2012-3-1 Vroeg op en elke dag werk

Het bakkersleven in Hoogland en Hooglanderveen
CEES VAN DEN HEUVEL

Zolang men zich kan herinneren zijn er in Hoogland bakkers geweest. Over hun dagelijks leven zijn ook mooie verhalen in omloop. Het was de moeite waard om bij een aantal bakkersfamilies langs te gaan en hun herinneringen op te tekenen.

Maar er zijn nog oudere gegevens. In het jaar 1734 werd er bij notaris Warnard van Vlooten een akte opgemaakt, waarbij Jan Frederik Teekman als heer van Hoogland ‘een zekere partij bouw- als weiland, genaamd De Kolkrijst’, als onderpand liet dienen. Café annex slijterij De Kolkrijst was destijds een boerderij, waar de bakkerij bij hoorde. Een opsteker was dat de volgende heer, Everard Wittert, in 1750 zelfs het alleenrecht van bakkerij gaf. De bakker was Jan Henriksz (van de Wolfshaar), zo blijkt uit een vermelding vier jaar later die Gijs Hilhorst vond. In 1779 werdt de boerderij verkocht aan Willem Meeuwsen. Uit een enquêteformulier van het departement van Oorlog van 1815 blijkt dat er in Hoogland weer twee bakkers waren (naast één smid, vier kleer- en vijf schoenmakers).

Vervolgens ging De Kolkrijst in 1821 in eigendom over naar Gerrit Petersz van de Raster. Zes jaar later werd het tijdens een openbare verkoping voor ƒ 5.000 verkocht aan Zeger van ‘t Klooster. Hieronder vielen toen een herberg, huis met bakkerij, boomgaard, weiland en een perceel bouwland. Toen in 1880 de nalatenschap van Zeger werd verdeeld, erfden dochter Cornelia van ‘t Klooster en haar man Jan van de Hoef De Kolkrijst. Op dit moment is de zesde generatie Van de Hoef actief op De Kolkrijst, maar de bakkerij is rond 1910 opgehouden te bestaan.

De bakkerij van Brundel rond 1950. Links staat Gijs van de Grift met een plaat brood in zijn handen (Jans Brundel was zijn vrouw). In het midden voor de oven staat zijn zwager Jan Brundel. Hij heeft een schieter in zijn handen waar de broden opgezet werden als ze de oven in moesten. Rechts zijn oudste zoon Piet (collectie Corrie Brundel).

In 1817 huurde Pieter Tesselhof uit Soest de herberg aan de Hamseweg die nu café-restaurant De Noot heet. Hij was daarnaast bakker, tot zijn overlijden in 1838. Bij de verkoop werd speciaal vermeld dat de koper voor twaalf gulden de bakkerijgereedschappen moest overnemen, zoals de builkist, twee troggen, een balans, twee schalen, twee stiften, een ijzeren haak en twaalf platen. Daarna kwam Jan van der Maath, bakker te Amersfoort. Na zijn overlijden in 1864 werd het Reijer Keizer uit Baarn en in 1871 Cornelis Schimmel, landbouwer uit Eemnes.

Aan de Hamseweg (nu nr 8) werd op 19 januari 1864 Dirk van den Hoven eigenaar van ‘eene heeringhuize [herenhuis] genaamd Groot Weede’. Daarbij waren toen een schuur, tuin en bijbehoren. De koopsom die meesterbakker Van den Hoven ervoor neertelde, bedroeg ƒ 2.000. Tot 2006 heeft de familie Van den Hoven hier brood gebakken; het laatst Gert, de zoon van Ru.

Negen bakkers
In de jaren vijftig van de vorige eeuw telde het dorp zeven bakkers; in Hooglanderveen waren er twee gevestigd. Aan de Dorpsstraat (nu Hamseweg) in buurtschap De Ham was Ru van den Hoven (1909-1984) gevestigd, die behalve de bakkerij ook een kruidenierswinkel had. Ertegenover, naast De Faam, zat Jan Wernsen, die ook een winkel had. Verderop op de hoek van de Molenweg stond de zaak van Stolp. Henk Stolp begon in 1931 als warme bakker; dat hield in dat hij zelf zijn brood bakte. Toen zijn knecht Ko Jansen de zaak in 1961 overnam veranderde dat. Jansen betrok brood van de ABF, de Amersfoortse Broodfabriek. Dan waren er nog de gebroeders Jan en Bieb Schimmel, die op De Ham brood bakten en ook aan huis bezorgden. Toen Jan ermee stopte en een café begon ging Bieb alleen verder met de bakkerij. Op dit moment is op deze locatie café De Noot gevestigd (Hamseweg hoek Komhoeklaan).

Bakkerij Keizer (tenzij anders vermeld foto’s familie Keizer)
Jan Keizer met bakkerskar, ca 1930

Aan Zevenhuizerstraat 85 (tegenover de Beukenlaan) was tot eind jaren ’50 de bakkerij van Jan van Dijk gevestigd . Nadat deze hiermee was opgehouden werd zijn zaak omgebouwd tot sigarenwinkel.
Joop Boere (1918-1990) had een winkel aan de Kerklaan 12. Boere had de zaak in 1948 overgenomen van zijn schoonvader Hein Evers en hij stond bekend als een echte banketbakker. December 1940 was op deze locatie het eerste woon-winkelhuis geopend dat was herbouwd in het kader van de wederopbouw (na de grote schade van de strijd tegen het Duitse leger). Aan Zevenhuizerstraat 62 (tegenwoordig nr. 130) zat de bakkerij/winkel van Jan Keizer.
Als laatste Hooglandse bakkerij vestigde Gerard van de Kletersteeg zich in 1961 aan de Zevenhuizerstraat 59a. Hij kwam uit Hooglanderveen. Gerards zoon Wim is op dit moment nog als enige bakker actief in Hoogland.

Hooglanderveen
De bakkerij van Jan Brundel (1899-1984) kwam voort uit de Coöperatieve Bakkerijvereniging ‘De Vlijt’. Dit was een onderdeel van de R.K. Werkliedenvereeniging en was op 6 september 1921 aan de Van Tuyllstraat geopend door pastoor Brenninkmeijer. Jan Brundel was de jonge bakker; als zoon van een Hooglandse kleermaker/kapper leerde hij het vak bij bakker Hein Evers in Hoogland. Gijs van de Grift was de enige knecht. Maar het ledental daalde dramatisch en op 20 april 1926 werd de zaak geliquideerd. Het batig saldo van ƒ 2.595 kwam grotendeels ten goede aan een r.k. sociale instelling. Bakker Brundel zette vervolgens de zaak voor eigen rekening en risico voort. De naam De Vlijt is nog steeds op de gevelsteen van het pand te lezen.
Aan dezelfde straat stond de bakkerij van Willem van de Kletersteeg (1904-2000; de vader van Gerard). In 1919 was hij al in de leer gegaan bij bakker Van den Hoven in Hoogland. Daarna werkte hij drie jaar bij Jan Brundel. Toen het daar allemaal financieel wat slechter ging begon Willem voor zichzelf. Aan de Scheidingsweg stond op dat moment een houten schuur van Nard Odijk. Hier had bakker Dirk Albertse gewerkt, maar de apparatuur was nog aanwezig. Willem van de Kletersteeg huurde deze schuur en hieruit is de huidige bakkerij voortgekomen, die in 1926 geopend is.

Klandizie
Voor deze bakkers moesten er natuurlijk wel klanten zijn. Omdat er destijds veel grote gezinnen waren, was er ook veel brood nodig. Gert van den Hoven kan zich herinneren dat bij sommige klanten het aanrecht in de keuken helemaal volgestapeld werd met broden, die meestal in een of twee dagen alweer opgegeten waren. Van den Hoven bezorgde zowel in Hoogland als in Amersfoort, Hooglanderveen en de Lodijk (nu in Bunschoten). In de regel respecteerde men elkaars klanten, want de klant bepaalde wie er mocht leveren en sommigen kozen zelfs verschillende leveranciers. Zo kon het gebeuren dat bakker Boere op zaterdagochtend om 10 uur naar zijn klanten in Zevenhuizen reed, vervolgens Jan Keizer net na de middag, en bakker Ru van den Hoven sloot de rij aan het einde van de dag. Men probeerde elkaar soms toch nog ‘af te troeven’ door snel voorbij te fietsen en als eerste bij de volgende klant te zijn. ‘Deze hoef je niet meer heen’, werd er dan geroepen. Als je de pastorie en Leo’s Oord (destijds een door nonnen opgericht bejaardenhuis) als klant had, mocht je elke drie weken een week lang brood leveren. In de tussenliggende twee weken waren twee anderen aan de beurt. Bode/expediteur Verhoef had zelfs nagenoeg alle bakkers in het dorp als leverancier.

Ook tussen de bakkers onderling werden er echter zaken gedaan. Hooglandse bakkers die in Hooglanderveen brood te kort kwamen tijdens het uitventen, haalden het bij Brundel. En in Hoogland deden Wernsen, Stolp en Van den Hoven onderling ook zaken. Aanvankelijk was er zelfs voorkeur voor katholieke en protestantse bakkers, maar dat verdween geleidelijk.

Jan Keizer, ca 1970

Om nieuwe klanten te werven moest men de concurrent soms net even te slim af zijn. Toen in de wijk Langenoord huizen gebouwd werden voor personeel van de Amersfoortse metaalfabriek Bronswerk, betekende dat dus veel nieuwe klanten. Door deze al te bezoeken voordat zij er woonden, konden Jan Keizer en ook Ru van den Hoven al diverse nieuwe afnemers noteren. Voor de prijs hoefde men niet naar een andere bakker; broodprijzen werden van overheidswege vastgesteld.

 

Rekeninghoofden uit de jaren vijftig en zestig.

Hondenkar
De meeste bakkers hadden een winkel aan huis, maar het brood werd bijna altijd bij de klanten aan huis bezorgd. Er was meestal wel iemand thuis als de bakker kwam. Mocht de boer net zijn middagslaapje houden, dan werd het brood gewoon in een melkbus gedaan. Aanvankelijk gebeurde het bezorgen met de hondenkar, die later vervangen is door de bakfiets of een hitje (klein paard). Jan Keizer bezorgde later met een motorbakfiets. In een advertentie uit 1954 in het Dagblad voor Amersfoort bood bakker Stolp zijn ‘bakkersbakfiets met JLO-hulpmotor’ te koop aan wegens aanschaf van een auto.

Gert van den Hoven herinnert zich dat zijn vader een keer in de hondenkar was gaan liggen om te rusten, toen hij aan het einde van zijn ventwijk was gekomen. De honden wisten immers zelf de weg naar huis, dus dat was geen probleem. Toen hij echter halverwege gewekt werd door voorbijgangers dacht hij al thuis te zijn …

Ook herinnert hij zich de strenge winter van 1963. Toen de klanten in Zevenhuizen per fiets onbereikbaar waren door de hoge sneeuwduinen, werd er gebeld met Van den Hengel (één van de bewoners van Zevenhuizen die in die tijd over een telefoon beschikten). De manden met brood werden vervolgens bij klant Andries van Beek aan ’t Haartje neergezet, zodat de mensen uit Zevenhuizen deze met de slee mee konden nemen na de Heilige Mis op zondag.

Gert nam in de mand van zijn bakfiets 150 broden mee. Toen hij een keer een smal bruggetje over moest ging het mis. Met een volle mand belandde de hele vracht inclusief tassen in de sloot en kon hij de dag weer opnieuw beginnen met bakken. In latere jaren werd het brood met de auto aan huis bezorgd.

Bakken
Het bakken was een vak op zich. Men leerde dat veelal in de praktijk, maar later ook door een opleiding. Gert van den Hoven moest als 11-jarige eigenlijk naar school in Utrecht omdat daar een katholieke opleiding gevestigd was. Maar dat was iets teveel van het goede. Uiteindelijk mocht hij naar de LTS in Amersfoort. Nadat hij 1e gezel was geworden, werd hij 2e gezel en tenslotte hoofdgezel.

Water, meel en gist waren de ingrediënten van het brood. De deegmachine produceerde een klomp deeg van circa 70 kilo. Vervolgens werden er met een steker blokken van afgestoken, die eerst gewogen werden. Daar mocht maar een minimale afwijking in zijn. Dit product moest rijzen, waarvoor later speciale opmaakmachines kwamen. Dat rijzen gebeurde in een rijskast waarbij het deeg in een broodbus zat. Dat waren aanvankelijk losse bussen; later waren deze ook gekoppeld. Vervolgens ging het drie kwartier in de oven en was het brood klaar. Dit hele proces duurde zo ongeveer drie tot vier uur en werd vaak meermalen herhaald. Van de klomp deeg werden circa tachtig broden gebakken. Door deze procedure was het brood ook langer houdbaar dan wat tegenwoordig in een veel korter tijdsbestek wordt gebakken.

De oven werd aanvankelijk gestookt met takkenbossen. Later kwamen er briketten, eierkolen en oliestook. Ad en Ben Keizer herinneren zich dat hun vader bij zijn nieuwe heetwateroven zelf sloophout ging zagen bij Arnold Schimmel. Later werd deze oven geschikt gemaakt voor aardgas. Bij Van den Hoven werden er door de firma Prinsen hele partijen spoorbielsen met een lengte van 4 meter afgeleverd en ter plekke in stukken gezaagd.

Het meel werd meestal betrokken van de Hooglandse molenaar Ebing aan de Hamseweg. Ook waren er bakkers die meel betrokken bij De Korenschoof uit Utrecht. Bloem (meel) werd afgeleverd in zakken van 50 kilo, die vervolgens op de meelzolder werden opgeslagen.

Roggebroodbon (collectie Gert van den Hoven)

Roggebrood en gebak
Men bakte niet alleen brood, maar ook roggebrood en gebak. Brood was er maar in een paar soorten, waarvan tarwe- en witbrood de belangrijkste waren. Een aantal bakkers had eigen koeien, waarvan de melk diende als basisgrondstof voor het melkbrood. Net na de oorlog begon men ook met het bakken van regeringsbrood, dat grauw van kleur was. (Het heette zo omdat de overheid in 1916 de samenstelling had voorgeschreven.) Op zaterdag werd er melk- en krentenbrood gebakken.

Roggebrood bakte men meestal één keer per week. De boeren leverden de rogge aan molenaar Ebing, die hier aanvankelijk voor betaalde met een soort bonnensysteem. Een bon had de waarde van een half roggebrood en kon weer worden ingewisseld bij de bakker. Roggebrood werd niet gebakken zoals gewoon brood, maar gestoomd in gesloten ijzeren bakken. Dat gebeurde op een lagere temperatuur. Een brood met een wettelijk voorgeschreven gewicht van 8 ons, werd op ongeveer 240 graden gebakken. Als het uit de oven kwam was de oven nog 160 graden. Vervolgens ging het roggebrood er een nacht in. Als het er de volgende dag weer uitkwam, was de temperatuur gedaald naar 60 graden. Bakker Brundel bakte roggebrood van 6 of 12 pond. Na een nacht in de oven en met een laagje reuzel erop was dat een geliefde traktatie!

Er werd ook beschuit gebakken, een arbeidsintensief proces. Dit gebeurde één à twee keer per week. Per baksel leverde dat zestig tot zeventig pakken beschuit op. Jan Brundel kreeg een speciale bekroning voor de beschuit die hij maakte.
Gebak was er in die tijd in een beperkt aantal soorten. Moskovisch gebak was een soort cake; daarnaast was er zand- en vruchtengebak. Verder oliebollen en diverse soorten koekjes, zoals krakelingen.

Jan Keizer
Jan Keizer (1910 -1984) begon als schilderszoon, onder anderen bij Tammer in Soesterberg. Een aantal broers werd ook schilder, maar Jan besloot om bakker te worden. Hij kocht een stuk grond van Dirk van ’t Klooster van boerderij De Langenoord (de huidige pannekoekenboerderij), en gaf aannemer Antoon Penterman opdracht een huis annex bakkerij te bouwen. Hij trouwde op 16 januari 1935 met Fie Hooft. Samen kregen zij vijf kinderen. Fie regelde alles rondom de bijbehorende kruidenierswinkel. Met geleende spullen van parochiehuis Concordia zijn zij daar begonnen. Tot 1972 hebben zij de zaak aangehouden; toen kon Jan stoppen dankzij een saneringsregeling. Als je daar aan deel wilde nemen betekende dat meteen dat je het bedrijf moest beëindigen. Het pand is toen gekocht door slager Piet Buijnink uit Hooglanderveen. Na zijn pensionering heeft Jan Keizer nog vaak meegeholpen in de zaak van zijn overbuurman Gerard van de Kletersteeg.

Jan Keizer, rond 1970

Vrouw en kinderen helpen
Niet alleen de bakker deed zijn werk, ook zijn vrouw en de kinderen hielpen mee. De vrouw deed vaak de (kruideniers)winkel. De kinderen kregen diverse klusjes vóórdat zij naar school gingen. Na schooltijd gingen ze verder met brood strijken met de ragebol: door er water op te brengen kwam er glans op de korst. En ze hielpen met bezorgen. Bij bakker Keizer waren de kinderen ‘s zaterdags al om 5 uur ‘s morgens in de weer. Als de knecht om 7 uur begon hadden zij al veel werk verzet. Oudere kinderen hielpen ook dan met de bezorging. Met de broodmand ging men op pad. In de hengselmand zaten de specialiteiten van de bakker zoals koekjes en luxe artikelen.

Wassen
Als de bakkers zaterdagmiddag het werk neerlegden, was men echter nog niet klaar. Dan moest de kleding van de bakker en zijn knechten nog gewassen worden. Mevrouw Brundel herinnert zich dat de was in een kuip ging. Deze stond tot zondagmorgen in de week. Nadat de was was opgekookt ging deze op het bleekveld, waarna er nog blauwsel over ging om de kleding mooi wit te maken. Vervolgens ging de was nog in de SB (een stijfselproduct) en daarna ging de ijzeren strijkbout er overheen. Ook moest de bakkerij zaterdags geschrobd worden. De grote schoonmaak was meestal éénmaal per jaar.

Elke dag werken en bijbaantjes
Winkels mochten vanaf 8 augustus 1953 ook op zondagochtend geopend zijn. Men werkte destijds dus eigenlijk 6½ dag. De vrouwen deden na de Heilige Mis de boodschappen, terwijl de mannen koffie of een borreltje dronken. Ook werden dan de boodschappen van de hele week afgerekend. Per september 1961 werd de zondagsopenstelling weer teruggedraaid. Vaste klanten van Van den Hoven werden met een auto van Taxi Blom weer keurig thuisgebracht.

Sommige bakkers deden er nog ander werk bij. Als op Den Ham iemand overleden was, werden de paarden van bakker Schimmel voor de lijkkoets gespannen. Hiervoor ontving hij dan ƒ 8 per begrafenis. Maar ook kon het bakkerswerk onderdeel zijn van de boerderij.
We zagen al een voorbeeld uit 1734. Ook de kinderen van Ru van den Hoven hielpen met keuen (biggen) vangen en eieren rapen, en ze reden ’s zomers mee op de hooiwagen om het hooi bijeen te houden.

Overleg
Twee keer per jaar vond er overleg plaats tussen de bakkers. Dat was iedere keer bij een andere bakker. Dat ging niet over broodprijzen (die waren immers van overheidswege vastgesteld en werden gepubliceerd), maar wel over prijzen van andere bakkerswaren en over de indeling van de zomer- en winterperiode. Ieder had in die tijd drie dagen zomervakantie en er moest wel overlegd worden wie er wanneer beschikbaar was. Ook aan het einde van het jaar was er een overleg; dat was afhankelijk van het tijdstip waarop de feestdagen vielen. Bijeenkomsten begonnen in de regel vrij ‘gereserveerd’, na afloop kwam er vaak een fles jenever op tafel en werd de avond gezellig afgesloten.

Sociale functie
Bakkers vervulden in die tijd ook een sociale functie. Omdat zij contact hadden met veel mensen, wisten zij veel en dienden ze als een soort vraagbaak. Het is voorgekomen dat een klant aan de bakker vroeg of zijn zoon wel een geschikte partner had uitgekozen om mee te trouwen. Hij wist niet of het meisje wel van goeden huize kwam. Ook hielp men klanten die het wat minder breed hadden. Mocht er een keer brood overblijven na het venten, dan wist men precies welke mensen dat nodig hadden. Er waren bakkers die het brood er gratis achterlieten. En omdat de bakkers toch een oven hadden, werden zij regelmatig gevraagd om bijvoorbeeld appeltjes te drogen. Een klusje waar niets aan verdiend werd, maar wat er wel bij hoorde.

Bakker Jan Keizer was net na de oorlog een van de weinige Hooglanders met een auto. Dat gold ook voor de pastoor, boer Hein Veldhuizen en dokter Verbeek (die verschillende bakkers liet leveren). Keizer werd met zijn Austin nog wel eens gevraagd te rijden als zijn klanten er behoefte aan hadden.

Van alle bakkerijen die de voormalige gemeente Hoogland vroeger rijk was, zijn er zoals gemeld nog maar twee over. Het zijn neven en beiden dragen de naam Van de Kletersteeg. Een is gevestigd in Hoogland, de ander in Hooglanderveen.

Bronnen
Gesprekken met Corrie Brundel en de families Van de Hoef, Van den Hoven en Keizer.

Peter van Brakel e.a., … Hoogland, beelden die voorbijgaan … [Hoogland 1993]
Gijs Hilhorst, ‘Het huis Groot Weede’ ‘6 (2000) 89-92, 7 (2001) 6-11, 117
Dirk Steenbeek, ‘Een levensgenieter rond 1790. Een kasboek van huis Groot Weede’ (bewoner Hendrik Visschers) 7 (2001) 2-5, vgl. 8 (2002) 100