een bezoek aan zijn familie. (Zijn vader overleed in 1917; zijn moeder verhuisde daarna naar Den Haag.)

Van Jan Derks verdere leven is weinig bekend. Hij stapte nog wel geregeld op de fiets. Zo deed hij in april 1915, oktober 1916 en augustus 1917 aan een 24-uurrit voor wielrijders mee. In dergelijke betrouwbaarheidsritten moest je binnen een bepaalde tijd een zekere afstand afleggen, anders kreeg je strafpunten. Rolandus Hagedoorn slaagde met lof voor de test. Hij was toen ruim 45 jaar en werkzaam als inspecteur van de Rijksverzekeringsbank te Hilversum. Ondanks zijn sportieve gedrag is hij niet erg oud geworden. Genealogisch onderzoek heeft aan het licht gebracht dat hij in 1935, op 65-jarige leeftijd, is overleden en begraven in Den Haag.

Bronnen
Dit artikel is gebaseerd op Addy Schuurman, ‘“De beste reclame voor de deugdelijkheid van ons fabrikaat”. Sociaal-economische geschiedenis van de wielersport circa 1885-1900’, Flehite. Historisch jaarboek voor Amersfoort en omstreken 12 (2011) 42-75.

Extra gegevens zijn gevonden in:
Burgerlijke Stand en Bevolkingsregister Hoogland en Amersfoort
Amersfoortsche Almanak
Adresboek Amersfoort
http://www.genealogieonline.nl/stamboom-bajetto/I4923.php
De Kampioen: volledig gedigitaliseerd te vinden via: http://books.google.nl/