2014-2-1 Jans Voskuilen op vrijersvoeten, 1898-1906

Herinneringen van Mien Blom-Hooft, deel 2
Vertaling door Heleen Lasseur

In het decembernummer maakten we kennis met Jans (1880-1958) van boerderij Ver in ‘t Veld in polder De Haar. Op haar zestiende was zij een heel aantrekkelijk meisje geworden, niets te jong voor verkering.

Veel jonge mannen kwamen naar de afgelegen boerderij in de polder onder het voorwendsel dat ze kwamen helpen of kaarten met de broers van Jans. Zij genoot van de aandacht, maar de enige om wie ze echt gaf was Simon, een lange, rustige man. Op haar twaalfde wist ze al dat ze met hem wilde trouwen, maar ze zorgde er wel voor dat niemand dat wist. Ze had geen haast zich te binden en ze was niet bezorgd of haar ouders Simon wel goed genoeg zouden vinden, de middelste zoon van een katholieke, maar arme boer.

Jongens en meisjes
De partnerkeuze was beperkt voor jongeren in het dunbevolkte gebied. Je moest binnen je stand en je kerk blijven, dat laatste vooral. Het gezegde luidde:
‘Twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen’. In die tijd werden huwelijken vaak nog geregeld door de ouders om het bezit in de familie te houden. Huwelijken tussen kinderen van dezelfde welstand waren in de omgeving heel gewoon. Ruim de helft van de boerderijen in de omgeving was het eigendom van vier families, waaronder die van opoes vader Voskuilen en opoes moeder Huurdeman.

Los van de enkele keer dat Simon kwam kaarten met haar broers, zag Jans alleen een glimp van hem in de kerk, als ze op zondag naar dezelfde mis gingen. De jeugd uit de omgeving ontmoette elkaar alleen op Koninginnedag in juli en de Oogstdankdag eind september, als de oogst binnen was. Jong en oud kwam kijken naar de paardensport en traditionele paardenraces op Koninginnedag, met paardendressuur, springdemonstraties, tuigpaardrijden en ringsteken. Ringsteken was vooral populair bij de vrouwen. Zittend in het wagentje in hun zondagse kleren, probeerden de vrouwen een ring uit de top van een hoge, versierde paal te grijpen met een lange stok, terwijl hun partners lieten zien hoe behendig ze waren in het sturen van hun paarden tijdens de snelle rit.

Het slot van de oogstfestiviteiten in september opende met een parade. Daarna waren er traditionele wedstrijden zoals polsstokspringen, zaklopen, touwtrekken en mastklimmen, waarbij je een ham of metworst uit de top van een glibberige paal moest plukken. De vrolijke dag eindigde ‘s avonds met een klompendans, maar Jansje mocht van haar ouders zo lang niet blijven. Ze zeiden dat daar niets goeds van kwam en namen hun mokkende dochter mee naar huis om ’s middags nog de kippen en de varkens te voeren en de koeien te melken.

Naar Hoevelaken
Jans’ ouders heetten Cornelis Voskuilen en Alijda Huurdeman. Een, soms twee keer per jaar gingen zij met Jans op bezoek bij Alijda’s ouders in Hoevelaken. Twee uur kostte dat, vanuit de polder over rulle zandpaden en smalle klinkerwegen. Soms, als haar vader moest werken, ging ze alleen met haar moeder, die paard en wagen net zo goed bestuurde als een man. Het jaarlijkse ritje tussen de welige groene weilanden en de versgeploegde akkers was een belangrijke gebeurtenis voor Jans en haar moeder.

Toen Jans 18 was stierf grootvader Huurdeman; haar vader greep de kans om de boerderij in Hoevelaken over te nemen. Ver in ’t Veld werd gepacht van de katholieke kerk en dit was voor hem een goede gelegenheid een eigen stee te hebben. De lange boerderij in Hoevelaken (nu een jeugdherberg) was veel groter dan de boerderij in de polder die ze achter lieten. Naast een grote woonkamer was er een pronkkamer, die alleen gebruikt werd bij hoog bezoek, bijvoorbeeld van de pastoor. Er waren ook twee ruime slaapkamers en een flinke keuken. Aan de achterkant van het huis lagen drie grote paardenstallen en genoeg ruimte voor minstens veertig koeien langs de muren. Een kleine strook grasland achter het huis en aan de overkant van de weg, achter de protestantse kerk, was ook van Jansjes ouders. Elk weiland strekte zover als je kon kijken. In Hoevelaken was er geen katholieke kerk, omdat bijna de hele bevolking protestants was.

Een vrijer
Simon werd een geregelde gast op de boerderij in Hoevelaken, op de zaterdagavond. Rond de eeuwwisseling kwamen fietsen in de mode. ’s Zomers over de droge wegen ging daarmee de tocht veel sneller. Maar ’s winters stonden de paden onder water of waren ze besneeuwd; dan kon Simon gemakkelijker over de velden lopen, met een polsstok voor de sprong over sloten en weteringen. Hij was een van de beste polsstokspringers in de omgeving en als de waterwegen waren bevroren, schaatste hij waar hij kon.

             Simon was een van de beste polsstokspringers in de omgeving.

Simon was een kalme man met eindeloos geduld. Terwijl Jans en haar moeder breiden of borduurden, voerde hij beleefde en geestige gesprekken met haar vader en broers. Af en toe was er oogcontact met Jans, als haar ouders het niet zagen. Omdat hij geacht werd te vertrekken als de ouders om tien uur naar bed gingen, kon hij nooit langer dan zo’n twee uur blijven. Wanneer Jans hem de deur uit mocht laten en een paar minuten de tijd kreeg van haar ouders, floot Simon de hele weg naar huis omdat de reis de moeite waard was geweest. Pas na middernacht kon hij weer thuis zijn in de polder. Geen van beiden kon uitslapen op zondagmorgen, want de dieren moesten gevoerd worden en de koeien gemolken voor zeven uur ’s ochtends. De gezinnen moesten op tijd hun kerkelijke verplichtingen vervullen, Simon in Nijkerk en Jans in Amersfoort.

Het ongeluk
In de herfst van 1901, toen Jans eenentwintig was, verloor ze haar moeder Alijda door een verschrikkelijk ongeluk. Jans en haar ouders stonden op die gruwelijke zondagmorgen klaar om naar de kerk te gaan. Moeder zat in het tentwagentje met de teugels in de hand, wachtend op het instappen van man en dochter, toen het jonge paard schrok en plotseling onhandelbaar werd.
Buitengekomen zagen Jans en haar vader het paard keer op keer wild steigeren, met verwilderde blik kijkend, voorbenen hoog in de lucht. Schuim kwam uit de bek van het paard en het tentwagentje kantelde en zwaaide heen en weer. Jans’ vader liep kalm naar het verwilderde dier, zacht pratend om het te kalmeren. Voor hij in de buurt kon komen maakte het paard een scherpe bocht, brak los van de wagen en zette het op een galop. Het hele gezin keek vol afgrijzen toe hoe het wagentje over de kop sloeg en ten slotte tot stilstand kwam in de diepe sloot zo’n twintig meter voor het huis.

Jans’ moeder was zwaar gewond en buiten bewustzijn. De mannen droegen haar op een ladder naar binnen. De dokter kwam pas een paar uur later en kon niets meer voor haar doen. Ze had een hartaanval gehad en kwam niet meer bij bewustzijn. Ze stierf die nacht, negenenveertig jaar oud.

Begrafenis en vervreemding
Alijda had een grote familie en iedereen was op haar gesteld. Zoals gebruikelijk lag ze drie dagen opgebaard in de pronkkamer van de boerderij. Vrienden en verwanten kwamen uit de hele omgeving om hun medeleven te betuigen met het zwaar getroffen gezin. Een eindeloze rij van zwartgekapte koetsjes volgde de kist naar de kerk in Amersfoort. Na de begrafenis parkeerden de rouwkoetsen langs de dorpsstraat van Hoevelaken voor de traditionele koffietafel: veel koffie en witte luxe broodjes met kaas, rookvlees en metworst, gevolgd door een paar borreltjes om hun kwetsbaarheid en verdriet het hoofd te bieden.

Schuim kwam uit de bek van het paard en het tentwagentje  kantelde en zwaaide heen en weer.

De zorg voor het huishouden zonder haar moeder aan wie ze erg gehecht was, was zwaar voor Jans. Haar vader besteedde steeds meer aandacht aan de meid en dat stemde Jans bitter en wrokkig. Toen de meid meer en meer de plaats van haar moeder innam, werd het leven al snel ondraaglijk voor Jans. Ze snakte naar een eigen huis maar wist dat ze nog lang moest wachten voor Simon haar iets kon bieden.

Geheime missen
Simons naam Van de Grootevheen geeft aan dat zijn voorouders uit een groot veengebied kwamen; arm, moerasachtig land. In 1811, toen Napoleon in Nederland de baas was, werd de Burgerlijke Stand ingevoerd en moest iedereen een achternaam hebben. De meeste mensen waren al bekend onder de naam van hun boerderij, hun beroep of waar ze vandaan kwamen, in Simons geval het grote veen.

Simons familie was niet ambitieus. Hun boerderij in de polder, vijf kilometer van Nijkerk, was niets in vergelijking met de hofstee waar Jans woonde. Maar als vrome katholieken, altijd klaar om anderen te helpen, waren de Van de Grootevheens zeer gerespecteerd. Eén van Simons ooms was priester en twee tantes waren non. Hun voorouders waren al eeuwen nauw verbonden met de katholieke kerk. Na de Hervorming in 1579-1580, toen de katholieke eredienst verboden werd, droegen rondreizende priesters op hun boerderij geregeld in het geheim de mis op. Met gevaar voor hun eigen gezin organiseerden ze huwelijkssluitingen en hielpen mensen uit de wijde omgeving, zodat hun kinderen gedoopt konden worden tijdens nachtelijke missen.

De arme oom
In 1870 stuurde aartsbisschop H. van de Wetering pastoor H.J. Pieck naar Hoogland om een nieuwe kerk te bouwen. De bisschop, zelf op Hoogland geboren, had zorgvuldig de beste man voor deze baan gekozen. Als boerenzoon reed de energieke priester van boerderij naar boerderij, per fiets of te paard. Hij vertelde de boeren eerst hoe ze meer konden verdienen, vóór hij om een schenking voor de kerk vroeg. Zijn gezonde financiële adviezen dwongen de bewondering van de gemeenschap af en mensen gaven vaak meer dan ze van plan waren geweest. Simons oom Rijk was waarschijnlijk zo iemand. Toen hij in 1873 vijftig jaar getrouwd was, gaf hij zijn boerderij en al zijn land aan pastoor Pieck voor de kerkbouw!

Het verhaal gaat dat Rijk geen cent meer had en zijn laatste levensjaren in grote armoede sleet. Elke dag moest hij de nonnen, die hem verzorgden in Leo’s Oord, om wat tabak voor zijn pijp vragen. Aan pastoor Pieck zelf vroeg hij eens om een nieuwe pet. De priester bekeek de oude en zei: ‘Je hebt geen nieuwe pet nodig, Grootevheen; met een nieuwe klep er op kan die nog jaren mee!’

Rel rond de boerderij
Simon kwam uit een gezin van acht kinderen. Drie daarvan stierven al jong. Toen zijn enige zus trouwde, woonden alleen hij en zijn oudste broer nog bij hun oude ouders. De traditie schreef voor dat de oudste zoon de boerderij erfde. Simons enige hoop was dat hij een boerderij kon pachten, zodat hij Jans ten huwelijk kon vragen.

Naast het werk op de eigen boerderij werkte Simon voor andere boeren, vaak zonder betaling. Een van hen was een oude protestantse buurman die hij van jongs af aan had geholpen. Toen de pachttermijn van de verwaarloosde boerderij van het paar afliep, schreef de boer de nieuwe pacht over aan Simon. Maar toen de dominee van de protestantse kerk in Nijkerk dat hoorde, was hij woedend dat de oude man een katholiek de boerderij gunde, terwijl zoveel jonge protestanten een eigen bedrijf wilden beginnen. De volgende zondag veroordeelde de dominee de oude man vanaf de kansel. Maar de oude man bleef bij zijn besluit. Hij maakte de dominee duidelijk dat hij liever zaken deed met zijn katholieke buren dan met jaloerse protestanten, met wie hij alleen maar problemen had gehad.

Simon had veel geld nodig om de boerderij te laten draaien. Net als elke boerenzoon had hij thuis altijd zonder betaling gewerkt. In ruil daarvoor hielpen ouders hun zoons financieel en betaalden, als ze dat konden, uitzet en huwelijk voor hun dochters. Voor Simon konden zijn ouders niet veel doen. Ze protesteerden echter hevig toen hun zoon geld wilde lenen van de Boerenleenbank, die tien jaar eerder was opgericht. Als ze iets niet konden betalen deden ze zonder; zo’n schuld op hun schouders zouden ze vreselijk ongemakkelijk vinden, zeiden ze. Hoewel Simon al dertig was en hun toestemming voor de lening niet nodig had, wilde hij toch graag hun zegen hebben. Hij vroeg raad aan pastoor Pieck. Het kostte hem niet veel tijd om de ouders er van te overtuigen dat Simon wijs deed met die lening voor zijn bedrijf. Hij twijfelde er niet aan dat het jonge paar een groot succes zou maken van de boerderij, zei hij.

(wordt vervolgd)