Herinneringen aan drogisterijgezin 1945-1970
HANS KEIZER
Wat was er bij ons in de winkel te vinden? Wat deden mijn tante en mijn moeder er? En hoe kwam mijn vader aan zijn diploma?
De winkel omstreeks 1957. Achter de toonbank An Brouwer, die in ons huishouden hielp en blijkbaar ook wel in de winkel stond. Voor de toonbank v.l.n.r. Arda, de auteur in getordeerde houding, Leo en Ria.
Kort na de Tweede Wereldoorlog begon mijn vader, die toen een schilderszaak had, een verfwinkel in de verbouwde woonkamer van zijn ouderlijk huis. (Voortaan was de keuken daar tevens woonkamer.) Hij was in februari 1944 getrouwd en woonde ertegenover. Vader en moeder kregen in deze schrale tijden ook cadeaus van groothandels die aan de schilderszaak leverden. Van verffabriek Kieviet de Jonge in Groningen bijvoorbeeld kregen ze 2 kg bootlak. Dit cadeau werd hun formeel toegezegd door de vertegenwoordiger, de heer Klinkert, die in een brief stelde: ‘Het is wel een enigszins nuchter huwelijksgeschenk, maar het opent voor U misschien een mogelijkheid om door middel daarvan een voor u beiden meer passend iets te krijgen.’
Maar het bleef niet bij verf. Er kwamen al gauw producten voor het huishouden en de persoonlijke verzorging bij, van groene zeep tot toiletpapier en van tandpasta tot haarborstels. Vaders oudste zus Marie, die nog thuis woonde, ging in de winkel staan, wat ze met plezier deed: praatje maken, afrekenen. Lang heeft zij dat niet gedaan, want ze trouwde met een bakker in Moordrecht en ‘emigreerde’ daarheen. (Als we wel eens bij haar op bezoek gingen, deden we met de bus en de trein toch gauw anderhalf uur over de reis – onvoorstelbaar lang. Zo’n bezoek werd dan ook weken van tevoren afgesproken en we leefden er helemaal naartoe.)
Kort nadat tante Marie getrouwd was, staken mijn ouders de straat over en trokken bij opa en oma in. Dat was erg krap, zeker toen Arda en Ria geboren waren, want zo groot was de woonkeuken niet. De sfeer moet er niet prettig zijn geweest. Gelukkig bood een broer van mijn vader (ome Jan de bakker), die wel ruim woonde, een paar jaar later kamers aan opa en oma aan, zodat mijn ouders weer vrij konden ademen. In 1952 kocht mijn vader het huis van opa voor 5.000 gulden (dat zou nu
€40.000 waard zijn).
Altijd aan het werk
Mijn moeder stond in de winkel als mijn vader met een schilderklus bezig was -vrijwel elke dag dus. Het zal in het begin niet echt druk zijn geweest. Hoogland had een overzichtelijk aantal inwoners. De eerste nieuwbouwwijk met rijtjeshuizen werd pas in de jaren vijftig neergezet. Dat was Langenoord, bijgenaamd de Nieuwe Buurt, bestaande uit drie of vier straten. Aan de achterkant van ons huis zat een roestige metalen toeter die met de winkelbel verbonden was; als de winkeldeur openging kwam er een zeer schor geluid uit. Er zat gewoonlijk een lap in om het geluid te smoren. Als mijn moeder buiten de was ophing, de kippen ging voeren of even wat in de moestuin wilde doen, trok ze de lap uit de toeter. Kwam er een schor geluid uit, dan was er een klant en holde ze naar binnen.
Mijn moeder hield niet van stilzitten. Ze kwam van een boerderij. Daar was ze als kind al aan het koeien melken en hooien gezet. Misschien heeft ze daar die tomeloze werkdrang aan overgehouden. Na de lagere school was ze meteen gaan werken, eerst thuis in Soest op de boerderij en daarna als ‘meisje voor dag en nacht’ bij een welgestelde familie, niet ver van de boerderij. Ze heeft daar vermoedelijk gediend tot ze ging trouwen (ze was toen 29 jaar); we hebben haar tenminste nooit over ander soort werk horen praten. Erg lollig kan dat dienen niet zijn geweest en ze heeft er dan ook zo goed als niets over verteld. Ze verdiende een kwartje per week, terwijl een paar nieuwe schoenen twee kwartjes kostte. Ze heeft bij haar mevrouw wel een tijdje Franse les gehad, vroeger de taal van de hogere kringen, en demonstreerde dat soms door in die taal vlot tot twintig te tellen.
Parallel aan de winkel hield ze het huishouden goed bij en daarnaast hadden we een grote moestuin en bijna altijd kippen en konijnen. Ze deed alle was met de hand in een wasfornuis, dat werd gestookt met kartonnen dozen uit de winkel en hout van glaskisten. We hadden wel vrij vroeg een centrifuge ter vervanging van de wringer op de wastobbe. De meeste was deed ze op vrijdagavond.
Als we in de jaren zestig om een uur of half elf suf op de bank naar een komisch programma zoals Farce Majeure of Hadimassa zaten te kijken, was mijn moeder aan het centrifugeren toe. Elektrische apparaten waren toen nog niet ontstoord. Als ze de centrifuge aanzette kreeg het beeld van ons favoriete programma horizontale strepen die flitsten en knetterden, zodat we uit onze teeveeroes werden gewekt. Soms liep een van ons naar de bijkeuken om ons aller beklag te doen. Ze moet plezier aan de was hebben beleefd, want ze reageerde nooit geïrriteerd – hooguit met: ‘Jullie hebben makkelijk kletsen, wanneer moet ik het dan doen?’
Tussen vijf en zes uur was het in de winkel op z’n drukst en dan stonden mijn ouders er samen. Toch zette moeder elke dag stipt om tien over zes het eten gaar en heet op tafel. Aardappels-groente-vlees, met yoghurt, vla of pap toe.
Broodpap en melkmoes
Het heeft niets met de winkel te maken, maar moeder kon enkele streekgerechten bereiden die wij toen heerlijk vonden. Daarmee maak je nu waarschijnlijk geen mens meer blij. Twee voorbeelden:
– Broodpap: oud brood in melk koken, gloeiend heet opscheppen en bestrooien met minstens zes scheppen suiker. Als het vroor dat het kraakte, wekte mijn moeder ons wel eens met de mededeling: ‘Komme jullie druut, ik ga broodpap make.’ Dan sprongen we er meteen uit, kleedden ons snel aan en haastten ons naar beneden. Veel te vroeg natuurlijk; ze stond nog oud brood in blokjes te snijden.
– Melkmoes: gortepap, rookworst, grote rozijnen, sommige nog met steeltje, en kervel een tijdje laten koken en op het bord overgieten met stroop. Dit zeer warme, zware gerecht aten we bij voorkeur tussen de middag, midden in de zomer, als het minstens dertig graden was.
In die jaren deed mijn moeder de winkel vaak een hele dag in haar eentje. Da’s niet gering. Mensen komen geregeld met een vraag bij de drogist, die dan een bijpassend artikel pakt.
Moeder klaagde wel eens dat ze moe was, vooral na het avondeten, en wreef dan met de zoom van haar schort in haar ogen. Maar na de afwas stapte ze ’s zomers bij goed weer toch ferm de moestuin in om de groentebedden te sproeien – laarzen aan, in de ene hand de slang, de andere hand hoog in haar zij geplant. Een deel van de groenten weckte ze, een omslachtig en tijdrovend karwei, waarbij de keuken onder de stoom kwam uit de grote wasketel waarin de weckpotten met groenten werden gekookt.
Baas vanwege de oorlog
Hoe kwam het eigenlijk dat mijn vader het bedrijf had overgenomen?
Mijn grootvader, die in Hamersveld geboren was, nam in 1900 een schildersbedrijf in Hoogland over. Zijn vader, die schoenmaker was, kocht voor hem een huis aan de Hamseweg voor 1.750 gulden (dat zou nu €50.000 zijn). Mijn opa betaalde per jaar 75 gulden huur en kocht het later. Geheel in de geest van die tijd werden zijn drie zoons ook schilder. Ze werkten eerst alle drie bij hem; ome Wim is later een eigen zaak in Amersfoort begonnen.
In 1942 kreeg mijn vader door omstandigheden de leiding over het schildersbedrijf. Hij zou als hoofd van de schilderszaak namelijk belast zijn met het onderhoud van de zuivelfabriek van Hoogland en kon op grond daarvan niet in een wapenfabriek in Duitsland tewerkgesteld worden. Voor die functie had hij overigens al de nodige diploma’s verzameld.
Van 1929 tot 1932 zat hij op de Ambachtsschool in Amersfoort, beroepskeuze: schilder, aldus zijn rapportboekje. In 1941 behaalde hij het Diploma Vakbekwaamheid schildersbedrijf en het Middenstandsdiploma Algemeene Handelskennis. Hij beschikte nu over de papieren voor het schildersbedrijf en later voor de afdeling verf, glas en behang in de winkel.
Nu de drogisterijartikelen nog. Dat viel niet mee. Hij volgde in de jaren vijftig een avondopleiding tot drogist in Utrecht, door sommigen schertsend dropcursus genoemd. Het moet een drukke, zware tijd zijn geweest: schilderszaak, winkel, vier jonge kinderen, kleinbehuisd en dan ook nog voor een examen leren. Na een paar pogingen haalde hij het in 1958 en dat diploma (Drogist A) leverde hem ook een Vergunning voor het Drogisterijbedrijf op.
Het schriftelijk examen bestond onder andere uit scheikundige vragen, die voor een drogist van nu waarschijnlijk van geen enkel belang meer zijn. Enkele voorbeelden:
– Wat verstaat u onder een grammolecule?
– Als een liter waterstof 0,089 gram weegt, hoeveel weegt dan een liter zuurstof?
– Welke kleur hebben over het algemeen tweewaardige ijzerzouten, nikkelzouten en
kopersulfaat(kristal)?
– Welke zouten worden in een oplossing van natriumchloride, natriumbromide en natriumjodide
door zilvernitraat neergeslagen? En welke kleur hebben deze drie neergeslagen zouten?
– Wat verstaat u onder een homologe reeks in de organische scheikunde?
Ook moest hij de Latijnse namen, de volksnamen en de synoniemen noemen van een reeks stoffen, zoals lepelblad, remoek djoeng, gezegende distel, spijkerbalsem, witte vitriool, rood bloedloogzout, citras kalicus, koolzure soda, hydrochinon, wormkoekjes en tamarinde.
Zakenman
Toen ik een jaar of twaalf was, kwam ik op zolder eens een paar boekjes met een geel omslag tegen van het instituut Succes. Dat verzorgde cursussen en publicaties voor wie hogerop wilde komen en zijn zaak wilde laten marcheren. Het was vooral toegepaste psychologie. Ik kan me geen titels herinneren, maar wel enkele passages. Zo werd de lezer voorgehouden dat hij bij een zakelijke afspraak de ander recht in de ogen moest kijken, een stevige hand moest geven en zijn naam duidelijk moest uitspreken. En natuurlijk de naam van de ander meteen in het geheugen prenten. En als iemand vroeg hoe laat het was, moest je, als het vier minuten voor half tien was, niet zeggen ‘vijf voor half tien’ en al he-lemaal niet ‘half tien’, maar ‘vier minuten voor half tien’. Dan pas maakte je een betrouwbare indruk en werd je als zakenman serieus genomen. Mijn vader heeft die boekjes wel in huis gehaald, maar of hij ze gelezen heeft?
In de tweede helft van de jaren vijftig werd het almaar drukker in de winkel en het assortiment groeide. Mijn moeder moest vaak tegen een klant die om verf (várf) kwam, zeggen: ‘Om half zes is de baas er weer’ en dan maar hopen dat mijn vader inderdaad op tijd van zijn schilder-, behang- of glaszetklus terugkeerde. Een pot verf kon mijn moeder wel over de toonbank schuiven, maar geregeld moest er geadviseerd en/of gemengd worden. Dat mengen gebeurde toen nog op het oog en met de hand. Zuur was wel dat hij soms een heel klein potje verf moest mengen voor een boerenzoon die het beschadigde spatbord van zijn bromfiets wilde bijtippen. Dan was hij wel twintig minuten bezig met een piepklein potje, tijd die hij niet in rekening kon brengen op straffe van een slechte naam in het dorp.
We hadden al vrij vroeg telefoon, zolang als ik me kan herinneren. Maar de klanten bij wie mijn vader werkte hadden meestal geen telefoon en dus was hij moeilijk te bereiken als hij ergens aan het werk was. Uit curiositeit vermeld ik hier het nummer: 03493, wachten op de kiestoon en dan: 239. Op facturen en etiketten stond het netnummer niet vermeld; dat werd overbodig geacht. De geluidskwaliteit van telefonische verbindingen was toen nog niet zo goed als nu. Als je bijvoorbeeld het cijfer 7 moest noemen, moest je zeuven zeggen, nooit zeven, want dat kon ook als negen worden verstaan. En een 0 werd ka genoemd, want nul kon aan het andere eind van de telefoonlijn als een bepaald drieletterwoord worden opgevat.
Het hele boekje (88 blz.) is voor € 12,50 (incl. verzendkosten) te bestellen
via hans-keizer@online.nl
.