De geschiedenis van katholiek Hoogland – deel 4
Ruud Hopster
Was het de nieuwe kerk, de komst van de zusters van JMJ of de Boerenbond waardoor langzamerhand het rijke roomse leven zich ontplooide aan de Kerklaan? Door de verzuiling bleef het toch heel lang een beetje splendid isolation, daar op Langenoord.
De zusters van de congregatie van Jezus, Maria en Jozef op Leo’s Oord
Al in 1881 schreef pastoor Pieck aan de eerwaarde moeder-overste Mère Séraphine Pullens over de mogelijkheid zusters ter beschikking te stellen voor een rooms-katholieke meisjesschool. Waarschijnlijk had hij, gelet op dergelijke combinaties elders, ook al plannen voor een tehuis voor arme bejaarden.
Op 1 februari 1889 was het zover. Toen kwamen vijf zusters van JMJ uit ’s-Hertogenbosch naar Hoogland om de zorg voor een meisjesschool en een oudeliedenhuis op zich te nemen. De instelling kreeg de naam van de populaire paus Leo XIII, wiens vijftigjarig priesterfeest in 1887 wereldwijd uitbundig was gevierd.
De oude kerk werd vernuftig verbouwd tot school. De oude pastorie ging tot woonhuis voor de zusters dienen en bood tevens onderdak aan de oudelieden (mannen). Op 2 februari 1889 begonnen de zusters met negen bewaarkinderen (kleuters). In het begin was er alleen een bewaar- en naaischool. J.H. (Joes) Hamers, het hoofd van de openbare school aan de Ham, werd overvallen door het plotselinge vertrek van vijftig meisjes op 1 april 1889 naar de school van de zusters. Zouden die alleen nuttige handwerken gaan doen? Maar de pastoor liet aan de Gemeente weten dat die meisjes ook schriftelijk godsdienstonderwijs zouden krijgen om lezen en schrijven op peil te houden. Op korte termijn zou ook een school voor r.k. lager onderwijs starten. Al in december begon men met het geven van lager onderwijs aan 72 meisjes Op 1 april 1890 zaten er op die school, de zondagschool meegerekend, al tweehonderd kinderen.
De eerste bewoner van het gesticht werd ‘de eerbiedwaardige grijsaard’ Brand van Noordenburg, 67 jaar oud, die aan het begin van de Molenweg had gewoond.
De onderwijswet van 1906 stelde hogere eisen aan de behuizing voor het lager onderwijs. Aan die eisen voldeed de R.K. Meisjesschool niet. Omdat ook het aantal verzorgden snel toenam, besloot pastoor Koster tot nieuwbouw.
Op 3 november 1908 kreeg het parochieel kerkbestuur toestemming van de aartsbisschop van Utrecht om het nieuwe gesticht Leo’s Oord en de meisjesschool De Brinken te bouwen en tot het aangaan van een lening voor de ontbrekende gelden. Leo’s Oord was begroot op f 40.150 en de meisjesschool op f 11.950.
Het gebouw zou vlak naast de oude begraafplaats komen. Toen men bij het graven op botten stuitte werd besloten het schoolgebouw enige meters te verplaatsen. Wel lag de speelplaats van de nieuwe meisjesschool bij Leo’s Oord waarschijnlijk ten dele op het oude kerkhof. De kinderen mochten bij het knikkeren met de punt van hun klomp geen al te diep kuiltje maken, ze mochten eens op doodsbeenderen stuiten. Op 12 september 1909 werd het nieuwe gesticht geopend. De eerste bewoners waren H. Blom, H. Hofman en J. van Rooijen.
Op 3 mei 1910 werd het nieuwe Leo’s Oord ingewijd door pastoor Koster. Er werkten nu 14 zusters, die 23 ouderen verzorgden en aan 135 meisjes lesgaven. Nog eens 20 kinderen bezochten de bewaarschool. In de rechtervleugel waren verschillende vertrekken voor 1e- en 2e-klasse dames en heren, verblijf- en slaapzalen voor 3e-klasse mannen en vrouwen, met garderobe en wasvertrekken, ziekenkamer en badkamer. Bij de keuken was een lift aangebracht die in verbinding stond met de droogzolder en de verdieping[FvdH3] . In de linkervleugel bevonden zich de drie lokalen voor het onderwijs, het lokaal van de bewaarschool en de speelzaal. Tussen de beide vleugels werd een kapel gebouwd. In 1929 werd de mannenafdeling van Leo’s Oord uitgebreid. Er was namelijk slechts plaats voor acht mannen, maar er woonden er zestien.
In 1958 verlieten de zusters van JMJ Leo’s Oord wegens gebrek aan roepingen.
In 1965 werd nog even overwogen om het pand te verbouwen tot gemeentehuis, maar er kwam uiteindelijk een noodgemeentehuis op de plaats van de verdwenen boerderij de Tolik (bij de rotonde Zevenhuizerstraat-Hamseweg).
Bejaarden woonden op Leo’s Oord tot 1973, daarna werd het verhuurd aan de Witte Paters.
In 1990 werd Leo’s Oord grotendeels afgebroken, slechts de kapel en een deel van de voorgevel bleven staan. Vervolgens bouwde men er seniorenwoningen. De kapel wordt sinds 1991 door een sociëteit gebruikt als ontmoetingsruimte. Nog steeds staat op de rand van het balkon Ao Di 1889-1914, daar aangebracht ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van Leo’s Oord. In 1914 bood de parochie ter gelegenheid van 25 jaar aanwezigheid van de zusters van JMJ op Leo’s Oord het schilderen van de kapel als feestgeschenk aan. Bij die gelegenheid zijn ook de beide pauselijke wapenschilden daar aangebracht. Leendert Keizer, die sinds 1900 schilder was op Hoogland, verrichtte het schilderwerk.[1] Links en rechts daarvan staan de wapenborden afgebeeld van paus Leo XIII en paus Pius X, de achtereenvolgende pausen in dat tijdvak.
Links: het wapen van paus Leo XIII (paus van 1878-1903).
Het wapenschild van paus Leo XIII verwijst eerst en vooral naar het oorspronkelijke embleem van de familie, de Pecci. Zijn familie was van kleine adel en oorspronkelijk afkomstig uit Siena. De Pecci verhuisde uiteindelijk naar Carpineto Romarum, de geboortestad van Leo XIII. In het midden van het wapenschild staat een boom, die een soort combinatie is van een carpino (waar het dorp naar genoemd is) en een cipres (teken van dood en eeuwig leven in het hiernamaals). Er staan ook twee fleurs de lis op, die verwijzen naar Florence en zo de oorsprong van de familie in herinnering brengen. Het geheel wordt doormidden gesneden door een soort regenboog en bekroond door een ster. Dezer ster verwijst naar de wapenspreuk van Leo XIII ‘Lumen in caelo’ (het licht in de hemel).
Rechts: het wapen van paus Pius X (paus van 1903-1914).
Op het schildhoofd is een gevleugelde, gouden leeuw afgebeeld als teken van Sint-Marcus, patroonheilige van Venetië, waar Pius, voor zijn verkiezing tot paus, patriarch was. Dat blijkt ook uit de woorden op het boek dat de leeuw vasthoudt: ‘Pax tibi Marce Evangelista’ (Vrede zij u, Marcus, mijn evangelist), die de wapenspreuk van Venetië vormen. Het schild toont het wapenstuk dat ook al voorkomt op het bisschoppelijk wapen van deze paus, dat hij koos nadat hij was verkozen tot bisschop van Mantua: een anker te midden van woelige baren. De ster verwijst naar Maria Sterre der Zee (foto Peter Kok).
Kerklaan
Toen de nieuwe kerk gebouwd was aan een nieuw aangelegde weg, de Kerklaan, de zusters van JMJ zich in de oude pastorie hadden gevestigd en er een rooms-katholieke meisjesschool in de oude kerk kwam, kon je toch spreken van een katholiek centrum, ook al stond dat nog steeds in the middle of nowhere. Behalve de boerderij de Langenoord, een kostershuis en een huisje tegenover de oude kerk dat Teuntje en Heintje van Weerhorst (van Kattenbroek) hadden laten bouwen, stonden er geen huizen in de omgeving. Het echte centrum van het dorp was de Ham en dat lag een heel eind verderop.
Maar ongeveer vanaf het begin van de twintigste eeuw vonden er tal van nieuwe ontwikkelingen plaats in katholiek Hoogland. Mede onder invloed van de in 1891 verschenen encycliek Rerum Novarum ontstond er meer oog voor de positie van kleine boeren en arbeiders. In het zuiden van het land was Gerlacus van den Elsen, prior van de abdij van Berne, druk bezig boerenorganisaties op te richten.
In 1887 werd met steun van pastoor Pieck in Hoogland al een Boerengilde opgericht dat in 1896 omgezet werd in de Boerenbond. Eerste voorzitter werd Dorus Hartman Czn. van de Tolik. De Boerenbond moest mogelijkheden zoeken om de leefomstandigheden van de boerenbevolking te verbeteren.
In 1895 kwam de jonge kapelaan Jan van Schaik naar Hoogland. Van prof. Schaepman had Van Schaik geleerd dat pastorale zorg niet ophield bij de kerkdeur. Enthousiast begon Jan van Schaik in Hoogland mee te organiseren. Er kwam een Hooglandsche Vereeniging tot Onderlinge Brandverzekering, voorbereidingen voor een coöperatieve melkerij werden getroffen en er werd een Spaar- en Leenkas opgericht. Van Schaik was ook betrokken bij plannen voor een inkoopcoöperatie waarvoor, naar zijn zeggen, de nieuwe pastorie als pakhuis kon dienen. Die inkoopcoöperatie kwam toen niet goed van de grond. Wel kocht de Onderlinge Vereeniging van Landbouwers honderd hectoliter zaaihaver, en die kan heel goed op de pastorie hebben gestaan. Van Schaik zette zich in de anderhalf jaar dat hij kapelaan op Hoogland was sterk in voor de opzet van een algemeen christelijke Boerenbond.
In 1906 werd de Spaar- en Leenkas omgezet in een Coöperatieve Boerenleenbank tijdens een vergadering in café Schimmel. Het aantal leden bedroeg toen 26 en het totaal der leningen f 38.000. In het begin waren de zittingen thuis bij kassier Piet Hilhorst van Groot Calveen (die ook boekhouder was van de Onderlinge Brandverzekering), vanaf 1906 werd de kamer bij koster Schoonderbeek gebruikt als vergader- en kantoorruimte voor de bank. De zittingen vonden toen plaats op zondag na het Lof. Na de bouw van Concordia in 1919 vestigde de bank zich daar.
Onder invloed van de sterk opkomende verzuiling werden in 1917 allerlei organisaties uitsluitend rooms-katholiek, volgens de wens van het bisdom en de inspanningen van kapelaan De Wit. De voorzitter van de Boerenbond en de Boerenleenbank, Gijs Voorburg van Bosserdijk, zelf weliswaar rooms-katholiek, was tegen die katholieke signatuur en hij bedankte als voorzitter van beide verenigingen. Er kwam een nieuwe kassier, Jan Boersen.
In 1917 werd op Hoogland een R.K. Coöperatieve Boerenbond opgericht, een afdeling van de Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond (ABTB). De Boerenleenbank sloot zich aan bij de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank in Eindhoven en niet langer bij de Raiffeissenbank in Utrecht. De bank speelde een belangrijke rol bij de uitbouw van een aantal katholieke coöperatieve instellingen die zich als afdelingen bij de Boerenbond aansloten: de Stoomzuivelfabriek, de Landbouwvereniging, de Onderlinge Ziekte- en Ongevallenverzekering en de Onderlinge Brandverzekering.
De eerste ledenvergadering van de Boerenleenbank vond plaats in café de Langenoord (nu: pannenkoekenhuis ‘In den Gloeiende Gerrit’) en dat werd de vaste vergaderplaats. In 1921 kwam het besluit dat de kassier geen herbergier mocht zijn en dat de zittingen niet langer in een herberg plaats mochten vinden.
In 1919 kreeg de Boerenbond van de Boerenleenbank een voorschot van f 25.000 voor de bouw van Concordia en het rooms-katholieke kerkbestuur f 30.000 voor de bouw van de Sint-Henricusschool. In de jaren zeventig van de vorige eeuw sprak men van de ‘tweehonderd van Mertens’ die in Nederland de macht zouden hebben[2]. Hier zou je kunnen spreken van de tien van Hoogland (bekende namen: Voorburg, Kok, Hilhorst, Van Middelaar, Van Dijk, Schimmel, Eggenkamp , Kuijer, Van de Wolfshaar en Van ‘t Klooster) die vaak meer tijd met vergaderingen op de Kerklaan doorbrachten dan op hun eigen boerderij. Concordia werd op 25 mei 1925 overgenomen door de parochie. ‘De overname van Concordia is noodzakelijk voor het behoud van de Roomsche Bond’, zei de pastoor.
Zo ontwikkelde de Kerklaan zich tot een katholiek centrum van het dorp met een Boerenleenbank, Concordia, een jongens- en een meisjesschool Sint-Henricus resp. de Brinken geheten), Leo’s Oord, een kruisvereniging, Martinuskerk, pastorie en begraafplaats.
Vergaderingen, lezingen en scholingsbijeenkomsten vonden plaats in café de Langenoord, in Concordia, of in een van beide scholen. Cursussen hadden vooral met de bedrijfsvoering te maken. Onderwerp van een van de lezingen was de noodzaak van katholieke organisaties. Vermeldenswaard is ook een vergadering van de burgerwacht om de revolutie te keren (‘men behoeft niet op te komen vóór de revolutie werkelijk uitbreekt’) Bij al die bijeenkomsten en vergaderingen was geestelijk adviseur kapelaan L.J. de Wit als voorzitter, gespreksleider of gewoon om op te letten of alles wel door de katholieke beugel kon. Langzamerhand vestigden zich middenstanders aan de Kerklaan of dicht daarbij op de Zevenhuizerstraat: een bakker, een kruidenier, een kledingzaak, een groentenzaak. Het rijke roomse leven lag aan de Kerklaan, de roomse zuid-as van Hoogland!
Oorlog
De Tweede Wereldoorlog liet ook zijn sporen in Hoogland na. Katholiek Hoogland werd in die periode ernstig getroffen.
Die drie mooie klokken, geschonken in 1882, werden op 12 maart 1943 door de Duitsers uit de kerktoren weggehaald. Pastoor De Jong wond er geen doekjes om in zijn aantekenboek van de parochie: ‘In het jaar des Heren 1943 op 12 maart voormiddags om halftien, hebben de gehate en wrede Duitsers als roofzuchtige wolven en luipaarden, zich grotelijks heiligschennend vergrepen aan de kerk van den H. Martinus te Hoogland, doordat zij de drie gewijde klokken van den H. Maagd Maria, van den H. Martinus en van Nicolaas hebben geroofd.’
Toen de klokken op het kerkplein klaarstonden voor vervoer naar Duitsland, bleek op een van de klokken geschreven te staan: ‘Wie met klokkenijzer schiet, die wint de oorlog niet’. En op een andere klok stond: ‘Met de klokken uit onze toren, is de oorlog verloren’.
Een jaar later al bestelde men drie nieuwe klokken bij de gieterij van Petit en Fritsen in Aarle-Rixtel, waar ook de klokken uit 1882 werden gegoten. Maar pas op 26 augustus 1957 kwamen er drie nieuwe klokken voor de Sint-Martinus, die in de eerste drie tonen stonden van het Te Deum. Een vierde klok, de zwaarste, zou later geplaatst worden.
In de tweede helft van april 1945 vonden er felle gevechten plaats tussen Duitse en Canadese militairen. Op de Ham en bij de Eem hielden de Duitsers aanvankelijk hardnekkig stand. Vanuit Hoevelaken en Nijkerk kwamen regelmatig Canadese verkenningseenheden naar Hoogland.
Op 19 april 1945 om half tien ’s avonds kwam van de Duitsers de aanzegging de pastorie ogenblikkelijk te verlaten. De Duitsers wilden niet dat de Canadezen de toren als een mogelijk oriëntatiepunt zouden gebruiken. Bij Piet Hilhorst op Nieuw Kattenbroek vond men tijdelijk onderdak.
Pastoor De Jong schreef in het aantekenboek van de parochie: ‘19 april, een dag die met zwarte letters in de geschiedenis worde aangetekend, en die zijn weerga niet heeft, werd door de vernietigingstroepen der wrede en onmenschelijke Duitschers ’s nachts 12 uur de slanke toren van St. Martinus opgeblazen.’
De toren viel deels op het kerkdak waardoor dat flink beschadigd werd. Het orgel was bedolven onder puin, de doopkapel geheel verwoest. De kerk was zó gehavend dat er geen diensten meer gehouden konden worden. Het plafond was gescheurd, de muur gespleten. Een dag later werd de pastorie onder vuur genomen door Canadese tanks omdat men daarin Duitsers vermoedde. Het hart van katholiek Hoogland was daarmee zwaar getroffen en die slanke toren kon, ook voor de parochianen, niet meer als oriëntatiepunt dienen.
Wederopbouw
Nog in de zomer van 1945 kwam er een commissie die de opbouw van de kerk voor haar rekening nam. De problemen waren niet gering. Het puin van de ingestorte toren moest uit de kerk verwijderd worden en de stenen afgebikt[FvdH8] . Het bruikbare deel van de kerk moest worden afgeschot[FvdH9] zodat dat toch gebruikt kon worden. Verder moesten er middelen voor de wederopbouw ingezameld worden. Pastoor De Jong had al in 1946 zijn plannen voor de hernieuwde kerk klaar. Het aartsbisdom weigerde echter deze goed te keuren omdat ook de gewelven en de toren in het herstelplan waren opgenomen en bouwmaterialen waren toen zeer schaars. Pastoor De Jong en na 1947 pastoor Hendriks bleven bij hun standpunt. In 1955 kregen ze hun zin en toen kon er afgebroken en gebouwd worden.
Al in 1953 maakte het architectenbureau Th.J. van Elsberg de opzet voor de herbouw. In 1955 vond de aanbesteding plaats. De laagste inschrijver was de firma G. Ribberink uit Hengelo voor f 389.860. Kosten voor centrale verwarming, elektrische installatie, klokken en gebrandschilderde ramen brachten nog een bedrag van f 60.000 extra met zich mee.
Materialen voor de bouw werden door parochianen aangevoerd en 300.000 oude afgebikte stenen werden hergebruikt.
Vanaf eind augustus 1955 werd Concordia als noodkerk gebruikt. Op 1 september 1957 werd daar voor het laatst een dienst gehouden. Daarna werd Concordia geheel vernieuwd. Op 5 september 1957 werd de herbouwde Sint-Martinus met z’n toren van circa 67 meter plechtig ingewijd door monseigneur Alfrink.
Had de herbouw in 1945 plaatsgehad, dan had de kerk geen gewelven gehad en slechts een bescheiden torentje. Nú vond een metamorfose plaats waardoor er een geheel nieuwe en modernere kerk ontstond. Sommigen betreurden het feit dat de nieuwe beelden veel kleiner waren dan de verwoeste in de oude kerk, maar misschien gaf dat de beleving van veel kerkgangers wel weer: de heiligen waren niet meer wat ze ooit waren.
Sint-Martinus middelpunt
Pas in de tweede helft van de vorige eeuw kwam de kerk meer in het centrum te liggen.
In de jaren veertig heeft het gemeentebestuur al geprobeerd om de nieuwe landbouwschool op een plek aan de Zevenhuizerstraat tussen de Ham en de Langenoord te krijgen. Eén van de argumenten was toen dat door daar te bouwen beide buurtschappen wat aan elkaar zouden groeien. De ABTB hield zijn poot stijf en de landbouwschool kwam aan de Hamseweg tegenover de Schothorsterlaan.
In de jaren vijftig kwamen schoorvoetend nieuwe wijken tot stand. In december 1957 werd de Eikenlaan ingewijd met burgemeester Laumans en directeur Andriessen van Bronswerk als sprekers en het Jachthoorn- en Tamboerskorps van Bronswerk zorgde daarbij voor de muziek. Helemaal van harte ging het niet. De burgemeester zei nog dat de gemeente aanvankelijk niet erg enthousiast was om een vreemde gemeenschap in haar midden te krijgen. Daar zal het standpunt van de Boerenleenbank niet vreemd aan zijn geweest. In 1951 kocht die aan de Kerklaan 1500 m2 grond voor een bank. Toen er gebouwd zou worden voor Bronswerk, tekende de bank bezwaar aan: men had liever een buurtje van gepensioneerde boeren rond de bank!
Het aan elkaar groeien lukte pas echt tegen de tijd dat Hoogland zijn zelfstandigheid verloor aan Amersfoort (1 januari 1974). Ten westen van de Zevenhuizerstraat verrees de wijk de Bieshaar en ten oosten daarvan werd buurtschap de Langenoord volgebouwd tot aan Bosserdijk toe. Ten zuiden van de Zevenhuizerstraat ontstond de Ambachtenbuurt.
Met de in het begin van de jaren negentig gebouwde wijk Kattenbroek ernaast kwam de Sint-Martinus dan toch midden in de bewoonde, maar allengs geseculariseerder wereld te liggen.
Familiegraf Wittert
In het slot van het derde deel van deze serie (zie de De Bewaarsman van augustus 2017) is uitgebreid aandacht besteed het familiegraf van de Witterts van Hoogland. Daar was ook alle reden toe, gelet op alle vermelde gebeurtenissen. Maar daar is het niet bij gebleven. Zo vertelde Evert Blom, de zoon van koster Jan Blom, dat er in de Tweede Wereldoorlog een zender in het graf van Wittert stond, en dat je aan de achterzijde in die graftombe kon komen zonder de steen op te lichten.[3]
En in 1960 speelde er nog een kwestie omtrent het familiegraf van de familie Wittert. Was het toegestaan het familiegraf over te dragen aan familieleden, hoewel die niet meer praktiserend katholiek waren en er een zelfs getrouwd was met een protestantse. Mochten zij wel begraven worden in het familiegraf? Een deskundige van seminarie Rijssenburg wist desgevraagd het antwoord: ja, juridisch mocht dat. Ieder kerkhof was een heilige plaats geworden bij de inwijding van het kerkhof. Dat gold echter niet voor een stenen graf. Dat moest – ook op een gewijd kerkhof – telkens opnieuw gewijd worden. Op grond daarvan kon men een grafkelder beschouwen als een van het gewijde kerkhof onderscheiden plaats, waar ook niet-katholieken begraven konden worden. Het graf mocht dan niet gewijd worden en er mocht geen enkele kerkelijke plechtigheid plaatsvinden bij de begrafenis.
[1] Met dank aan Gijs Keizer voor diens aanvullende informatie
[2] Jan Mertens is de bron van de Tweehonderd van Mertens. Hij stelde tijdens een speech in Sneek op 19 oktober 1968 dat de Nederlandse economie gedomineerd werd door een “old-boys network” van ongeveer 200 man. Bestuurders van grote bedrijven vervulden commissariaten bij vele andere bedrijven en hadden bovendien bestuursfuncties bij universiteiten en hogescholen, aldus Mertens.
[3] Wie weet hier meer over? Reacties graag naar: redactie@historischekringhoogland.nl