De geschiedenis van katholiek Hoogland – deel 1
RUUD HOPSTER
In veel plaatsen werden kerken gebouwd in het centrum van de stad of van het dorp, midden tussen de inwoners. Dat sloot mooi aan bij de wens dat de kerk centraal zou staan in het leven van de mens. Het was ook praktisch. Aan een kerkbezoek kon je allerlei andere bezoeken vastknopen. Maar in Hoogland werd de eerste katholieke kerk gebouwd in the middle of nowhere, in een uithoek. Hoogland is altijd katholiek geweest en gebleven. Hoe kwam dat en waarom stond de kerk dan niet midden in het dorp? En waarom was het soms beter met laarzen dan met schoenen aan de mis te lezen? In dit nummer de eerste aflevering van een serie over de geschiedenis van de Rooms-Katholieke kerk op Hoogland.
Gerechten op Hoogland
In 719 veroverde de Frankische koning Karel Martel Utrecht, Holland en een stuk van de Veluwe op de Friezen. Een deel van dat gebied werd door Karel de Grote in 777 geschonken aan de bisschop van Utrecht. Het betrof het domein Leusden (Villa Lisiduna) met vier daaromheen liggende foreesten, waaronder Widoc [Weede]. Meerdere historici hebben aannemelijk gemaakt dat Widoc ten noordwesten van Amersfoort lag.
Rond het jaar 1000 gaf bisschop Ansfried een deel van het domein Leusden aan de abdij van Hohorst op de Heiligenberg, die later als de Sint-Paulusabdij naar Utrecht verhuisde. Vermoedelijk in de dertiende eeuw zijn de gerechten [een gerecht was een gebied met de kleinste bestuurlijke eenheid op het platteland] van Weede en van Emmeklaar ontstaan. De abdij van Sint-Paulus in Utrecht had de rechtsmacht in Emmeklaar en de bisschop van Utrecht in Weede. Dat hield onder meer in dat zij in hun gerecht de schout benoemden. De grens tussen beide gerechten was nogal grillig. Zo hoorden de erven Schoonoord, Schothorst en De Koop onder Weede, en de erven Liendert, Kattenbroek en Bosserdijk onder Emmeklaar. Behalve deze twee gerechten was er ook nog het mini-gerecht Langenoord, dat buiten de rechtsmacht van de schout van Emmeklaar viel. In de zestiende eeuw kwam Langenoord in handen van de familie Foeyt van Emiclaer. In die tijd waren er op Hoogland twee kleine woonkernen, namelijk op Emiclaer en op Coelhorst.
Lopen naar Leusden
Volgens Cor van den Hengel, geboren in Stoutenburg en docent geschiedenis, die veel schreef over de kerkelijke historie van Leusden en Hoogland, bestond de kerk van Leusden, toen de Sint-Urbanuskerk genaamd, al in 1006. In de elfde eeuw was die kerk de parochiekerk voor Leusden, Amersfoort, Hoevelaken en Hoogland. De kerspel [parochie] Leusden strekte zich uit van de Heuvelrug tot de zee. ‘Hoogland in de kerspel Leusden’ heette het tot in de zeventiende eeuw.
De toren van Oud-Leusden is nu het nog zichtbare restant van deze kerk.
Naast deze parochiekerk waren er nog enkele kleine kerkjes of kapellen in de omgeving. De kapel van Coelhorst, daterend uit de veertiende eeuw, was een van deze zogenaamde bijkerkjes. Vermoedelijk is die kapel gesticht door de buurtbewoners. Veel Hooglandse kerkgangers gingen naar de kapel van Coelhorst, waar de kapelaan de mis las en waar ook de schouw over de (water)wegen werd afgekondigd. Sommigen vonden die stille missen wel genoeg, maar anderen liepen toch naar de echte parochiekerk in Leusden voor hun geestelijk voedsel. En voor dopen, trouwen en begraven bleef men sowieso aangewezen op Leusden. Lopend naar Oud-Leusden vanuit Hoogland! Wel eens geprobeerd? Het kost enkele uren! De kerkgang van de Hooglandse parochianen naar Leusden werd ook nog eens bemoeilijkt door de oversteek van de Eem. Pas in de vijftiende/zestiende eeuw is met de opkomst van veel nieuwe parochies de afstand tot de kerk veel kleiner geworden. Maar in Hoogland betaalde men tot in de zeventiende eeuw mee aan het onderhoud van de kerk van Leusden.
Martelaren van Gorcum
Reformatie en Beeldenstorm kwamen niet uit de lucht vallen. Het uiten van ongenoegen over kerkelijke praktijken als handel in kerkelijke ambten, het gesjacher met relikwieën en de verkoop van aflaten was van alle tijden. Geert Grote, Erasmus, Thomas à Kempis en Johannes Brugman zijn namen die hierdoor bekend zijn geworden. Grote bekendheid kreeg ook Maarten Luther die op 31 oktober 1517 zijn 95 stellingen tegen het misbruiken van de aflaat aan de deur van de slotkapel in Wittenberg sloeg. De druppel die bij Luther de emmer deed overlopen was de in 1515 door paus Leo X ingevoerde Jubileumaflaat om de bouw van de Sint-Pieter in Rome te financieren. Om de inkomsten op te schroeven beloofde de aflaatbrief vergiffenis van de zwaarste misdaden, ook van toekomstige zonden. De reacties lieten niet op zich wachten. Luther werd geëxcommuniceerd en in 1521 in de ban gedaan. Er werd een keizerlijke inquisitie (onderzoek naar en straffen van ketters) ingesteld om het protestantisme uit te roeien en er verschenen plakkaten tegen de ketterij.
In 1525 noteerden de ‘Zusters opt Zand’ (Sint-Aagten) te Amersfoort in hun Cronyk: ‘In dit jaar begon de Geestelykheydt verdrukt en versmaad te worden, en in sommige steden geheel verjaagd; ende gedwongen haar habyt te verlaten ende te hylicken; ende worden in sommighe steden den H. Olye en de Inzettinge der H. Kerke seer oneerlyk versmaat. ’t Welk hartseerig was te hooren voor den geenen die godt lief hadden’.
Tal van martelaren vielen door de Inquisitie en de door Alva in 1567 ingestelde Raad van Beroerten. Die Raad werd vanwege het grote aantal doodvonnissen ook wel de Bloedraad genoemd. Dat riep om wraak. De menigte keerde zich tegen de Inquisitie, de heersende kerk en de Spaanse koning Filips II, die het hier voor het zeggen had. De opstand der horden en de Beeldenstorm (vooral in plaatsen waar de reformatie veel aanhangers had) van 1566 volgde, nu precies 450 jaar geleden.
In 1572 viel Den Briel in handen van de Geuzen. Er werden negentien geestelijken (franciscanen, norbertijnen) opgehangen, de martelaren van Gorcum (Claes Pieck, Leonardus van Veghel, Jeroen van Weert, Claes Poppel enz.). Bekende namen in katholieke kring, onbekend elders. Zij kregen een ereplaats in een raam bij het priesterkoor in de Sint-Martinuskerk van 1883. Ze komen ook voor op een gotische monstrans, die met Pasen 1903 in Hoogland in gebruik werd genomen. Deze monstrans is gemaakt in het atelier van Van Roosmalen in Utrecht voor f 3000,- en geschonken door de zuster van pastoor Pieck. Zelf heeft ze de monstrans niet meer kunnen zien, want ze overleed onverwachts op 8 maart 1903.
Na de reformatie kon de balans opgemaakt worden. De katholieke moederkerk was een leeggehaald huis, 1300 parochies waren opgelost in het niets, kerkgebouwen overgenomen, pastoors weg- of overgelopen, kloosters opgeruimd, landerijen en fondsen opgeëist. Heilige boeken, gewijde vaten, gewaden en rekwisieten verdwenen, beelden werden vernietigd, de liturgische gezangen waren verstomd. Maar ach, ook aan reformatorische kant, vooral op het platteland, was het kerkelijk leven chaos en puinhoop.
Het Zandhuisje
De beeldenstorm was aan Hoogland geheel voorbijgegaan. Er was immers geen kerk om te bestormen. Wel werd in 1581 op last van de Staten van Utrecht de kapel van Coelhorst gesloten. Maar op Coelhorst zette de priester voorlopig zijn tweewekelijkse kerkdienst voort, waarschijnlijk voor de bewoners van het Huis en enkele mensen uit de buurt, niet openbaar dus. Kerkelijk was Hoogland rond 1580 een verwaarloosd gebied. Missionarissen sprongen in dat gat. Sinds 1581 lag er een vergunning vanuit Rome voor ‘priesters in ketterse landen’ om een draagbaar altaar te gebruiken, de sacramenten in verkorte vorm toe te dienen en huwelijken van katholieken opnieuw te sluiten als die verplicht voor een predikant waren gesloten. In 1592 vroeg de vicaris in de Noordelijke Nederlanden, Vosmaer aan de jezuïeten om hulp. Er kwamen er vier, vooral missionarissen. Een van die vier was Willem de Leeuw uit Dordrecht die naar Sint-Aagten kwam. Hij reisde als een tornado met zijn draagbare altaar door Utrecht, Overijssel, Gelderland en Friesland. In 1602 werd vicaris Vosmaer tot bisschop gewijd, met in het vervolg de weidse titel ‘aartsbisschop van Philippi i.p.i.’ (van Utrecht kon natuurlijk niet, het zou de reformatie tegen de haren in strijken en de andere bisdommen te kort doen). Rome ruimde nooit een bisdom op, zelfs niet als er geen enkele rooms-katholiek meer woonde zoals in het Grieks-orthodoxe Philippi. Zo’n bisschopsstad heette dan voortaan te liggen in gebiedsdelen van de ongelovigen, in partibus infidelium (i.p.i.).
Vosmaer beschikte slechts over zeventig priesters ‘uit het goede hout gesneden’. De pauselijke nuntius had Vosmaer gemachtigd gelovigen in te schakelen in de kerkelijke bijeenkomsten:
– lectores voor de gebeden en het lezen van een preek,
– directores (kerkmeesters) voor pastorie- en kerkonderhoud en armenzorg,
– cursores, lopers of wachters, die als schildwacht dienst deden tijdens godsdienstoefeningen.
Officieel was het de katholieken sinds 1580 verboden openlijk hun geloof te belijden, dus zochten ze hun heil in schuilkerken. Pater Paladanus van de Broek was vermoedelijk de eerste die in de eerste helft van de zeventiende eeuw de boerderij Het Zandhuisje in Hooglanderveen ging gebruiken als schuilkerk.
Gijs Hilhorst wees op een verklaring uit 1670 van Reinier van Ingen, schout van Isselt, waaruit bleek dat priesters uit Harderwijk en Nijkerk in Het Zandhuisje kerkelijke diensten verrichtten. Hendrik Aartszoon van Zuilen, verklaarde dat hij verschillende malen het misgewaad op Hoogland had gebracht, waarmee een priester aldaar gecelebreerd had en de H. Sacramenten toegediend. Hij was vermoedelijk de eigenaar van Het Zandhuisje. Het Zandhuisje lag vlak bij de Laak, waardoor bij onraad priesters snel de grens naar Nijkerk over konden. Nog in 1719 kerkte men in Het Zandhuisje, vermoedelijk uit onvrede met pastoor Scheuning, waarover in de volgende aflevering meer. Ook op boerderij Rollekoot in De Hoef werden diensten gehouden door de jezuiet Jordanus van Wenckom. Op deze boerderij stond achter de achterdeur een hoge eik die als uitkijkpost fungeerde. Tot de brand in 1952 lag er in het kabinet op Rollekoot een document waarvan de familie Van der Heijden zich herinnerde dat er de naam Van Wenckom op voorkwam. Op Hogerhorst aan de Eem werden diensten verzorgd vanuit het klooster Mariënburg in Soest.
================
Geheime richtlijnen voor de missies in Holland.
In 1620 stelde de overste van de Vlaams-Nederlandse jezuïeten een groot aantal richtlijnen op, waarvan hier enkele volgen:
– Op schuiten en in reiswagens is er niets veiliger dan te zwijgen; wie wat vraagt, verraadt door zijn spraak dat hij een vreemdeling is;
– Vermijdt het gebruik van openbare voertuigen in de eigen statie; maak gebruik van die van vrienden en stap dan nergens buiten je standplaats in hun wagen;
– Verwissel dikwijls van hoed en bef, zo nu en dan van mantel en baard;
– Als er gevaar dreigt van verraders, zorg dan dat u zelf het eerst op de hoogte wordt gesteld. Zo voorkomt u paniek als gevolg van een onberaden alarm;
– Als men een gids nodig heeft, is het beter hem op afstand te volgen dan in zijn gezelschap over de weg te gaan;
– Wijs de katholieken erop dat zij op de weg of aan de straat geen eer bewijzen door een of ander uitwendig teken;
– Vóór de Heilige Mis of preek moet men geschriften of andere belangrijke voorwerpen wegbergen. Wordt men gestoord, dan heeft men niets te vre-zen;
– Men moet ervoor zorgen dat in het algemeen twee mannen tijdens de H. Mis het huis bewaken. Dan kan zo nodig één man veilig het gevaar melden;
– Op de vlucht is het goed een huis binnen te gaan met een achterdeur; dan kan men terstond daardoor weer naar buiten gaan; zo leidt men spionnen om de tuin;
– In het donker is het beter zelf een lamp voor zich uit te dragen; die moet dan alleen naar voren licht uitstralen, dan kunnen ze je gelaat niet herkennen;
– Zo lang er in de buurt gevaar dreigt, is het beter met laarzen dan met schoenen aan de mis te lezen; en ook hoed, bef en mantel bij de hand te hebben.
=================
Deel 2 verschijnt in de volgende Bewaarsman.