2017-2-3 De Eemlandse polderkaart van 1666

Hooglandse boerderijen en eendenkooien al eeuwen geleden ingetekend door landmeter Dirck van Groenouw
Arie ter Beek

Overheden (als waterschappen) inden van oudsher belasting aan de hand van een omslag over de hoeveelheid grond die men bezat. Die oppervlakte werd aanvankelijk bij het gebrek aan kaarten geschat. Naarmate de omslag over de grond hoger werd vormde die methode echter een bron van onenigheid. Een kaart en een register van de oppervlakte van de percelen van de verschillende eigenaren was dé oplossing.

Zeedijksgeld
In Eemland was het Hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk sinds 1602 het orgaan dat verantwoordelijk was voor het onderhoud van de dijken langs de Zuiderzee en de Eem. Alle eigenaren van gronden kregen een aanslag van dit Hoogheemraadschap. Om die reden was een gedetailleerde kaart van heel Eemland noodzakelijk. Rond 1660 was bovendien al wat ervaring opgedaan met het opmeten van gronden. Landmeter Dirck van Groenouw had in haar opdracht een kaart gemaakt van de zogenaamde ‘Zuijdtwindt’. Een stuk gemeenschapsland van het Hoogheemraadschap in Bunschoten tussen de Eem en de Laak.

Blijkbaar was dat tot tevredenheid gebeurd en ontstond de idee om hem alle landerijen in kaart te laten brengen. In september 1663 besloot het college van dijkgraaf en heemraden alle landerijen binnen de Zeedijk en in de polders te laten opmeten. Nog dezelfde maand werd met Dirck van Groenouw gesproken over het maken van een dijkskaart. In november van dat jaar is er overeenstemming waarbij de landmeter het werk gaat uitvoeren voor 3½ stuiver (17½ cent) per dammaat[1].

Een tijdstip waarop het werk klaar moet zijn, wordt eerst niet afgesproken. Als het wat te lang duurt, wordt hij in januari 1665 verplicht het werk voor 1 april van dat jaar klaar te hebben, anders wordt een andere landmeter genomen. Blijkbaar heeft dat geholpen want in augustus 1665 wordt besloten om met ingang van het jaar 1667 te beginnen met de heffing van het Zeedijksgeld volgens de nieuwe meting. De kaart die gemaakt werd, was de ‘KAARTE VANDE POLDERS DER EEMLANDTSCHE LEEGE LANDEN ETC. A° 1666’.

Eerste uitgave van de kaart van 1666 (Universiteitsbibliotheek Leiden).

Pas op 16 oktober werd met Dirck van Groenouw afgerekend. Voor het meten van het land en maken van de kaarten werd een bedrag van fl 1.970 – 17 – 4 betaald. Het eerste getal staat voor guldens, het getal 17 voor het aantal stuivers en de 4 voor de centen. In totaal een bedrag van fl 1.970,89. Groenouw had goed werk geleverd want de eenmaal gemaakte kaart heeft ongeveer 165 jaar dienst gedaan. Pas met de invoering van het kadaster in 1832 kwam het gebruik van de kaart uit 1666 te vervallen. Omdat voor het gebied van het Hoogheemraadschap een groot aantal kadastrale kaarten was gemaakt, ontstond er wel behoefte aan een soortgelijke kaart als uit 1666. Al in 1833 werd aan de landmeter bij het kadaster H.L. Woudsma opdracht gegeven alle kadastrale percelen op een kaart weer te geven. Dit werd de ‘Kaart van de polder der Eemlandsche lage landen 1833’.

Lange tijd bleef het grondgebied onaangetast en zo kon de kaart van 1833 tot ongeveer 1950 worden gebruikt. Door ruilverkaveling veranderde het gebied daarna ingrijpend. Toch is er geen nieuwe polderkaart meer gemaakt waarop het hele gebied was afgebeeld. Door het verschijnen van allerlei gedetailleerde topografische kaarten van heel Nederland was hieraan geen behoefte meer.

Bekendmaking
Om te voorkomen dat de protesten over de grootte van hun percelen bleven aanhouden, kregen de eigenaren in 1666 de gelegenheid om daartegen bezwaar te maken. De kaart werd bij de secretaris van het bestuur ter inzage gelegd. Met een zogenaamde ‘Notificatie’, die op bepaalde plaatsen werd aangeplakt, werd dat bekend gemaakt. In deze bekendmaking staat onder meer dat alle landerijen die door de Veen- en Veldendijk (dat zijn de Oostdijk en de Westdijk/Eemdijk in Bunschoten) worden beschermd, door Dirck van Groenouw zijn opgemeten en dat hij er een kaart van heeft gemaakt. Het zijn de landerijen in de polders onder Bunschoten, de polders Duist, de Haar, Eemland, de Slaag, Over- en Neerzeldert, het Nieuweland, de Hond en de Borgermaten. Dit met als doelstelling om alle onduidelijkheid over de afmetingen van de landerijen weg te nemen en een rechtvaardige inning van de Zeedijksgelden te kunnen doen. Iedere eigenaar werd in de gelegenheid gesteld na te kijken of er eventueel een fout was gemaakt. Als een eigenaar binnen zes weken geen bezwaar maakte, werd ervan uitgegaan dat de opmeting op de juiste wijze had plaatsgevonden. Was iemand het er niet mee eens, dan kon bezwaar worden gemaakt. Als een fout in de opmeting werd gevonden, kwam dat voor rekening van het Hoogheemraadschap. Als een perceel wel goed was opgemeten, kwamen de kosten voor rekening van de verzoeker. Een verschil van minder dan zes roeden per dammaat, werd, volgens ‘Landmeters recht’ niet als onjuist aangemerkt. Een roede is 14 m2. Dat komt neer op ongeveer 1½ %.

Eemlandse polders
De gemaakte kaart bestond uit 4 bladen die aan elkaar pasten. In totaal was de kaart 77,5 bij 96,5 cm. De kaart had een schaal van 1 : 12.000. Het grootste deel van de kaart beslaat de verschillende percelen. Alle landerijen die binnen de dijken liggen, zijn in kaart gebracht en genummerd. De buitendijks gelegen gronden zijn zeer globaal weergegeven en niet opgemeten. Dat was overigens ook niet overeengekomen. Dat gold ook voor de gronden rond de stad Bunschoten. De grenzen van het in kaart gebrachte gebied, waren aan de oost, noord- en westkant bepaald door natuurlijke grenzen als de Laak, de Zuiderzee en de Eem. Aan de zuidkant was er geen natuurlijke grens. De grens werd daar bepaald door de grenzen van de verschillende oude ontginningsgebieden. Gebieden die later als polders werden aangeduid. Van oost naar west waren dat achtereenvolgens de polders Bovenduist, Nieuwland, Overzeldert en de Slaag. Grenzen die deels nog zijn te herleiden maar voor een ander deel door ruilverkavelingen en stadsuitbreidingen moeilijk zijn te beschrijven. Globaal lag de grens over de Sneulseweg (langs de polder Nieuwland direct ten zuiden van rijksweg A1), een stukje Bunschoterstraat en vervolgens over de Monseigneur van de Weteringstraat in de richting van de Eem. Daar buigt de grens naar het noorden toe om via de Krachtwijkerweg bij de Eem uit te komen. Populair gezegd was het grens tussen het echte Hoogland en de lager gelegen polders ten noorden van Hoogland.

Naast een tekening van de landerijen (met het oosten naar boven) staan er links en rechts op de kaart kolommen met nummers die gelijk zijn aan de nummers op de kaart met daarachter de grootte van de percelen. Tussen de kolommen staan de wapenschilden van de leden van het college van dijkgraaf en heemraden: de dijkgraaf, de secretaris en de hoogheemraden. Daaronder staat een gedicht van Everard Meyster (1617-1679), op dat moment een van de hoogheemraden. Het is een ode aan het werk van de dijkgraaf en zijn heemraden.

Het gedicht van Everard Meyster met de wapens (detail van afbeelding 1).

Omgezet in hedendaags Nederlands, luidt dit gedicht:
De kracht der storm op woeste golven,
die dam en dijk doorbreekt, moet dam en dijk bewaren.
Dat is, mèt heemraadschap, des dijkgraafs zorg.
Hierover is men eensgezind: bij goed, bijtijds besluit,
door heemraadschap en dijkgraaf eendrachtelijk genomen,
zal geen stormvloed verwoesten of doen breken,
dat de Voogd van alle voogden [God] ons steeds gunnen wil dit land,
toebehorende aan Zijn wil, omsloten in Zijn hand.

De Neerzeldertse Molen
De kaart geeft bij nadere bestudering enkele interessante gegevens. Zo liep er een watergang vanaf een eendenkooi nabij de Bunschooter Wegh zoals de Bunschoterstraat in 1666 werd genoemd, naar de Eem. De Eerste (Zeldertse) Weteringe werd die watergang genoemd. Een paar honderd meter voordat de watergang via de Neer Selderse Sluys haar water loosde op de Eem, stond een watermolen: de Neer Seldersche Molen. Met die molen werd overtollig water uit de polder Neerzeldert weggemalen. Uit oude bronnen blijkt dat op die plaats al in 1492 een watermolen stond. In 1659 werd de molen vernieuwd. Dat gebeurde gelijktijdig met een molen die op de Haarsche Wetering in de polder Eemland (gemeente Baarn) stond. Die polder grensde aan de polder De Slaag. Precies tussen deze twee polders in, stond de Neer Seldersche molen. Het beheer van beide molens was toevertrouwd aan enkele heemraden van beide polders. Na verloop van tijd zijn beide molens verdwenen. Die van De Haar al voor 1694. Of toen ook de andere molen al weg was, is niet duidelijk. Wel dat in 1710 nog sprake is van een molenwerf.
Blijkbaar waren de molens niet meer nodig voor het afvoeren van overtollig water. Pas in 1883 werd een stoomgemaal gebouwd. Dat betekent dat bijna 200 jaar het water op een natuurlijke wijze werd afgevoerd.De molen stond op dezelfde watergang als waarop het stoomgemaal van ‘De gecombineerde Stoombemaling van de Zelderdsche Wetering’ werd gebouwd en waar nog altijd een gemaal staat. Op dat gemaal staat het jaartal 1896. Dat al zo kort na 1883 een ander gemaal moest worden gebouwd, kwam omdat in 1895 het gemaal uit 1883 bij een dijkdoorbraak werd weggeslagen.

Hooglandse boerderijen
Op de kaart komt een aantal namen voor die deels nog bekend zijn. Dat zijn Den Hoogen heert, ’t Dorstige hert, Dronckelaer, Crachtwijck[2] en Vudijck. Alleen op het zuidelijke deel van de kaart komen namen voor. Op het overige deel van de kaart zijn wel de namen van de polders en sluizen genoemd, maar specifieke namen komen behalve bij het ‘Huys ter Eem’ aan de overkant van ‘Der Eem’ (Eembrugge) niet voor.

De namen Den Hoogen heert, ’t Dorstige hert, Dronckelaer en Crachtwijck, hebben alle betrekking op gebouwen die op de grens van het gebied lagen. Op die manier vormden die namen een aanduiding waar het gebied van de kaart ophield. Den Hooge heert lag op de hoek van de Sneulseweg met de Bunschoterstraat. Een plaats waar later een tol was. De opbrengsten van die tol waren vooral bedoeld voor het onderhoud van deze straat.

’t Dorstige hert is een naam die tot op heden bekend is gebleven. Een boerderij aan de Slaagseweg in Hoogland-West draagt nog altijd die naam. Van oudsher was het een boerderij met herberg. Dat lijkt wat vreemd vanwege de geïsoleerde ligging. Over de Eem waren vroeger echter op enkele plaatsen kleine veerponten waarmee reizigers tussen Amersfoort en het Gooi de rivier overstaken[3].


Dronckelaer op de kaart van 1666.

Dronckelaer is in ieder geval niet als boerderij gebouwd. Op de kaart lijkt het een kasteeltje dat met een flinke boomgaard is omgeven. Tekeningen van later datum geven niet hetzelfde pand weer dat op de kaart van 1666 is te zien. Omdat de tekenaar van deze kaart andere gebouwen, zoals de Sint Catharinakerk in Bunschoten, waarheidsgetrouw heeft weergegeven, is er niet direct aanleiding om te veronderstellen dat hij hier zijn fantasie heeft gebruikt. In 1788 wordt het geheel omschreven als ‘buitenplaats met herenhuis, stalling en tuin, vijvers, bossen en lanen met eiken en beuken’[4]. Dat klopt wel ongeveer met de weergave op de kaart. Wel gaat het verhaal dat er nog fundamenten in de grond zitten. De locatie moet worden gezocht bij de huidige geitenboerderij Breevoort.

Tot slot de naam Vudijck of Vuydijk. Dit was een dijk die al in de 14e eeuw werd aangelegd dwars op de rivier de Eem. Ze had een bijzondere functie want als het omliggende land was overstroomd, moest het water langs deze dijk terugstromen in de rivier.

Eendenkooien
De kaart laat ook zien waar vroeger eendenkooien lagen[FvdH5] . Eendenkooien ontstonden vanaf de veertiende eeuw. Ze werden aangelegd op rustige plekken of in waterrijke gebieden waar veel eenden voorkwamen. Die rust werd gegarandeerd door het zogenaamde ‘afpalingsrecht’. Om zoveel mogelijk eenden te kunnen vangen, moest het rondom de kooi stil zijn. Dit was wettelijk vastgelegd met het zogenaamde afpalingsrecht. Om de eendenkooi werd een cirkel getrokken. Binnen deze cirkel mocht, behalve de eigenaar, niemand handelingen verrichten die de eenden konden verstoren of verjagen. De eendenkooiker paalde de stiltezone af met ‘kooipalen’ of borden. Ook het kooibos dat er omheen lag, garandeerde rust. De kooi zelf is een rechthoekige plas met meestal in alle hoeken een vangpijp die steeds smaller werd. Van bovenaf lijkt het wel op een soort van een enorme schorpioen in het landschap.

In Eemland zijn er in totaal negen eendenkooien geweest. Dat waren er vijf in de polder Bovenduist, twee in de Neerduist en twee rond de Lodijk. De reden dat de eendenkooien niet noordelijker lagen, hield verband met de noodzaak van een kooibos rond de plas. Het noordelijke deel van Eemland overstroomde nogal eens, een ongunstige omstandigheid voor bomen.

De kaart uit 1666 is in de daarop volgende eeuwen regelmatig herdrukt. Het geeft aan dat de maker goed werk had verricht. Dirk van Groenouw komt de eer toe dat hij het Eemlandse polderland voor het eerst in kaart heeft gebracht en zo een stuk erfgoed heeft gemaakt dat veel leert over hoe de situatie in Eemland ooit is geweest. Situaties die voor een groot deel tot op heden bestaan.

Eendenkooien op de kaart van 1666

Bronnen:
Bunschoten in 1832, Grondgebruik en eigendom (Kadastrale atlas Provincie Utrecht 11, Utrecht 2005)
M. Mijnssen-Dutilh, Verzamelde inventarissen van de archieven van de polders en waterschappen gelegen ten noorden van Hoogland (Leusden 1997)
Gerard Raven, Monumenten in Hoogland en Amersfoort-Noord (Hoogland/Bussum 2013)
Gijs Hilhorst e.a., Hoogland-West. Geschiedenis en natuur van een opmerkelijk landschap (Hoogland 2001)
www.grebbelinie.nl

[1] Een dammaat is ongeveer 5400 m2
[2] Zie over Crachtwijck verder het artikel Boerderijen buiten de top 50 deel 5, Krachtwijk, in dit nummer.
[3] Zie voor de uitgebreide geschiedenis van deze boerderij Monumenten in Hoogland en Amersfoort-Noord, p.96/7.
[4] Citaat uit Hoogland-West. Geschiedenis en natuur van een opmerkelijk landschap, p. 59. In een volgend nummer van De Bewaarsman wordt uitvoeriger ingegaan op de geschiedenis van Dronckelaer en Breevoort.