2015-2-3 Trouwen en rouwen 1906-1926

Herinneringen van Mien Blom-Hooft. deel3
VERTALING HELEEN LASSEUR

In de vorige afleveringen maakten we kennis met Jans Voskuilen (1880-1958) van boerderij Ver in ‘t Veld in polder De Haar. Zij was de grootmoeder van de schrijfster. Naast de gelukkige tijd van de verkering waren er veel tegenslag en verdriet. Dat was in de volgende generatie niet anders.

Trouwfoto van Simon en Jans, 1906 (alle foto’s collectie auteur).

Opoe Jans was net vijfentwintig geworden, toen Simon van de Grootevheen uit Nijkerk, de man van wie ze hield, haar ten huwelijk vroeg. Ze was overgelukkig toen ze drie maanden later tenslotte haar ongelukkige huis achter zich kon laten.

Simon en Jans trouwden in april 1906. Gekleed in het traditionele zwarte streek­kostuum reden ze in een versierde tentwagen naar het gemeentehuis in Hoevelaken, waar ze ‘s morgens vroeg hun huwelijksakte tekenden. Het burgerlijk huwelijk werd door katholieken in Nederland als een formaliteit gezien en slechts enkele familieleden waren daarbij aanwezig. Na de korte ceremonie reden Simon en Jans naar de katholieke kerk in Amersfoort, waar ze ‘echt’ in het huwelijk verbonden werden aan het begin van de mis van 10 uur. Omdat men niet mocht eten vóór de Heilige Communie, werd er vroeg getrouwd. Naar boerentraditie werd de bruiloft gehouden bij de bruid thuis. Er werd nog maanden gepraat over de bruiloft van Simon en Jans.

Jonge boeren stelden hun trouwerij meestal uit tot eind april, wanneer de koei­en buiten konden blijven en de bruiloft op de deel gehouden kon worden. Een paar dagen voor de bruiloft kwamen vrienden en buren helpen bij de schoon­maak van de stallen en de hele boerderij werd met groen en bloemen versierd. Een grote ereboog met Welkom bruidegom en bruid werd opgericht bij het begin van de oprit en een kleinere bij de huisdeur. De avond tevoren werd het erf aangeharkt en op de deel werden lange tafels op schragen gedekt met witte beddenlakens, klimop en vazen met bloemen.

Zo’n vijftig familieleden, buren en vrienden woonden de mis bij, die zo’n anderhalf uur duurde. Terwijl het kersverse bruidspaar bij de fotograaf trouw­foto’s liet maken, kregen de gasten thuis koffie met gebak, gevolgd door een drank naar keuze. De stemming was opperbest toen Jans en Simon rond de middag aankwamen waar de traditionele uitgebreide koffietafel al klaar stond. ‘s Middags was er een receptie waar een hele stoet verre familieleden, vrienden en buren, die niet uitgenodigd waren voor het grote feest ‘s avonds, het paar kwamen feliciteren. Ook voor hen was er koffie of thee met gebakjes, alvorens de flessen weer op tafel kwamen. Jenever, brandewijn, cognac, pils en donker bier voor de mannen, en advocaat, likeur, boerenjongens en boerenmeisjes voor de vrouwen. Oudere vrouwen dronken graag een jonge jenever met suiker. De jenever werd daardoor dubbel zo sterk, zodat zelfs de meest verzuurde vrouw er minstens een paar uur vrolijk van werd.

Na de receptie deden Simon en Jans de ronde langs alle nieuwe ooms en tantes, vooral de oudjes die van ver gekomen waren. Intussen werden de koeien gemol­ken en de varkens, kalveren en kippen gevoerd door de broers van de bruid en wat jonge gasten. Om zes uur werd het eten opgediend voor de gasten die voor de hele dag waren uitgenodigd. Na voorgerecht en soep volgde het hoofdgerecht, veel aardappels, groenten en draadjesvlees, met zoetzure uitjes en komkommer tegen brandend maagzuur. Ten slotte het dessert en koffie en cake toe. En daarna kwamen de avondgasten.

Voor het avondfeest waren zo’n 150 gasten (familie, vrienden en buren) uitgeno­digd. Eerst koffie met gebak, dan pas de drank. Als de glazen gevuld waren, werd er een toast uitgebracht en kaarten met gelukwensen werden het jonge paar voor­gelezen. Op de melodie van bekende liedjes plaagden familie en buren de bruid en bruidegom met hun verleden, vooral hun verkeringstijd. Ook werd er olijk gedaan over de eerste huwelijksnacht en wat er verder zou volgen. Met spelletjes, zang en dans bij mondharmonica of accordeon werd tot na middernacht doorge­feest. Weense wals, foxtrot en polka waren populair, maar vooral de polonaise! Alleen de alleroudsten en zwaksten bleven zitten als de mensen in lange rijen zin­gend rond de deel en daarbuiten achter de capriolen van de leider aan hosten.

Jans en Simon ontkwamen niet aan de traditionele grappenmakerij met jongge­huwden. Toen ze eindelijk naar bed konden na de lange dag, verwachtten ze dat hun bed een ravage zou zijn, de lakens vastgebonden, de dekens verstopt en bonen, zand of hooi tussen de lakens. Ze wisten ook dat hun vrienden buiten wachtten op hun reactie als hun bed uit elkaar viel. Schaterend van het lachen zouden ze toespelingen maken op wat bruid en bruidegom daar toch na zo lang wachten aan het doen waren.

Weer hard aan het werk
De volgende morgen vroeg moesten zoals altijd de dieren gevoerd en de koeien gemolken worden. Hoewel pasgehuwden een uur of twee mochten uitslapen na de huwelijksnacht, waren Jans en Simon al vroeg op, want er was veel werk te doen. Simon was de vorige ochtend om vier uur met zijn paard en wagen van huis vertrokken en ze wilden die dag voor donker, rond acht uur, thuis zijn in de polder.

Na een haastig ontbijt pakten ze hun trouwcadeaus en andere eigendommen in manden en houten kisten en laadden die in het overkapte koetsje, een van de huwelijksgeschenken van Jans’ vader. Ze onderbraken het werk alleen even om te eten en zagen hoe een paar mannen, dronken van het feest in de hooiberg beland, ontnuchterd werden met een emmer ijskoud water. Na het warme middagmaal laadde Simon met zijn twee nieuwe zwagers de meubels en huishoudspullen die Jans mocht meenemen, op zijn eigen wagen. En voor ze vertrokken, rond drie uur, bond Simon de vier beste melkkoeien achter zijn wagen; zij waren een ander geschenk van Jans’ vader.

Zwaaiend naar haar familie en buren reed Jans trots in het koetsje achter de wagen van haar man en hield een oogje op de koeien vóór ha~r. Ze was blij met wat haar vader haar gegeven had: mooie stukken servies, zilveren bestek en kopergoed. Ze had ook haar moeders erfgoed gekregen, een stuk land in de polder niet ver van de oude boerderij die Simon kon pachten van zijn pro­testantse buurman. Maar ze was erg teleurgesteld over het geld dat ze gekregen had; veel te weinig voor de veranderingen die nodig waren om het oude huis comfortabeler te maken. Ze had gehoopt geld over te houden om wat meer koeien, een paar varkens en wat kippen te kopen, maar het was niet eens genoeg voor de meest noodzakelijke reparaties aan het gammele huis en de scheve schuren die ze maar één keer gezien had. Al had ze het bekende gezegde al vaak gehoord, toch raakten de afscheidswoorden van haar vader haar diep en echoden in haar oren: ‘Wie zijn gat brandt, moet op de blaren zitten, je hoeft bij mij niet aan te komen voor hulp!’

Hoewel hij geen bezwaar had gemaakt tegen haar huwelijk met Simon, had haar vader zijn teleurstelling niet kunnen verbergen de avond voor de bruiloft. ‘Dus dit is wat jij wilt!’, had hij gemopperd. ‘Je had meer kunnen krijgen dan een haringboer.’ In de wetenschap dat ze gelukkig met de man kon trouwen van wie ze hield, rechtte Jans haar rug en schouders vol overtuiging. Ze zou iedereen wel eens laten zien dat ze een succes kon maken van haar leven met Simon!

Zorgen over de zwangerschap

Zoals de meeste jonggehuwden wisten Jans en Simon niets meer van kinderen krijgen dan wat ze hadden geleerd van de dieren op de boerderij. Over seks werd niet gepraat en volwassenen stopten gesprekken over kinderen krijgen onmiddellijk als hun kinderen in de buurt waren, ook al waren die al volwas­sen. De meeste boerenouders zagen hun kinderen als snotneuzen tot ze ver in de dertig waren. Ze zouden snel genoeg ontdekken waar het huwelijksleven om draaide, net als hun ouders toen die trouwden …

Opgegroeid op een afgelegen boerderij in de polder, en later zonder haar moe­der op de boerderij in Hoevelaken, was Jans altijd omringd door mannen. Ervaring met baby’s en kinderen deed ze niet op. Ze wilde Simon graag een zoon geven, een opvolger op de boerderij, maar toen ze ontdekte dat ze zwan­ger was, werd ze heel bang. Kinderen stierven nogal eens bij de geboorte. Had ze niet gezien hoe het soms heel slecht afliep bij koeien? Een keer zag ze de halve binnenkant van de koe er uit komen met het kalf. De ingewanden werden teruggeduwd toen het kalf geboren was, maar de koe stierf een paar dagen later. Een andere keer moest het kalf van een buurman in stukken gezaagd wor­den in de baarmoeder omdat het zo groot was dat de koe het kalveren niet zou overleven. Stierven vrouwen niet vaak bij de bevalling?

Na haar huwelijk kreeg Jans van haar tante en andere gehuwde vrouwen goede raad. Hun horrorverhalen hielpen niet erg om de angst voor de komende beval­ling te verdrijven. Haar tante vertelde dat haar eigen opa, die de eerste burge­meester van Hoevelaken was geweest, twee van zijn drie vrouwen in het kraam­bed verloren had. De eerste twee vrouwen waren zussen en hij had in totaal twintig kinderen!

Jans kon Simon niet betrekken bij haar zorgen, want vrouwen moesten hun mannen niet onnodig belasten. Die hadden al genoeg kopzorg over de dieren. De pastoor had het stel vóór hun bruiloft voorlichting over hun plichten gege­ven. Hij had er de nadruk op gelegd dat het lichaam van een vrouw ‘de tempel van God’ was, waarin Hij een nieuw leven liet groeien. God zou haar bescher­men in haar gezegende staat: ze zou in Zijn handen zijn, dus ze hoefde zich ner­gens zorgen over te maken.

In die tijd ging niemand naar een arts voor controle van de baby tijdens de zwangerschap of om als aanstaande moeder voorbereid te worden op de beval­ling. Als de weeën begonnen, zou haar man naar het dichtstbijzijnde dorp gaan of nog verder om de arts te halen. Meestal hielp een vaardige buurvrouw bij de beproeving, terwijl de man nog weg was. Tenzij het verkeerd afliep …..

Kinderen

Opoes eerste kind werd geboren op 22 maart 1907. De bevalling was lang en moeilijk; nog erger dan ze had gevreesd in haar ergste nachtmerries. Ze kon ook haar teleurstelling niet verbergen toen ze merkte dat het een meisje was. Volgens de traditie werd het meisje vernoemd naar haar grootmoeder van vaderskant, Johanna, en haar grootmoeder van moederskant, Aleida. Haar roepnaam was Jansje, net als haar moeder. Vader Simon was heel gelukkig met zijn kleine meisje, maar de jonge moeder voelde zich niet op haar gemak met het krijsende bundeltje. Ze realiseerde zich al snel dat ze niet de geboren moe­der was die ze geacht werd te zijn. Borstvoeding was een ramp vanaf het begin, maar omdat moedermelk gezien werd als ‘Gods grootste gave na het moeder­schap’ moest ze het wel volhouden. Weigeren borstvoeding te geven in de eerste drie maanden als je wel melk had, werd gezien als een doodzonde.

Op 7 april 1909, twee jaar na Jansje, kreeg opoe haar tweede kind. Weer een meisje, dat later mijn moeder zou worden. Moe werd Aleida Johanna genoemd, ook naar de twee grootmoeders, maar in omgekeerde volgorde, roepnaam Aaltje. Het was opnieuw een moeilijke bevalling. Simon was een beer van een man en opoe een klein vrouwtje. Hoewel ze amper eten naar binnen kreeg, was ze doodsbang dat ze weer zo’n grote baby zou moeten baren. Haar hele zwan­gerschap door bleef ze gespannen. Verstijfd van angst vreesde ze constant voor haar leven. Met bevende lippen vertelde mama mij later hoe boos haar moeder was toen ze haar baarde. ‘Moeder koesterde vanaf het begin een wrok tegen me’, huilde ze keer op keer, vooral in haar laatste levensjaren. ‘Ik had een jongen moeten zijn. Nu ik een meisje was moest ze opnieuw de marteling van een bevalling onder­gaan; ze moest een zoon baren om de boerderij door te kunnen geven!’

‘Vader Simon was een gemakkelijk mens; hij maakte nooit ergens een punt van,’ verzekerde mama me altijd als ze over hem sprak. Hij was gek op zijn twee dochtertjes en die jongen, die kwam er ook wel als dat Gods bedoeling was. Achttien maanden later werd mijn grootmoeders wens vervuld. Op 18 augustus 1910 baarde ze een gezonde zoon. Ze moest een hoge prijs betalen, want ze overleefde het maar net. Maar ze was zó dolblij dat ze dit keer snel herstelde. Mama’s broertje werd vernoemd naar Simons vader, Johannes. Hij werd later mijn liefste ome Hannes. Voor opoe was het gezin nu compleet en Simon was het kennelijk met haar eens. Hij wilde zijn vrouw niet nog eens door zo’n hel zien gaan. ‘Liever in celibaat leven dan het risico lopen haar te verliezen’, zei mama.

Watersnoodramp

Ondanks het harde werken waren Jans en Simon gelukkig. De boerderij werd gestaag groter, tot het noodlot toesloeg vlak na Nieuwjaar 1916. Wekenlang regende het en door overstromingen konden mensen in de polder onmogelijk naar de steden. Toen, in de vroege uren van vrijdag 13 januari, stroomde het Zuiderzeewater plotseling over de lage dijken tussen Nijkerk en Spakenburg, gevolgd door enorme vloedgolven. Het ijskoude water stroomde de meeste hui­zen in Bunschoten en Spakenburg binnen. Bijna elke boerderij stond tot het dak onder water. Koeien en paarden verdronken in hun stallen en varkens in hun hokken.

Verschillende gezinnen brachten de nacht door op zolder of bovenop de rieten daken van hun huizen. Ze werden de volgende dag met bootjes in veilig­heid gebracht. Het leek een absoluut wonder dat bij de ramp nie­mand stierf, terwijl verscheidene huizen onder het gewicht van mod­der en water bezweken. Pas na een week was het water genoeg gedaald om de dode dieren te begraven en de schade op te nemen.

Aaltje, Hannes en Jans in 1916 kort vóór hun vader overleed.

Mijn grootouders hadden hun leven gered door op de hilt (stal­zolder) te klimmen boven de koei­en in hun achterhuis. De volgende ochtend vroeg zagen ze dat al hun dieren waren verdronken, behalve een paar kippen die in een boom gevlogen waren en een kalfje dat ‘s nachts geboren was. Dat kalf was als door een mirakel op een plank blijven drijven boven de deel (stal). Het wiebelde onhandig op de plank tot mijn grootvader het op de hilt trok. Natuurlijk was er toen niets verzekerd. Met praktische hulp van mensen uit de wijde omgeving kwam het gezin weer op zijn pootjes terecht. Maar zeven maanden later sloeg het noodlot veel harder toe.

Vader verongelukt

Mama was zeven jaar toen haar vader Simon stierf, na een ongeluk op de boer­derij op zondag 13 augustus 1916. Laat op de zaterdagmiddag kwam grootva­der uit de wei met een wagen hoog opgetast met hooi voor de hilt boven de varkensstal bij het huis. Zoals gewoonlijk hielpen een paar buren. Mama, haar jonge broertje Hannes en haar oudere zus Jans stonden naast hun moeder en keken van veilige afstand toe hoe Simon paard en wagen langzaam achteruit leidde naar de varkensstal. Hij stond naast het paardenhoofd toen het paard schriks snoof. Een muis was uit het hooi gerend en liet het schichtige paard schrikken. Terwijl Simon het paard trachtte te kalmeren, rukte een plotselinge windvlaag een plank los die van de varkensschuur naast de wagen kletterde. Terwijl het paard stampend en snuivend los probeerde te breken, bleef Simons jasje steken aan de wagen. Hij verloor zijn evenwicht en viel op de grond. Het paard wankelde en sprong weg, waarbij de wielen van de zware wagen opa Simons borstkas verbrijzelden.

Toen ik in 1991 naar Nederland kwam om informatie te verzamelen voor mijn boek, bracht Ome Hannes (toen 81 jaar oud) mijn man en mij naar de oude boerderij. Hij liet ons precies zien waar het ongeluk zich had afgespeeld. ‘Het ging zo snel, niemand had het kunnen voorkomen’, zei hij. Zijn stem beefde en de tranen liepen over zijn wangen. ‘Moeder rende naar hem toe en nam hem in haar armen. Ze schreeuwde en huilde als een gewond dier toen de buren hem op een ladder legden en naar binnen brachten. Al zijn ribben waren gebroken, zijn longen waren doorboord. Vader stierf de volgende dag. Hij werd begraven op mijn zesde verjaardag’, eindigde Ome Hannes zachtjes terwijl hij een zak­doek zocht om zijn neus te snuiten en zijn tranen te drogen.

Mama (die in 1988 stierf) vertelde vaak hoe verbijsterd iedereen was. ‘Moeder was weken ontroostbaar’, zei ze. ‘Ze hield zoveel van vader Simon en zij bete­kende alles voor hem. Een deel van haar stierf met hem; ze werd nooit meer de oude.’ Mama was altijd bij haar vader. Ook zij miste hem verschrikkelijk toen hij er niet meer was. Hoewel ze haar hele leven tegenslagen kende, zei ze altijd dat de dood van haar vader haar grootste verdriet was. ‘Vader Simon was zo’n lieve man’, zei ze keer op keer. ‘Mijn broer Hannes lijkt op hem, uiterlijk en innerlijk.’ Opa Simon moet een geweldige man zijn geweest; ome Hannes is de aardigste persoon die ik ooit ontmoet heb.

Al snel na mijn opa’s begrafenis begonnen de mensen in het dorp te fluisteren en draaiden hun hoofden weg als ze mijn grootmoeder in de kerk of het dorp tegenkwamen. Dat ze haar man in zo’n gruwelijk ongeluk verloren had, was de straf van God, omdat zij hem niet meer bij haar liet na de geboorte van hun zoon. De natuur de weg versperren was tegen Gods wil. Op een dag kreeg God die trotse, verwaande vrouw wel op de knieën, zeiden ze. ‘Als een vrouw in het kraambed sterft, dan wist je zeker dat dat nooit gebeurd was als God het niet wilde’, legde mama me later uit. ‘Hij weet altijd wat goed voor je is en je moet aanvaarden welk kruis Hij je ook geeft op je weg naar de hemel. Het leven op aarde is niet zo belangrijk; je moet denken aan het hiernamaals.’ Gemeden door de dorps bevolking, met drie kinderen op een behoorlijke boerderij en zonder geld om hulp in te huren, leunde mijn trotse grootmoeder zwaar op wijlen haar mans familie en haar buren. Ze worstelde drie jaren en toen had ze geen keus meer dan te trouwen met de enige man die haar nog wilde.


De boerderij van Henk Kleter, 1928. Van links naar rechts: Corrie, moeder Jans, Annie; bij de boerderij staan Aaltje en Jans, Hannes houdt het paard vast, vader Henk, Wim.

Hertrouwd

Ik herinner me opa Hendrik Kleter heel goed. Hij was een lange man met een rood gezicht. Ik mocht hem graag, vooral vanwege de ritjes op de stang van zijn fiets waarbij mijn mond geen moment stil stond. Hij nam me vaak mee naar opoes huis (waarom weet ik niet, maar we noemden het nooit opa’s huis). En altijd vroeg hij met grote aandrang in zijn stem: ‘En Marretje was … ?’ En ik moest zeggen ‘Een goed kind!’ Hij bleef het vragen en ik antwoordde iedere keer harder tot hij tevreden was. Mijn oudere broers kregen dezelfde vraag. Ze weten het allemaal nog, samen met een paar grappige gewoonten van opa Kleter…

Opa wilde nooit zeggen wie die geheimzinnige Marretje was. Zijn antwoord was altijd weer: ‘Ze was een goed kind!’ Opoe werd om de een of andere reden altijd heel boos als we haar naam noemden. Mama vertelde ons jaren later dat Marretje opa’s verkering was geweest, maar ik kwam pas in 1991 in Nederland te weten wat er echt gebeurd was. Toen opa dertig was, scharrelde hij met een meisje van zestien, Marretje, en dat vond het dorp schandalig. Ze noemden hem een kidnapper en nog erger. Marretje stierf na een lange, pijnlijke ziekte, de tering (tuberculose), toen ze achttien was. Een paar maanden daarna vroeg opa mijn grootmoeder ten huwelijk.

Moeder Jans, ca. 1940

Opoe was 39 jaar en werd nog steeds heel knap gevonden, ook al had ze al haar tanden met de zwangerschappen verspeeld. Opa was 32, zeven jaar jonger dan zij, toen ze in oktober 1919 trouwden. Door grootmoeder te trouwen en de verantwoordelijkheid voor een verachte weduwe met drie kinderen te nemen, redde opa Kleter zijn reputatie in het dorp. Maar hij was een jonge man en hoe bang opoe ook was om zwanger te raken, ze kon van haar echtgenoot geen celibatair leven verwachten en hem het recht ontzeggen op eigen nage­slacht. En opa Kleter was een grote man, net als haar geliefde Simon was geweest. ..

Het duurde niet lang of opoe werd zwanger. In november 1920 baarde ze ome Wim en daarna tante Annie in januari 1923. Hoewel ze vrijwel niets at tijdens haar zwangerschap, waren haar kinderen meer dan acht pond bij de geboorte. Haar bekken was te klein voor zulke grote kinderen. Vandaag de dag was het een keizersnede geworden. Negen maanden van angst zorgden er voor dat ze altijd uitgeput was. Tegen de bevalling was ze afgemat door uithongering en haar spieren waren verkrampt van haat en angst.

Opoe was 46 toen ze haar laatste kind verwachtte. Ze noemde het groeiende leven in haar ‘weer een brok vergif’. Mama was veertien toen haar jongste zus, tante Cor, geboren werd in mei 1926. ‘Die afschuwelijke dag blijft me altijd bij alsof het nog maar net is gebeurd’, zei mama toen ik vroeg waarom opoe altijd kwaad was op tante Cor. ‘Ik vergeet nooit hoe opoe krijste en brulde’, zei ze met kippenvel op haar armen. ‘Ik rende naar de verste wei. Zelfs met mijn vingers in de oren kon ik haar horen schreeuwen zoals toen vader Simon stierf. Cor werd letterlijk uit haar moeders angstaanjagende en tegenspartelende lichaam gescheurd, dat neergedrukt werd op de keukentafel.’ Mama zei dat ze had besloten zelf niet te gillen als ze ooit zou baren, hoe pijnlijk het ook zou zijn.

Mama’s woorden dat tante Cor zo stijf was als een houten pop, kwamen met een schok weer boven toen ik een paar jaar terug de acht maanden oude dochter van mijn broer optilde. De moeder van dit meisje had haar zwangerschap ook gehaat uit angst voor de bevalling. Maar mettertijd leerde mijn schoonzus van haar dochter te houden en het lijfje van mijn nichtje kon zich ook ontspannen. Noch mama, noch haar drie zussen of jongste broer konden ooit iets goed doen in opoes ogen. Ze hield alleen van haar oudste zoon, zeiden ze. Maar ome Hannes meende dat opoe altijd ome Wim voortrok, haar zoon uit het tweede huwelijk. Helaas, Wim had het nooit gemerkt.

Oorspronkelijke uitgave

Mien Blom, ‘Pather forgive us … ‘ : coming to terms with my tears [Alice Springs, NT, Australië 2011]

Deel 1 staat in De Bewaarsman van december 2013, deel 2 in het nummer van augustus 2014.