2011-3-8 Ruzie over emigratie in de jaren vijftig

Jan Willemsen als promotor van emigratie
Bertus van de Grootevheen

Jan Willemsen was hoofd van de landbouwschool aan de Hamseweg en technisch adviseur van de Jonge Boeren- en Tuindersbond afdeling Hoogland. Minder bekend is dat hij in
de jaren vijftig ook een actieve rol speelde bij de promotie van emigratie. Dat leidde wel tot spanningen in de Hooglandse gemeenschap…

In die tijd bestond er veel belangstelling voor emigratie. Vooral naar Canada, maar ook wel naar Brazilië, Australië, Nieuw-Zeeland en een heel enkele keer Zuid-Afrika. In het boek Leerschool voor het leven kwam al naar voren dat de landelijke JBTB ook emigratiecursussen organiseerde.
In 1953 was ik 19 jaar. Ik kwam net van de middelbare landbouwschool af en werd gevraagd voor de Paardensportdag. In hetzelfde jaar ben ik gekozen als bestuurslid van de JBTB afdeling Hoogland. Gerard Tolboom was toen voorzitter.
We hadden meteen grote problemen. De JBTB zou de tuin aanleggen van de nieuwe landbouwschool en van het woonhuis van Willemsen. Dat was hem beloofd, omdat hij heel veel werk had gedaan als adviseur voor de JBTB en ABTB (voor getrouwde boeren) in Hoogland en omgeving. Maar het aanzien van Willemsen zat in een dip.

Emigratie-adviseur
Dit kwam doordat hij een dubbelfunctie had. Willemsen was ook in dienst van een emigratiebureau; ongetwijfeld de Katholieke Emigratie Stichting, die in 1952 werd opgericht en nog steeds bestaat. Over het land verdeeld had deze een aantal agenten, die zoveel mogelijk emigranten moesten aanwerven en daar naar werden betaald. Ook werd er geëist dat ze een minimum aantal behaalden. Ik heb dat altijd vreselijk raar gevonden, die dubbelfunctie. Willemsen was zeer bekwaam, dat wil zeggen een goed spreker en enthousiast. Maar hij draafde nogal door. Hij stond niet altijd met beide benen op de grond en dat bracht hem in moeilijkheden.

Moederskindje
Willemsen preekte op iedere vergadering de emigratie als de enige zalig makende oplossing van het jongeboerenprobleem. Daarmee werd bedoeld dat er niet genoeg boerderijen waren voor de zonen. Hij ging zelfs zover dat hij iemand die niet wilde emigreren en ook thuis geen boer kon worden, afschilderde als een moederskindje. Dat viel heel verkeerd. Ook hield hij een verhaal over emigratie voor de ABTB-leden en hun vrouwen, op de feestdag van de patroonheilige, Sint Isidorus. Daarbij verweet hij vooral de boerinnen dat zij geen goede opvoedsters waren, want zij wilden hun kinderen veel te veel bij moeders pappot houden. Ook dat viel totaal verkeerd. Ik kwam een week daarna één van de aanwezige vrouwen tegen. Zij was zwaar beledigd door de woorden van Willemsen en was zo de spreekbuis van een heleboel vrouwen.

In dezelfde periode werden ook elders in Nederland boerderijen aangekocht door Hooglandse boerenzoons, vooral in Zuidoost-Friesland. Willem Kok van Groot Weede was ermee begonnen en ook de familie Van de Wolfshaar (Jan van Peet) uit Calveen. Zij hadden daar stukken grond en een bedrijf aangekocht. Begin jaren vijftig werd dat volop gedaan; je kunt zeggen ‘goed voorbeeld deed goed volgen’. Maar Willemsen bekritiseerde deze mensen allemaal; dat heb ik ook nooit begrepen.

Berichten van de eerste emigranten
Al snel werd het enthousiasme voor emigratie minder. Men besefte dat de emigranten het eerst heel moeilijk hadden. Ze mochten bijna geen geld meenemen, omdat het opkrabbelende Nederland zoveel kapitaalexport nog niet aankon. Ze konden alleen als knecht beginnen; om te mogen emigreren moest je eerst een werkgever gevonden hebben. Ze kwamen bij boeren of andere werkgevers terecht die op een normale wijze geen personeel konden krijgen. Ze voelden zich vaak eenzaam en verlaten. Ze hebben zich er over het algemeen goed doorheen geslagen; ze moesten ook wel. Later kwamen ze in betere doen en de meesten van de geëmigreerden wilden helemaal niet meer terug.

Dat zelfde geldt ook voor de migranten die gingen boeren in Friesland, Drenthe en Brabant; zij maakten het heel goed. Dat waren zandgebieden, eenzelfde soort grond als hier in Hoogland. In Zuidoost-Friesland was het land goedkoper, waren de boerderijen groter en was er veel meer huiskavel dan hier; het was ook lang niet zo versnipperd. Hier gingen niet alleen zonen heen. Ook boeren verkochten hun plaats in Hoogland als hobby- of woonboerderij en konden in Friesland land kopen dat wel drie keer zo groot was als wat ze in Hoogland hadden verkocht. Zij die verhuisd zijn, hebben het vrijwel allemaal goed gedaan.

De tuin
Hoe liep het af met de tuin? De aanleg was nu eenmaal beloofd en dat diende ook te gebeuren. De aanvoerder van de oppositie had familie die ook een boerderij in Friesland had gekocht.
De ongemotiveerde kritiek van Willemsen hierop zal hem wel hebben dwarsgezeten; dit was ook wel heel begrijpelijk. De meeste JBTB-leden vielen het bestuur niet af. Dus het werk in de tuin werd wel afgemaakt, maar het ging niet van harte. Willemsen kreeg dit in de gaten. ‘Broeit er soms wat?’, vroeg hij ons. Wij praatten er maar overheen en niemand durfde hem echt de waarheid te zeggen. Waarom niet? Vanwege het ontzag dat we voor hem hadden. Willemsen was ouder, de leraar, de adviseur. Het was hetzelfde ontzag als voor een pastoor.

Later hield het op met die emigratiebureaus. De antipathie voor Willemsen ebde ook wel weer gauw weg en niemand had het er meer over. Hij deed ook veel goede dingen voor de gemeenschap en werd in 1967 zelfs wethouder.

Noot van de redactie:
Dit artikel is geschreven op basis van het vraaggesprek dat Paul Jansen heeft afgenomen van Bertus van de Grootevheen op 12 juli 2010.