‘Met de meeste dankbaarheid en inschikkelijkheid bezield’
MIEKE HEURNEMAN
In oktober 1914 kwam er een grote stroom Belgen naar Nederland. Ze waren gevlucht voor het oorlogsgeweld in eigen land. Een groot aantal is opgevangen in Amersfoort en omgeving. In Zeist werd een interneringskamp gebouwd voor gevluchte militairen en er werden bij Amersfoort speciale dorpen gebouwd voor de burgervluchtelingen: Albertsdorp, Elisabethdorp en Nieuwdorp. Daarnaast werden Belgen opgevangen door particulieren. Ook in Hoogland werden gevluchte burgers ondergebracht. Wie waren dat en wat betekende het wonen hier voor hen en voor de Hooglanders?
Belgen op de vlucht
Kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was het Duitse leger begin augustus 1914 België binnengevallen. Toen al waren de eerste vluchtelingen uitgeweken naar het neutrale en dus veilige Nederland. Op 15 september noemde koningin Wilhelmina hen in haar troonrede: ‘Diep begaan met het lot van alle volken, die in den krijg zijn meegesleept, draagt Nederland de buitengewone lasten, die het worden opgelegd, gewillig en ontvangt met open armen alle ongelukkigen, die binnen zijn grenzen een toevlucht zoeken.’
Aanvankelijk was de vluchtelingenstroom niet zo groot, maar die groeide enorm toen de stad Antwerpen door de Duitsers werd belegerd. De strijd was hevig en de situatie was zó gevaarlijk dat het Antwerpse gemeentebestuur de bevolking aanraadde om te vertrekken. Velen gaven aan deze oproep gehoor en vluchtten naar Nederland. Grote aantallen burgers en militairen kwamen de grens over. Dat gebeurde per trein of te voet. Drie dagen later was in Antwerpen nog maar een fractie van de 400.000 inwoners overgebleven. Weer een dag later gaf de stad zich over.
Opvang in Amersfoort
Het zuiden van Nederland kon de toestroom van Belgen niet aan. Met treinen werden ze naar andere delen van het land vervoerd. In en rond Amersfoort werden uiteindelijk zo’n 25.000 vluchtelingen opgevangen. Op maandag 12 oktober arriveerden de eersten op het station. Het Stationsplein zag zwart van de nieuwsgierigen. Militairen gingen naar de Juliana van Stolbergkazerne en de burgers werden naar sociëteitsgebouw ‘t Valkje in de Valkestraat gebracht.
Belgische burgervluchtelingen krijgen een maaltijd in ‘t Valkje, het gebouw van Sociëteit De Vereeniging in de Valkestraat (Collectie Archief Eemland 10437).
Daar kregen ze te eten en te drinken. Vervolgens gingen ze naar een pakhuis van graan- en veevoederhandelaar Gerritsen bij de Koppel, dat dienst deed als nachtverblijf. Amersfoortse dames waren druk in de weer met het inzamelen van geld en goederen voor de opvang en de verzorging van de vluchtelingen.
Naar Hoogland
Op 16 oktober werden vanuit Amersfoort zeventig vluchtelingen met auto’s naar Hoogland gebracht. Zij werden opgevangen in een tent op landgoed Schothorst en aan De Ham. Een lokaal van de openbare school was ingericht als eetzaal. De journalist die hierover schreef in De Eembode was onder de indruk van de meelevendheid in Hoogland: ‘Het medelijden met de ongelukkigen, die voor de verschrikkingen van den oorlog hun vaderland hebben moeten ontvluchten, is hier groot en wordt metterdaad getoond. De menschen worden hier zeer goed verzorgd en met hartelijkheid behandeld.’ Net als in andere gemeenten was er in Hoogland een comité opgericht om de opvang in goede banen te leiden. Albertine Birnie-Kranenburg (1872-1932) was presidente van dit comité. Zij was de echtgenote van kunstenaar Johan Birnie, die van 1909 tot 1915 met zijn gezin in Hoogland woonde. Zij zette zich ook voor andere sociale doelen in. Zo was zij in 1917 lid van een comité dat in Amersfoort een kindertehuis wilde stichten. De hervormde dominee Jan Jacob Thomson (1882-1961, predikant Hoogland 1908-1920) vervulde de functies van secretaris en penningmeester van het plaatselijke vluchtelingencomité.
Albertine Birnie-Kranenburg (1872-1932), presidente van het plaatselijk comité voor de opvang van Belgische vluchtelingen in Hoogland (Collectie Bernard Kranenburg). Ernaast een ets door Albertines man Johan uit 1912. Dit is de latere Hooglandseweg (toen nog Hooglands grondgebied) gezien uit het noorden. Op de voorgrond de brug over de Oude Eem, rechtsachter de schoorsteen van de gasfabriek bij het spoor. Midden de Onze-Lieve-Vrouwetoren (Collectie Museum Flehite).
De vluchtelingen
In Hoogland vonden uiteindelijk 84 Belgische vluchtelingen onderdak. Op een bevolking van 2.614 zielen was dat 3%. Vergeleken met andere gemeenten in Eemland was dat iets onder het gemiddelde. Vooral Amersfoort en Soest namen naar verhouding veel burgervluchtelingen op (nog afgezien van de militairen).
Eemlandse gemeenten Aantal inwoners Burgervluchtelingen Vluchtelingen als %
van aantal inwoners
Amersfoort 24.451 3.076 13%
Baarn 9.251 484 5%
Bunschoten 3.412 Geen Geen
Eemnes 1.322 3 0%
Hoogland 2.614 84 3%
Leusden 3.028 21 1%
Renswoude 1.431 52 4%
Soest 5.785 454 8%
Stoutenburg 871 Geen Geen
Woudenberg 2.926 56 2%
Totaal 55.091 4.230 gemiddeld 3,6%
Onder de vluchtelingen waren mannen, vrouwen en veel kinderen. Er waren 35 kinderen jonger dan 12 jaar. De jongste was de zuigeling Jozef Taeymans, die 2½ maand oud was. Hij en zijn familie kregen met de meeste anderen onderdak in één van de schuren die voor de opvang waren ingericht. De oudste vluchteling die naar Hoogland kwam, was de 81-jarige Theresia Wassenhoven uit Berchem. Zij was één van vier personen die werden ondergebracht bij de zusters op Leo’s Oord. Van de Belgen kwamen er 36 uit Antwerpen zelf, de anderen uit dorpen en gehuchten in de nabije omgeving: Berchem (13), Borgerhout (8), Deurnehout (1), Heyst op den Berg (15), Merxem (5), Werchter (5) en Wommelghem (1). De vluchtelingen met een beroep waren veelal handwerkers, ambachtslieden of boeren. In maart 1915 meldde de burgemeester van Hoogland dat zich hier ‘alleen behoeftige Belgische vluchtelingen ophouden’. Enkele uitzonderingen daar gelaten.
Leo’s Oord, ca. 1926 (Collectie Historische Kring Hoogland).
Hulpgoederen voor de vluchtelingen
Voor de opvang van de vluchtelingen waren allerlei goederen zoals textiel en vaatwerk nodig. De gemeente Hoogland schafte het volgende aan:
40 dekens 1 petroleumstel
50 lakens 2 soeplepels
50 handdoeken 12 aardappelmessen
24 droogdoeken 60 lepels
3 vaatdoeken 60 vorken
5 emmers 2 zinken emmers voor de privaten
1 zinken teil
Het beddengoed en bestek lijken onvoldoende voor de 84 vluchtelingen, maar mogelijk werd dit aangevuld met wat onder de Hooglanders was ingezameld. Daarnaast waren allerlei andere zaken nodig, zoals brandstof (cokes en kolen) en levensmiddelen. De Hooglandse bakkers H. Evers, C. van den Hoven, G. Schimmel en P. Stolp leverden beschuit en brood. Kruidenierswaren werden ook ter plaatse ingeslagen bij G. Pommer en A. van den Tweel en melk bij de Coöperatieve Zuivelfabriek in Hoogland. Verder waren vlees, groene erwten, bonen, aardappelen, rijst, koffiebonen, ontsmettingsmiddelen, stro en textiel nodig. Daarvan kwam een deel uit Amersfoort. Alleen al over de maand januari 1915 bedroegen de kosten f 500,-. Brood en vlees waren de grootste posten.
De eerste opvang vond plaats in tenten en schuren. Zo stelde A. Schimmel aanvankelijk voor f 9,- en later voor f 18,- zijn schuur ter beschikking. P. van der Kooij en G. van de Pol verhuurden in de eerste maanden beiden een kamer.
In maart 1915 blijkt een deel van de vluchtelingen te verblijven in het koetshuis van de heer Verloren van Themaat op Huize Schothorst en een ander deel in een schuur of pakhuis van een meelhandelaar. Voor de huur van deze schuur werd f 2,- per week gedeclareerd, wat volgens de burgemeester ‘zeer schappelijk genoemd mag worden’. Een aantal Hooglanders kon dus profiteren van de Belgen, want de verhuur van woonruimte en de verkoop van levensmiddelen en andere goederen leverden hen extra inkomsten op.
Zachte dwang om terug te keren
Eind 1914 was de verwachting dat de situatie in Antwerpen snel weer veilig zou zijn en dat de vluchtelingen huiswaarts zouden keren. De meesten deden dat op den duur ook, maar velen bleven langer dan verwacht. De situatie in België was nog steeds onzeker, de werkloosheid hoog en in Nederland waren de vluchtelingen tenminste verzekerd van ondersteuning. Al snel hadden de overheden ‘zachte dwang’ uitgeoefend om hen zover te krijgen terug te gaan. Inderdaad is ook vanuit Hoogland vanaf eind oktober een aantal vluchtelingen teruggekeerd. Voor het eind van het jaar waren dat er zeven en in het eerste half jaar van 1915 nog eens zestien. In plaats van terug naar België gingen er ook vluchtelingen naar Engeland. Dat gebeurde op kosten van de Britse regering. Die verspreidde ook lijsten van beroepen waarnaar in Engeland veel vraag was. De animo hiervoor lijkt in Hoogland niet groot te zijn geweest. Eén van de weinigen die van hieruit de oversteek maakte, was de 27-jarige Josephina Mathilda Soethaert, geb. Diels. Zij vertrok op 23 november 1914 samen met haar tweejarige zoontje. Maar zonder haar dochtertje Joanna Maria, dat (zes maanden oud) op 21 oktober in Hoogland was overleden.
Belgen die bleven
In november 1915, ruim een jaar nadat de meeste Belgen waren gearriveerd, waren er nog steeds Belgische vluchtelingen in Hoogland. Ook het plaatselijke comité was nog altijd actief. Volgens het Nederlands Comité tot Steun van Belgische en andere slachtoffers was het zelfs te verwachten dat er binnen afzienbare tijd nog meer vluchtelingen uit België naar Nederland zouden komen. Burgemeester Henri Charles Van Tuyll van Serooskerken (1884-1952, burgemeester Hoogland 1915-1930) liet weten dat Hoogland er onmogelijk nog méér aankon, want er stonden geen woningen leeg en er waren ook geen andere gebouwen beschikbaar. Hij vreesde ook dat het onderhoud van devluchtelingen financiële problemen op zou gaan leveren.
Op 1 december werden in Hoogland op rijkskosten nog veertien Belgen onderhouden, onder wie zeven kinderen. Daarnaast waren er nog acht vluchtelingen, onder wie vijf kinderen, die ondersteund werden door particulieren. Er waren toen dus nog 22 vluchtelingen over van de oorspronkelijke 84. Sommige Belgen vonden in de omgeving werk en onderdak, bijvoorbeeld op één van de Hooglandse boerderijen. In 1997 vertelde Gijs Voorburg dat op Bosserdijk de jonge Frans als knecht werkzaam was. De Belgen zouden ‘lange haken aan d’r vingers’ hebben gehad. Zo zou Frans er eens vandoor zijn gegaan met een zak aardappels, die hij op het interneringskamp verkocht. Zijn vader, die bij een andere boer werkte, zou met drie overhemden aan zijn vertrokken. Soms had een vluchteling meer dan de gebruikelijke steun nodig. Zo vroegen B&W van Hoogland in maart 1916 aan de inspecteur van volksgezondheid toestemming om een Belgische vluchteling in een ziekenhuis op te laten nemen. Misschien ging het om de dertienjarige Rosalie de Preter, voor wie enkele maanden later dokterskosten noodzakelijk waren.
School aan de Hamseweg te Hoogland (achter de bomen)
met op de achtergrond de toren van de NH kerk, ca. 1930
(Collectie Historische Kring Hoogland).
De Belgische kinderen gingen in Hoogland naar school: de meisjes bij de zusters op Leo’s Oord en de jongens naar de openbare lagere school met schoolhoofd R.T. Breemer aan De Ham, die in totaal 170 leerlingen telde. In 1915 waren dat de jongens Joseph en Alphons van den Brande, Jules en Joseph de Preter en Leonard Barvoets. In 1916 zaten de broers Van den Brande (12 en 13 jaar) en Leonard Barvoets (8 jaar) niet meer op school. De eersten wellicht omdat ze alle klassen doorlopen hadden en de laatste is misschien teruggekeerd naar België. In dat jaar duikt voor het eerst de naam van de tienjarige Joannes Franciscus de Preter op in de leerlingenlijst. De vraag is waarom hij daar niet al eerder op voorkwam.
Schoolfoto van de Openbare Lagere School aan De Ham in Hoogland, ca. 1915.
Dit was een gemengde school. Op de voorste rij schoolhoofd dhr. R.T. Breemer (protestant).
Rechts onderwijzer Ribberink (katholiek). Mogelijk staan op deze foto één of meer Belgische jongens die hier toen op school zaten. (Collectie Archief Eemland, 10179)
Het raadsel van de kleine Alfons
En dan was er het bijzondere verhaal over ‘Alfons Verdoyen’, zoals kinderboekenschrijver Jacob Stamperius dat beschreef in Alfons, de kleine Belgische vluchteling (1917). Stamperius was tijdens de Eerste Wereldoorlog schoolopziener van het district Utrecht. In het boek beschrijft hij zijn bezoek aan een school ‘die te midden van akkers en weilanden ruim een uur gaans achter Amersfoort gelegen is’ in het najaar van 1914. Uit de beschrijving van het dorp met een rooms-katholieke kerk en een gesticht, waar katholieke zusters onderwijs gaven aan meisjes, blijkt dat het
om Hoogland moet gaan. Tot zijn verbazing trof Stamperius daar in een klas vol met meisjes ook een jongetje van een jaar of elf aan. Het bleek te gaan om Alfons Verdoyen, die naar Nederland was gevlucht en onderweg zijn moeder, grootmoeder en zusje was kwijtgeraakt. Zijn vader diende in het Belgische leger. In Hoogland aangekomen hadden de zusters zich over hem ontfermd. Toen Stamperius de school een jaar later weer bezocht, bleek Alfons vertrokken.
J. Stamperius, Alfons, de kleine Belgische vluchteling. Een verhaal uit het begin van den oorlog (Heusden z.j. [1917]) (Collectie Historische Kring Hoogland).
Stamperius kreeg in geuren en kleuren te horen dat er op een dag een vreemde mevrouw in de klas was gekomen. Alfons had een luide kreet geslaakt, was opgesprongen en was op haar afgevlogen. Het bleek zijn moeder te zijn, met zijn kleine zusje. Eindelijk gevonden! De drie gingen in Elisabethdorp wonen, dat in de Bokkeduinen bij Amersfoort was gebouwd voor vrouwen en kinderen van geïnterneerde militairen. Alfons’ vader bleek geïnterneerd in Kamp Zeist bij Soesterberg. De hereniging was te danken geweest aan de burgemeester van Hoogland, die de familie van Alfons in België had weten op te sporen. Eind goed al goed. Maar hoe betrouwbaar is dit verhaal? Het is opgetekend in een kinderboek. Bovendien komt op de vluchtelingenlijst van Hoogland geen Alfons Verdoyen voor. Heeft Stamperius de werkelijkheid aangevuld met zijn fantasie?
Toch lijkt dit jongetje echt te hebben bestaan. De moeder van Jeanne Kruys-van Loen zou bij hem in de klas hebben gezeten. Als we de vluchtelingenlijst bekijken, lijkt het erop dat er inderdaad een jongetje van tien jaar zonder ouders naar Hoogland is gekomen. Hij werd opgevangen op Leo’s Oord. Zijn naam is Edmond de Winter. Misschien dat dit het bewuste jongetje is en dat Stamperius alleen een andere naam heeft gebruikt?
Wangedrag gestraft
Toen duidelijk was geworden dat niet alle vluchtelingen meteen zouden terugkeren naar België, werden permanente vluchtoorden gesticht, zoals in Ede, Nunspeet en Uden. Dit waren grote barakkenkampen, waar onder anderen behoeftigen terechtkwamen. Wie zich misdroeg, werd naar het vluchtoord in Nunspeet gestuurd. Dit was berucht, omdat er ook criminelen en andere ‘ongewenschten’ zaten, zoals alcoholisten, prostituees, syfilislijders en asocialen. Met orde en tucht werd geprobeerd hen weer in het gareel te krijgen. In februari 1917 werd vanuit Hoogland de Belg August de Preter met zijn vrouw en negen kinderen (onder wie de eerder genoemde Rosalie) naar
Nunspeet gestuurd. Dit was één van de Belgische families De Preter die in Hoogland verbleven. Hoe had het zover kunnen komen? Dit niet onbemiddelde boerengezin, dat afkomstig was uit Heyst op den Berg, was op 13 oktober 1914 met vele anderen in Hoogland aangekomen. Aanvankelijk waren ze ondergebracht in voor de vluchtelingen ingerichte schuren. Later hadden ze één van de beste verblijfplaatsen gekregen: de koetsierswoning bij Huis Schothorst.
Ontwerp-bouwtekening voor de voorgevel van een stal en koetshuis met koetsierswoning bij het Huis Schothorst op Hoogland door S.A. van Lunteren, 1871 (Collectie Archief Eemland, K255).
Eerst hadden ze die gedeeld met een ander gezin. Nadat dat gezin was vertrokken, wilden ze hier alleen blijven wonen. De gemeente vond het redelijk dat De Preter dan wel de kosten voor verwarming en elektriciteit voor zijn rekening zou nemen, omdat men dit anders voor twee plaatsen zou moeten betalen, terwijl er maar één bezet was. De gemeente Hoogland dreigde boven het maximum toegestane bedrag aan ondersteuning voor de vluchtelingen uit te komen, zodat daarnaast bezuinigingen nodig waren. Dominee Thomson (het enige overgebleven lid van het plaatselijk comité) en burgemeester Van Tuyll besloten toen om aan De Preter geen aardappelen meer te verstrekken. Daar moest hij voortaan zelf voor zorgen. En volgens hen kon hij dat ook best betalen, want hij werkte geregeld. Hij verdiende zeker wel f 6,- tot f 8,- en soms wel f 20,- per week en ook twee van zijn zoons hadden een inkomen.
Ondankbaar en onfatsoenlijk
Dat pikte De Preter niet. Dominee Thomson schreef de burgemeester daarover:
‘De Preter heeft hiermee geen genoegen genomen, en nam met zijn gezin daarna een zo onbeschofte en vijandige houding aan dat wij hem zeiden dat […] wij u zouden vragen anderen aan te wijzen, die hem meer naar zijn zin zouden verzorgen.’ Daarna had De Preter zich niet meer laten zien en was hij ook zijn spek en vlees niet meer komen ophalen. Bovendien had hij een klacht ingediend bij de burgemeester over de wijze waarop hij behandeld werd. Onfatsoenlijk en ondankbaar vond de burgemeester dat. De houding van De Preter was niet te vergelijken met die van de andere vluchtelingen in Hoogland ‘die steeds met de meeste dankbaarheid en inschikkelijkheid bezield zich toonen’. En dat terwijl hij altijd een streepje voor had gehad. Hij en zijn gezin hadden niet alleen de beste woonplek gehad, ze hadden zelfs in ledikanten kunnen slapen. De vrouw van De Preter, die een zwak gestel had, had maandenlang witbrood en eieren kunnen eten. Zij hadden steeds de beste kleding gekregen: ‘alleen deze kinderen hebben nieuwe pakjes gehad’. Ook hadden zij geconserveerde levensmiddelen uit Amerika ontvangen. De plaatselijke dokter had geregeld hun zieke kinderen behandeld en gratis medicijnen gegeven.
Brief van dominee J.J. Thomson aan burgemeester H.Ch. van Tuyll van Hoogland over de kwestie De Preter, 7 februari 1917 (Archief Eemland, Archief gemeenten Hoogland en Duist, De Haar en Zevenhuizen, 1644-1983, inv.nr. 113).
Bij de bevalling van mevrouw De Preter was ‘de juffrouw’ uit Amersfoort komen helpen en het hele gezin had toen een flinke hoeveelheid ondergoed gekregen. Dominee Thomson liet tot zijn spijt weten ‘dat ik in geenen deele bereid ben om voor een gezin als dit ook maar de minste zorg op mij te nemen, waar het voor hen niet anders dan wenschelijk zijn kan hen uit de mishandeling te bevrijden.’
Burgemeester Van Tuyll besloot vervolgens in overleg met de landelijke vluchtelingencommissie om het gezin De Preter naar Nunspeet te sturen. Ze kregen voldoende beddengoed mee en per persoon twee verschoningen. Ruim twee weken na hun vertrek bleek August De Preter terug te willen naar Hoogland en zijn gezin achter te willen laten in Nunspeet. Burgemeester Van Tuyll verzocht het vluchtoord in Nunspeet om dit niet toe te staan. Dit in het belang van de andere vluchtelingen in Hoogland ‘die zich allen dankbaar toonen’.
De afloop
Gedurende de hele Eerste Wereldoorlog zijn er Belgische vluchtelingen in Hoogland gebleven en ondersteund. Voor het gehele jaar 1918 heeft de gemeente Hoogland daarvoor nog declaraties ingediend. In die jaren zullen de Belgen steeds meer zijn geïntegreerd in de samenleving hier. Eén van hen was Maria Elisa de Preter. Zij was de oudste dochter van August de Preter, die naar
Nunspeet was gestuurd. Blijkbaar is Maria Elisa teruggekomen en heeft ze als dienstbode een betrekking gevonden. Op 10 december 1918 overleed zij op 18-jarige leeftijd te Amersfoort.
Frans de Preter alias pater Everard van Werchter
Van enkele leden van een andere familie De Preter is nog wat meer bekend: van Frans en zijn vader Emile de Preter. Joannes Franciscus de Preter was een boerenzoon die als jongetje van acht jaar met zijn vader, broer en zusje vanuit Werchter bij Antwerpen naar Nederland was gevlucht en op 13 oktober 1914 in Hoogland was aangekomen. Zijn moeder was al eerder overleden. Aanvankelijk waren ze hier opgevangen in één van de voor de vluchtelingen ingerichte schuren. Later woonden ze bij de zusters op Leo’s Oord. Frans de Preter trad na de oorlog toe tot de orde van de kapucijnen. Op 30 mei 1931 werd hij tot priester gewijd. Ruim een maand later was in De Eembode te lezen hoe hij onder zijn nieuwe naam, pater Everard van Werchter, zijn eerste plechtige heilige mis opdroeg in de Sint-Martinuskerk in Hoogland. De kerk was smaakvol ingericht. Pastoor De Jong hield een feestrede, waarin hij zijn vader feliciteerde en ook de zusters van Leo’s Oord gelukwenste, voor wie ‘deze blijde plechtigheid een groote voldoening’ moest zijn. In de dagen daarna droeg Frans de Preter ook in de kerk van Hooglanderveen de Heilige Mis op. Een jaar later vertrok hij als missionaris naar Congo, waar hij tot 1989 zou blijven. Op 12 november 1998 stierf hij op 92-jarige leeftijd in Herentals in België. Ook zijn zus Leonia Elisabeth is geestelijke geworden. Zij overleed als Zuster Emile in 1965 in het Sint-Cuneraklooster te Heeswijk.
Voor- en achterzijde van het bidprentje van Zuster Emile de Preter, geboren als
Leonia Elisabeth de Preter (1909-1965) (Collectie Historische Kring Hoogland).
Emile de Preter
De vreugde over de priesterwijding van Frans de Preter staat in contrast met wat De Eembode drie jaar later meldde over zijn toen 65-jarige vader Franciscus Emilius (Emile). Deze woonde toen in het Sint-Jozefgesticht in Hooglanderveen. Nadat hij enige tijd als vluchteling in Hoogland had doorgebracht, was hij naar Hoevelaken vertrokken. Daar had hij bij verschillende boeren gewerkt; op zijn laatste werkadres alleen voor de kost. Na wat omzwervingen had hij aangeklopt bij de parochie in Hooglanderveen. De man was armlastig en kon niet in zijn eigen onderhoud voorzien.
Het RK Armbestuur van Hooglanderveen had aan de gemeente Hoevelaken voorgesteld om de helft van de kosten te betalen, omdat Emile de Preter onder haar verantwoordelijkheid viel. De kosten bedroegen f 300,-, maar omdat de man nog wel wat werkzaamheden in de tuin kon verrichten,
werden die uiteindelijk vastgesteld op f 250,-. B&W van Hoevelaken bleken echter niet bereid de f 125,- aan verpleegkosten te betalen. Pastoor Broere van Hooglanderveen was diep teleurgesteld.
Hij had een half jaar eerder nog een goed woordje voor De Preter gedaan bij de burgemeester van Hoevelaken. Die had ook zijn best gedaan, maar hij had de wethouders niet kunnen overtuigen. Kon De Preter nu wel in het gesticht blijven? Hoe dit is afgelopen is niet bekend. Uiteindelijk is Emile de Preter op 4 maart 1955 overleden en vervolgens begraven op de RK begraafplaats te Amersfoort.
Voor- en achterzijde van het bidprentje van Franciscus Emilius de Preter (1868-1955)
(Collectie Historische Kring Hoogland).
Met dank aan Heleen Lasseur en Cees van Loen.
Belangrijkste bronnen
Literatuur
Evelyn de Roodt, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en krijgsgevangenen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog (Zaltbommel 2000)
Gerard Raven, ‘Boerderij Bosserdijk sinds 1630 (deel 3 en slot)’, De Bewaarsman 3 (1997) 50-59
J. Stamperius, Alfons, de kleine Belgische vluchteling. Een verhaal uit het begin van den oorlog (Heusden z.j. [1917])
Archiefbronnen
Opgave van vluchtelingen welke verblijf houden of gehouden hebben in de provincie Utrecht. Samengesteld door het Utrechtsch Provinciaal Comité tot hulp en ondersteuning van vluchtelingen (Utrecht 1915). Te raadplegen op http://www.hetutrechtsarchief.nl/expositie/in-staat-van-oorlog/vluchtelingenregister
Archief Eemland:
Archief gemeenten Hoogland en Duist, De Haar en Zevenhuizen, 1644-1983 inv.nr. 110-114,
Ingekomen en minuten van uitgegane stukken (1914-1919) en inv.nr. 195-196, Kopieboeken van uitgegane stukken, registers houdende afschriften van uitgegane stukken (1914-1915)
Het Utrechts Archief:
Archief van het Provinciaal Bestuur, 1813-1920 inv.nr. 7547-7551, Stukken betreffende de zorg voor Belgische vluchtelingen, 1915-1916
Kranten
De Eembode, 16-10-1914, 31-7-1931, 1-5-1934, 1-6-1934
Internet
http://theo.kuleuven.be/en/research/research_units/ru_church/ru_church_capuchins/unpublished-contributions/lijst-missionarissen (over pater Frans Everardus van Werchter)