2018-2-1 ’t Wondertje, altijd vers. Een eiergroothandel op Hoogland

Een eiergroothandel op Hoogland (1929-1996)
RUUD HOPSTER

Hoewel Martinus (Martin) Boon jarenlang bij een paar honderd boeren in Hoogland wekelijks de eieren ophaalde, zeer actief was in de muziekvereniging St. Caecilia en het Sint-Maartentoneel en aan de wieg stond van het Gymnastiekgebouw aan de Sportlaan en De Dissel in Hooglanderveen, bleef hij ook ‘iemand van buiten’, ‘meneer Boon’. ‘Hij had wel wethouder van Amsterdam kunnen worden’ werd over hem gezegd, maar het lukte hem niet in de gemeenteraad van Hoogland te komen. Wat was het voor man? Hoe kwam hij hier terecht en hoe werkte die eierhandel?

Assendelft
Martinus Boon werd geboren op 29 augustus 1902 in Assendelft. Zijn groot­vader Pieter en zijn vader Jan dreven daar een kruidenierswinkeltje en handelden ook in boter en eieren. Vader Jan trad in zijn vrije tijd veelvuldig op als humorist bij bruiloften en partijen. Later werd hij dirigent van het kerkkoor van de paro­chie. Toneel en muziek, we komen het later tegen bij Martinus en zijn kinderen. Kort na de geboorte van zusje Catharina in 1906 overleed moeder Jansje Jak. De baby ging naar een tante en een oom, en grootvader Pieter van 77, vader Jan van 40 en Martinus van 3 bleven achter. In 1910 hertrouwde Jan Boon met Jansje Roskam.
In zijn laatste twee jaren op de lagere school kreeg de jonge Tinus op vrijdag­morgen vrij van school om vader Jan te helpen. Met een kleine kar bracht hij dan de tijntjes1 boter (die vijftien tot twintig koppen boter van 750 tot ruim 800 gram konden bevatten) en de mandjes eieren naar de markt in Assendelft.

Op 6 november 1916 overleed vader Jan. Het inkomen uit zijn handel in vee­voeders, zijn dagje met eieren naar Amsterdam, de vrijdagse markt in Assendelft, de dinsdagse markt in Purmerend, dat alles was weggevallen. Het bestaan van moeder Jansje was nu uitsluitend afhankelijk van het kruidenierswinkeltje.

Martinus besloot in 1919 weer eieren te gaan verkopen in Amsterdam, zoals hij ook tijdens de ziekte van zijn vader al had gedaan. Met zijn karretje liep hij de 5½ km door het lintdorp Assendelft in anderhalf uur naar Buitenhuizen, van­waar hij met het stoombootje de ‘Kennemerland’ via het Noordzeekanaal naar Amsterdam voer. Die reis duurde ook anderhalf uur en werd aanvankelijk eenmaal per week, later tweemaal per week gemaakt. Per dag verkocht Martinus 600 tot 900 eieren.

In die tijd raakte Martinus verslingerd aan het toneel. De kapelaan had hem gevraagd mee te spelen in een groot stuk, Atticus, een drama in vier bedrijven. Martinus en een vriend van hem kregen beiden een hoofdrol. Eerst oefenden ze elke week bij de kapelaan. Na een paar maanden kwamen ze op het echte toneel en daar leerden ze de andere spelers kennen, zoals Nero, Aulus Plautius, de gunsteling van de keizer en een jood, lid van het Sanhedrin, het joodse gerechtshof. En daar deed de jonge Martinus toneelervaringen op die een groot deel van zijn leven zouden bepalen: ‘Het ‘bekeringsproces’ en de onvermijdelijk daaropvolgende ‘dood der martelaren’ brachten de zaal soms tot hevige ontroe­ring. Bij de apotheose lag ik ‘als lijk’ met een geknutseld lichtje als aureool boven mijn hoofd tussen de kleurrijke vlammen en de benauwde walmen van Bengaals vuur, en ik hoorde de zakdoeken ritselen.’
Daarna volgden er meer toneelstukken waarin Martinus een rol had. In 1921 kreeg hij zijn eerste pianoles. Toneel, opera en revue hadden zijn belangstelling. Regelmatig bezocht hij met vrienden toneelstukken en revues in Amsterdam.

In 1922 kreeg hij van de kantonrechter te Zaandam handlichting[2] tot het uitoe­fenen der kruideniersaffaire te Assendelft, voorheen gedreven door Jansje Roskam, weduwe van Jan Boon Pzn.
Een van de klanten van Martinus zat op de Willemsparkweg in Amsterdam. Daar leerde hij het kindermeisje van de familie, Вер Vermunt, kennen.

In februari 1929 verkocht hij de zaak en van de opbrengst kocht hij o.a. een T-Fordje. Er werd een laadbak op gezet en in groengele letters kwam erop te staan: ‘t Wondertje. Dat was bedacht door de kersverse verloofde en het was haar eerste bijdrage aan de zaak.

Aan de tol
Op 3 mei 1929, een dag na hun trouwdag in Amsterdam, arriveerde Martinus Boon per transportfiets in Hoogland, met voorop zijn vrouw Вер Vermunt met de armen vol bloemen. Ze gingen wonen naast de Tol aan de Oude Hamseweg (nu De Schans) in de helft van een dubbel huis (E 156bis, hernummerd tot E 180), dat het jaar tevoren was gebouwd.

Martinus Boon wilde verder in de eierhandel. En omdat zijn afnemers vooral in Amsterdam woonden en Barneveld een belangrijke distributieplaats voor eieren was, vestigde hij zich tussen die beide gemeenten. En zo kwam hij in Hoogland terecht, waar de boeren de eieren voornamelijk zelf naar de markt in Amersfoort brachten. Ook in Concordia was er wel handel in eieren.

Het huis aan de Tol, waar de familie Boon woonde van 1929-1940 (collectie familie Boon)

Van de boeren op weg naar de markt namen velen de weg via de Tol om aan Boon eieren te verkopen. De eieren werden gesorteerd in de huiskamer of in de garage. Mevrouw Boon hielp daarbij. De handel was bij de garage, die dienst deed als pakhuis en ging als gebruikelijk gepaard met over en weer ‘handen klappen’, totdat de prijs, die in die tijd kon afhangen van slechts een dubbeltje per honderd stuks, was overeengekomen.
Boon betaalde iets meer dan de marktprijs en beloofde de eieren op de boerderij op te halen. Er was wel een enkele handelaar in eieren, zoals Arie Brundel, de kapper, die met een mandje de eieren ophaalde, maar hij was blij dat hij die handel aan Boon kon afstaan ‘want ’t is nooit goed met de prijs’.

In de garage werden de eieren gesorteerd. Boon had aardigheid in het onder­handelen over de eierprijs; daarmee had hij al van jongs af ervaring opgedaan. Bij de boeren zorgden de vrouwen voor de kippen en zij verkochten ook de eieren. Zo gebeurde het eens dat Boon met een scherpe onderhandelaarster zat te dimdammen over de prijs, waarna Boon geërgerd tegen de boer zei, die rustig zijn krant zat te lezen: ‘Toe, zeg jij nu eens wat!’, waarop deze zijn kop boven de krant uitstak en zei: ‘Jie bin der nie mee getrouwd, Boon!’
Beetje bij beetje zag Boon evenwel kans zijn handel uit te breiden. Probleem was natuur­lijk toch dat hij niet van hier was. Kapper Kees van de Kooij, die hem knipte, zei dat hij zich de eerste keer voorstelde als meneer Boon. En dat is het voor de meeste Hooglanders altijd gebleven, terwijl er verder hoegenaamd geen meneren op Hoogland waren. ‘Ja, meneer pastoor’ wist Kees nog te bedenken. In Amsterdam evenwel werd Boon van jongs af aan Tinus genoemd en dat bleef zo. Maar er kwamen klanten bij en er kwamen boeren bij, hij had zelfs een keer bij een boer op de markt krediet gekregen. Boon had in de begintijd geen bank en kon dus ook niets lenen. Met het geld waarmee hij uit Amsterdam thuiskwam moest hij weer de boer op. Maar het lukte en er kwam zelfs een knecht, Maas van de Geest.

Een groeiend gezin
In april 1930 werd zoon Jan geboren en twee maanden later kwam de eenjarige Han in het gezin. Han was de zoon van een ongehuwde moeder uit Limburg en haar familie accepteerde het kind niet. Daarmee was Han de oudste in de Bonenrij, die na Jan tot 1940 uitgebreid werd met Kees (1931), Joke (1933), Вер (1934), Maarten en Jaap (1935), Paul (1936) en Gitta (1939).

Martinus en Вер genoten zeer van hun gezin en van het eigen huis aan de Tol. Geen van beiden had vroeger een thuis gekend en nu ontdekten ze de vreugde van een warm, vol en vrolijk nest. Tijdens de mobilisatie van 1939/1940 profiteerden de daar gelegerde soldaten er volop van mee.

Met het oog op de naderende oorlog werden in het kader van de schootsveldruiming in mei 1940 in Hoogland 178 huizen en boerderijen door het Nederlandse leger in brand gestoken, zo ook het huis van Boon aan de Tol. Via Bunschoten werd de bevolking van Hoogland per schip geëvacueerd naar Edam. Vader en moeder en negen Boontjes, waarvan er vijf mazelen hadden, brachten de over­tocht aan dek door.
Nadat het gezin Boon, na een evacuatie van vijf dagen, terugkwam uit Noord- Holland woonde het tijdelijk aan de Brederodelaan 20 in Amersfoort, waar Gerda (1940) werd geboren. In 1942 verhuisde men naar de Molenweg in Hoogland, die toen nog Kattenbroekersteeg heette. Daar werden Nelleke (1942), Chris (1944), Sjef (1945), Vincent (1947) en Frans (1948) geboren.
Han, Jan, Kees, Joke en Вер hebben nog de kleuterschool van zuster Rosa op Leo’s Oord bezocht. Joke heeft ook nog de eerste klas van de meisjesschool in Hoogland gevolgd. Als er geen oorlog tussen was gekomen en ze niet in Amersfoort waren gaan wonen, waren de meisjes op de meisjesschool bij Leo’s Oord gebleven. Nu gingen de Boontjes naar de Sint-Jorisschool aan dc Schimmelpenninckkade. Vanaf de Tol was dat nog wel te doen, maar vanaf de Molenweg was het een flink eind lopen. Jaap, Martin en Paul kregen na de oorlog samen één fiets die Han in elkaar had gezet en gedrieën trapten ze dan naar school.

De familie Boon in 1943, v.l.n.r. Paul, Maarten, Joke, Gitta, Han, vader, Kees, Gerda, Bep, Jan, Nelleke, moeke en Jaap (collectie familie Boon)

Het huis op de bult. ‘t Wondertje’
Boon kocht grond van aannemer Heilijgers aan de Molenweg, want bij de Tol mocht zijn huis niet opnieuw opgebouwd worden. In juli 1942 was het pakhuis aan de Molenweg (D 125bis) klaar en het gezin besloot daar alvast te gaan wonen.

Veel handel was er toch niet in die tijd want in september 1941 was het over­grote deel van de pluimveestapel geslacht. In de oorlogsjaren werkte Boon bij de afgifte van distributiebonnen, op een kantoor dat in de lagere school aan de Ham was gevestigd. Schrale tijden waren dat. Maar bij kledinginzamelingen voor kinderen die niets meer hadden, kreeg Doortje Brouwer bij Boon een grote tas met kinderkleding en bovenop lagen enkele nieuwe lakens. ‘Ik wil er altijd iets bij doen van mijn hart, wat ik moeilijk kan missen’ zei Moeke Boon dan.

In april 1944 was de bouw van de dubbele woning met rieten dak aan de Molenweg (Dl25a) voltooid. Omdat het op de rand van de eng lag, werd altijd gesproken van het huis op de bult hoewel de officiële naam ’t Wondertje was, naar de naam van het bedrijf.

Op 20 april 1945 betrok het gezin samen met vier evacués uit Arnhem en enkele buurtgenoten opnieuw het pakhuis omdat de Duitsers het hooggelegen huis als uitkijkpost hadden gevorderd. Tijdens de daaropvolgende schermutselingen tussen de Duitsers en de Canadezen zat het gezin met de buren in de 80 cm-diepe eierkalkputten in het pakhuis, een angstige periode waarin hun buurman Hans Scheiffes, een gedeserteerde en ondergedoken Rijksduitser, werd opgepakt door de Wehrmacht en waarin de tienjarige Beppie door een granaat­splinter in de rechterhand werd getroffen. Zij werd met een rodekruiswagentje van de Canadezen naar een noodziekenhuis in Nijkerk gebracht, vanwaar ze twaalf dagen later weer als genezen werd ontslagen.


’t Wondertje 1944-1954, met rechtsonder de Molenweg (collectie familie Boon)

In 1954 ging het huis in vlammen op omdat een paar kinderen onder het rieten dak de kaarsjes in de kerststal aan hadden gestoken. Een deel van de kinderen werd toen tijdelijk ondergebracht bij dokter Willem Verbeek. Naderhand is het huis weer opgebouwd, nu met een pannendak.

Toen Karel en Mien van de Coterlet in 1957 van het pakhuis, waarvan een deel als woning was ingericht, verhuisden naar Concordia, ging Paul er wonen. Vanaf toen werd het ’t Eigenwijsje genoemd. In 1974 ruilden Paul en zijn ouders van huis: Paul op de bult en Martinus en Вер in ‘t Eigenwijsje.

Het eierbedrijf ’t Wondertje
Na de oorlog kwam Boons eierhandel weer op gang. Het opkopen van eieren bij de boeren en verkopen aan melkwinkels in Amsterdam en Amersfoort, dat was de kernactiviteit van het bedrijf. Toen Jan achttien werd kwam hij bij zijn vader in de zaak. Er werden lange dagen gemaakt, twaalf tot veertien uur per dag: eieren ophalen bij de boeren in Hoogland, de verkoop in Amsterdam en Amersfoort en omliggende plaatsen, ritten naar Venlo en het werk in het pak­huis. Toen hij daar op was uitgekeken kwam Jaap van 1954 tot 1956 in de zaak. Karel van de Coterlet, die vanaf begin van de jaren vijftig in de woning bij he pakhuis woonde, haalde de eieren op bij de boeren. Hij was de ‘verzamelaar’ en deed elke dag een andere wijk van Hoogland.

In de jaren vijftig verhandelde Boon 200.000 tot 300.000 eieren per week. In Barneveld kocht Boon eieren bij als hij er zelf te weinig had voor zijn afnemers. Pieken in de vraag deden zich met name voor rond Pasen en zodra er sla en spi­nazie van de koude grond kwamen. Voor de kinderen Boon was Pasen vooral een kwestie van hard meewerken in de zaak.

De eierprijzen fluctueerden voortdurend. In de jaren vijftig lag de winkelprijs tussen de 18 en 25 cent voor een drietje [3].
In die tijd gold: In de lente liepen de lammeren in de wei en de kuikens in het kippenhok. De melkboeren in Amsterdam lieten rond Pasen de kuikens door hun etalage lopen. Kuikens begonnen na 24 weken te leggen. Zo’n ei woog dan ongeveer 42 gram. Er was altijd een enorme toevloed aan eieren vanaf dat moment. Naarmate het kuiken ouder werd, werden de eieren zwaarder tot de kippen volwaardige eieren legden met uitschieters (dubbeldooiers) van 72 gram. September, oktober en november waren de maanden met de hoogste omzetten. Later vlakte dat af door de legbatterijen.

Boon liet bij de bouw van het pakhuis ook kalkputten aanleggen. De bedoeling daarvan was dat bij een tijdelijk overschot aan eieren deze in zo’n put met ongebluste kalk stabiel zouden blijven. Het werd een fiasco. Eerst bleken deze putten lek te zijn waardoor alle eieren vernietigd moesten worden. Na behande­ling met waterglas [4] hebben de putten nog één keer dienstgedaan. De opgeschepte eieren, geen gemakkelijk werkje, werden aan de koekjesfabriek Meursing verkocht in Amersfoort. Kalkeieren mochten uitsluitend industrieel en niet meer voor consumptief gebruik verkocht worden. Het probleem van te weinig afzetgelegenheid werd ten slotte geheel opgelost door oprichting van de exportvereniging ‘Unitas’, waarvan Boon voorzitter was. Meerdere eierhandelaren hadden zich verenigd en als verzamelpunt werd voor Venlo gekozen, vanwaar de eieren op treintransport naar Duitsland gingen.
Overigens zijn de kalkputten, die in meerdere compartimenten waren verdeeld, van enorme betekenis geweest als schuilplaats in de oorlog, voor al die Bonen, de buren familie Scheiffes en evacués, de familie Disselsma.

Eierkist voor 500 eieren, in de kist Han, daarvoor Kees en rechts Jan. 1933 (collectie familie Boon).

Aanvankelijk gebruikte Boon kisten waar 500 eieren in konden in vijf lagen van honderd stuks, maar al snel kwamen er kratten van 600 eieren, vier lagen van 150 stuks, rechtopstaande kartonnen stroken ertussen en elke laag geschei­den door een karton. Zo’n volle krat woog al snel veertig kg. Sinds 1953 moch­ten er van de arbeidsinspectie nog maar 360 eieren in een kist en toen kwamen er treesjes [5] waar dertig eieren op pasten en dan zaten er in zo’n kist twee sta­pels van zes treesjes.

Die kisten waren ontworpen door meubelmaker Piet Keizer en ze werden geschilderd in het schildersbedrijf van Piets broer Ries, crèmekleurig. Piet maakte er een tekening op van eierdopjes met enkele eieren erin en ernaast en daarbij de naam van het bedrijf: ‘t Wondertje. Piet had van metaal een sjabloon gemaakt, die gebruikt werd om die kisten te sjabloniseren. De kisten waren erg handig, ook voor andere doeleinden. Elke patrouille van de verkenners die op kamp ging nam een eierkist van Boon mee voor de bagage.

Piet Keizer stond ook aan de wieg van de eerste eiersorteermachine. Boon had veel ideeën, maar twee linkerhanden en dan ging hij naar Piet Keizer voor de uitwerking. Boon vroeg: ‘Piet, kun je niet een machine maken dat we de eieren zó kunnen wegen, stempelen en sorteren dat de jongens ze direct kunnen opra­pen?’ Die overbrenging ging eerst niet goed waardoor de eieren braken, maar Piet loste dat op. Later ging een fabriek in Barneveld die machines maken [6]. Boon wilde ook dat Piet een soort pallet zou maken zodat daarop de eierkisten geplaatst konden worden, een karretje eronder en dan opkrikken, zodat je niet zo hoefde te tillen. Dat ontwierp Piet. En hij maakte het ook zelf in plaats van dat werk uit te besteden aan de smid.

Rond 1956 kwamen Paul en Maarten in de zaak. Maarten deed het pakhuis en Paul zat vooral langs de weg. Hij bezocht per week 250 afnemers, van Eindhoven tot Hoorn en van Ede tot Heemskerk. In 1968 werd de zaak op naam gezet van (vader en zoon) Martin & Paul Boon B.V.. Toen waren er 264 adressen waar Herry van de Wetering, die sinds 1966 in dienst was bij Boon, de eieren ophaalde. Herry had een zeer goede band met de familie Boon, bijna een lid van het gezin. Beter dan Boon zelf kon hij als Hooglandse boerenzoon zorgen voor goede contacten tussen de Hooglandse boeren en het eierbedrijf.

De vrachtwagen van Eierhandel Boon met het opschrift ’t Wondertje, altijd vers is een Opel Blitz uit de jaren ’50. De carrosserie van de vrachtwagen werd gemaakt bij de wagenmakerij van Speelberg op de hoek Hamseweg/Van Boetzelaerlaan (collectie Marjo Wassink-Speelberg).

In 1978 waren er nog maar dertig adressen waar eieren gehaald werden. Vertrek en bedrijfsbeëindiging van veel Hooglandse boeren speelden daarbij een belangrijke rol. Ook de opkomst van de legbatterijen maakte de concurrentie moordend en de financiële opbrengst laag. Bovendien waren veel melkwinkels in Amsterdam verdwenen door de opkomst van supermarkten. Herry van de Wetering was intussen met eieren op de markt gaan staan en dat liep behoorlijk.

Op 31 december 1996 werd de zaak verkocht aan Rodenburg in Berkel en Rodenrijs. Herry werkte nog dertien jaar bij Rodenburg. De zaak zat toen niet meer aan de Molenweg, maar er was een depot op de deel bij Wim van den Heuvel aan de Mgr. Van de Weteringstraat. In Berkel en Rodenrijs had Rodenburg een pakstation.

Herry van de Wetering en Gerda van Wee op de markt in Apeldoorn (collectie Herry van de Wetering)

De werkzaamheden
Met een kleine vrachtauto haalde eerst Karel van de Coterlet, later Herry van de Wetering, de eieren op bij de Hooglandse boeren. Op maandag de Loodijk, de Mgr. van de Weteringstraat, Bunschoten en Zeldert, op dinsdag Hooglander­veen en Hoevelaken, en zo elke dag een wijk. Hein Veldhuizen bracht tweemaal per week tachtig à negen­tig kisten eieren. Bij het afrekenen kreeg hij steevast een borrel en een sigaar. Dc omzet bedroeg toen ongeveer elf miljoen eieren per jaar, later liep dat terug tot zes à zeven miljoen.

In het pakhuis aan de Molenweg werden de eieren gesorteerd op gewicht, aanvankelijk op de hand, later via een sorteermachine. Boon was de eerste die een halfautomatische sorteermachine had [7]. Herry was naast ophaler van de eieren ’s middags ook behulpzaam bij het opleggen van de eieren in het pakhuis. Rekjes van dertig eieren werden opgezogen en op de band gezet, liepen over een glasbak waaronder TL-verlichting zat, en daar zat iemand de eieren te schouwen: niet te oud, geen bloed erin, dat kon je zien. Na het sorteren deden de afhalers de eieren in doosjes. Piet Brundel, Karel van de Coterlet, Joke Boon, Maarten Boon, Wout van Loen en Jan Tolboom hebben heel wat uren bij de afhaalvakken van de sorteermachine gestaan.

Met minimaal twee à drie mensen konden de afhalers de machine bijhouden.
Sommigen van hen konden tien eie­ren tegelijk oppakken (vijf in elke hand). Ze zetten die dan in doosjes van tien, die weer in grotere dozen gepakt werden. In de latere jaren had men drie vrou­welijke afhalers: kleinere handen maar rapper.

De eieren werden opgeslagen achterin het pakhuis tot ze verkocht werden. Op maandag naar Laren, Bussum, Muiderberg, Amsterdam, Amstelveen en Osdorp.
Op dinsdag werden eieren nagebracht in Amsterdam. Op woensdag ging het opnieuw naar Amsterdam, om zeven uur ’s morgens al op weg naar 35 melkwinkels en melk­boeren.
Er waren klanten die 500 eieren per week afnamen, maar ook wel die 60 à 70 dozen van 360 stuks afnamen, bijv. groothandel Toon Tabak in de Zeilstraat. Bij Toon zat er twee à drie cent marge tussen in- en verkoopprijs; bij kleine afnemers vijf à zes cent. Op donderdag de nabestellingen van woensdag en daarna naar IJmuiden, Alkmaar en de kop van Noord-Holland. Op vrijdag naar Amersfoort, Hoogland, Bunschoten en Hoevelaken. De bakkerij van Jan de Graaf in Bunschoten (cake en krentenbrood) was een grootafnemer van gekneusde eieren en struif. Op zaterdag werd het pakhuis schoongemaakt en werden de auto’s gewassen.

Joke vult een kist met 360 eieren (collectie familie Boon)

Boon de onderhandelaar
Boon was echt een groothandelaar in eieren, gericht op de middenstand. In het begin haalde Boon nog weleens kleine hoeveelheden van twintig eieren bij een boer op, maar later niet meer. In de jaren na de oorlog waren eieren voor de boeren en flinke bron van inkomsten want men beurde achttien tot negentien cent voor een ei. Nu is het zeven tot acht eurocent.

Als je meneer Boon in Barneveld tussen de eierboeren zag, was het een heer, altijd een hoed op. Mevrouw Boon, veelal aangeduid als Moeke, zei weinig, maar ze had wel een sterke stem in de zakelijke besluitvorming. Als Boon een conflict met een klant had, zei ze op een gegeven moment: ‘Nu moet je een streep trekken.’ Dat speelde bijvoorbeeld bij ome Toon Tabak, de vuurvreter van de centrale groentemarkt van Amsterdam. Die kon inkopen, dat was echt ongelooflijk! Boon zei: ‘Moeke heeft gezegd: ‘En nu een streep eronder. Ons gezin moet ook eten’. En ome Toon zei: ‘Je vrouw heeft nog gelijk ook.’ Boon had een bepaalde tactiek in de omgang met klanten. Hij zei: ‘Die moet je altijd recht in zijn ogen kijken, bij die moet je daarop letten, en bij die moet je de poot stijf houden.’
En als Boon een kist eieren verkocht zette hij de mooiste eieren op de onderste treesjes, in tegenstelling tot andere handelaren, die de mooiste eieren bovenin legden. Het viel de mensen op en ze onthielden dat onderin de kist de beste eie­ren zaten. Ook hield Boon ervan op die treesjes de bruine en witte eieren in een afwisselend sierlijk patroon te zetten.
Boon haalde eieren op en betaalde ze een week later. Boeren die heel erg op de centen waren, wilden direct bij levering betaald worden, dus dan werd er con­tant betaald. En de eieren werden gewogen, dus als de hennen begonnen te leg­gen, woog zo’n eitje 40 gram en dat ging door tot 60-69 gram. In week 13 haalde hij eieren op van 58 gram en in week 14 van 59 gram en als de prijs in die week steeg, kregen de boeren een nabetaling vanwege die prijsstijging, maar die extra gram gewichtstoename stak Boon zelf in zijn zak. Ze zeiden weleens: ‘Hij werd rijk van de grammen.’

De vleugel van Boon
Er stond een mooie vleugel in huize Boon. Verschillende van de kinderen hebben erop gespeeld, zoals Jan, Kees en Gitta, maar vooral Paul die het instrument later ook over mocht nemen. Soms speelde Paul erop tijdens het koffiedrinken. Die vleugel had Boon gekregen van iemand die de rekeningen niet meer kon betalen. Boon had van hem f 900,- tegoed en zocht hem thuis op. Die klant zei: ‘Tinus, haal eruit wat erin zit en je hebt geen last meer van mij en ik niet meer van jou.’ Met Maas van de Geest, een van zijn eerste medewerkers, hebben ze toen via het raam de vleugel op de auto gezet, en zo kwam Boon aan een vleugel.

Boon. de regelaar en de regisseur
Eierhandel ’t Wondertje was een bloeiende zaak, maar voor Boon in zekere zin ook bijzaak. Hij had zijn hart verpand aan toneel en muziek en hij was een zeer bedreven regelaar. Hij had veel diplomatieke gaven en kon goed ruzies beslechten. Boon kon mensen voor zich innemen. In Hoogland zei men: ‘Hij kon goed met stroop smeren.’ En zo kwam hij altijd via via op de plek waar hij wezen moest.
In zijn kennissenkring zaten veel mensen die hij doelbewust zocht om zaken voor elkaar te krijgen. Dat leverde hem veel goodwill en respect op, maar er waren ook mensen die Boon zagen als een betweter en een buitenstaander, die zich verheven voelde boven de Hooglandse bevolking. Iemand om ‘meneer’ tegen te zeggen. Hij werd ook wel ‘baas wonder’ genoemd. ‘We moesten meneer zeggen tegen Boon, hij keek een beetje op ons neer.’ Veelzeggend is dat hij er niet in slaagde voor de KVP (Katholieke Volks Partij) in de gemeenteraad gekozen te worden.

Boon stond met zijn gezin toch een beetje buiten de Hooglandse gemeenschap. De kinderen gingen in Amersfoort naar school en leerden allemaal door. Er werd aan muziek en toneel gedaan in het gezin, en er werd geboetseerd, gefoto­grafeerd en gedicht en men hield van filosofische beschouwingen. Maarten en Paul waren weliswaar jarenlang actief in de R.K. Voetbalvereniging Hoogland, maar die maakte geen deel uit van het boerenbolwerk. En dat Boon een aantal jaren Sinterklaas speelde op de Hooglandse dorpsscholen en in huizen waar de goedheiligman werd besteld, leidde er ook niet toe dat hij als ‘een van ons’ werd beschouwd.

(collectie Gijs Keizer)

In januari 1946 werd Martinus Boon voorzitter van muziekvereniging St. Caecilia. Gerard van Veldhuizen was toen secretaris. St. Caecilia had zichzelf in 1942 opgeheven omdat men geen lid van de Kultuurkamer wenste te worden. Tijdens de oorlog mochten er daarna geen uitvoeringen en concerten gehouden worden, er werd niet meer vergaderd en er werd geen donateursgeld meer opgehaald. Men repeteerde nog wel, maar dan onder het mom van lessen bij de dirigent.

Na de oorlog was er voor het bestuur van St. Caecilia dus flink wat werk aan de winkel. Ook de jaarlijkse donateursuitvoeringen in Concordia werden hervat.
Op 20 oktober 1946 gaven de pas een half jaar bestaande Sint-Maartendansers en -zangers onder leiding van Hans Scheiffes, de buurman van Boon, in Concordia een demonstratie volksdansen met medewerking van St. Caecilia.
En in 1948 werd de eerste muziekuitvoering gegeven, waarbij na de pauze een toneelgezelschap uit Assendelft optrad, waarvan Boon in zijn jeugd ook lid was geweest. Boon stelde in 1949 voor om de muziekuitvoeringen te combineren met een toneelvoorstelling. En dat werd een groot succes, ook financieel. Per avond kwam er f 800 à f 900,- binnen en de zaalhuur hoefde niet betaald te worden, want er was omzet aan consumpties genoeg geweest.
Boon had voor de eerste toneeluitvoering een blijspel in drie bedrijven uitgeko­zen, Tot wederdienst bereid, een variant op Pygmalion/My Fair Lady, waarbij hij zelf de regisseur was.

Hoogland was nog niet helemaal gewend aan zulk modern toneel. Doortje – een van de weinigen die accentloos sprak – speelde een heel deftige jongedame met moderne kleren, die ze geleend had van Jet Gudde, een zomerjurkje met een blote rug, waarover ze een bolerootje droeg. Maar toen ze, geheel volgens het script, met een breed gebaar het bolerootje wegwierp, mocht dat de volgende voorstelling niet meer van pastoor Hendriks. Hij had achterin de zaal de boerenjongens horen verzuchten: ‘O, wat een lekker ding!’


Programma van de uitvoering van Tot wederdienst bereid ( collectie Sint-Maartentoneel).

‘Tot wederdienst bereid’
De jonge Tony (Jan Boon) woont met zijn tante (Alie de Ridder) in één huis, zijn ouders zijn al overleden. Hij is verloofd met Virginia (Doortje Brouwer), een meisje dat het wel een beetje hoog in haar bol heeft. Daarbij wordt zij nog aangemoedigd door haar moeder (Annie Eijbergen) en haar luie broer (Anton van de Hengel). Tijdens een vakantie is Tony door een oude visser (Hendrik Keizer) gewond uit het water gered en weer opgelapt. Hij heeft toen gezegd ‘Tot wederdienst bereid’, niet wetende welke gevolgen deze uit­spraak zou hebben.
Op een goede dag krijgt hij de opvoeding van het kind Charley (Truus Brouwer) in zijn schoenen geschoven en krijgt hij met mensen te maken die van verwaandheid naast hun schoenen lopen. Hij zal het allemaal oplossen, maar voordat het zover is, zijn er heel wat spanningen en emoties voorbij getrokken.

Truus Brouwer was de tegenspeler van Jan Boon. En net als in het stuk werden die twee verliefd op elkaar. Ze hadden enkele jaren verkering, maar het hield geen stand. ‘Ik kon niet filosoferen en discussiëren’, zei Truus. Het grote succes van Tot wederdienst bereid vormde de aanleiding om onder lei­ding van kapelaan Van Wijk op 18 februari 1949 het Sint-Maartentoneel op te richten. Boon werd voorzitter-regisseur, Doortje Brouwer secretaresse, Riek van Dijk penningmeesteresse en Hendrik Keizer commissaris.

Sindsdien speelde men jaarlijks en bij bijzondere gelegenheden een door een kern­groep uitgekozen toneelstuk. In 1950 was dat Conny Perkins, een spel van list en liefde, waarin Jan Boon verliefd werd op het kamerkatje Alie de Ridder en Doortje Brouwer de rol van een protserige Engelse dame vervulde. Dat stuk speel­de men ook in Soesterberg en Leusden. En het gebeurde met een geweldige inzet. Zo moest een gefrustreerde Jan Boon een vaas uit het (toneel)raam smijten, waar­bij Boon sr. buiten beeld die vaas opving (met vazen mag je wel, met geld niet smijten!) en hem gevoelig tegen zijn ribben kreeg. Daar had hij nog lang last van.

Daarna volgden De logé, Amar is wispelturig, Fortuna is wreed, en De huis­tiran (van Bomans). In 1959 speelde men ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de melkfabriek het stuk Zand of klei, waarin een zoon van een arme zandboer verliefd wordt op de dochter van een rijke kleiboer, een voor Hooglanders herkenbaar thema. Geoefend werd er meestal in het pakhuis aan de Molenweg.
En steeds was Boon regisseur, soms speler en altijd in de weer om dingen gedaan te krijgen: toneel verlichting, betere gordijnen, nieuwe stoelen en een opknapbeurt van Concordia. Boon nam de groep ook wel mee naar Amsterdam om musicals en toneelvoor­stellingen te zien, zoals Tevje, en De dood van een handelsreiziger.
Bij het 15-jarig bestaan van het Sint-Maartentoneel kopte de courant Het Centrum: ‘Sint-Maartentoneel heeft een goede invloed op Hoogland. Uitvoeringen trokken in vijftien jaar 17.000 toeschouwers.’
Dat het toneelspelen de Bonen in het bloed zat moge blijken uit het feit dat behalve Boon sr. ook Jan, Kees, Вер, Joke, Gerda, Jaap en Chris meespeelden. Er waren meer ‘toneelfamilies’, zoals de Keizers (Leen, Leny, Leo, Gijs, Hendrik, Jeane, Ria en Trees), Door en Truus Brouwer, Marja, Bea, Ton, Irma, Dick en Franca Verbeek en Toos, Martin, Helga en Marcella van Noordenburg.

Opvoering van De Huistiran 1967. V.l.n.r. Martin Boon, Door van de Boom, Arnold Schimmel (collectie Sint-Maartentoneel).

Verder waren meester Böhm, Arnold Schimmel en Bertus Mossink regelmatig van de partij. Henny Noordenburg en Gijs Keizer zorgden voor de decors en Kees van dc Kooij deed de kapsels en de grime.
Steeds werden de donateursavonden van St. Caecilia gecombineerd met de uit­voering van een toneelstuk. En dat leverde heel wat geld op waarvan men dan weer nieuwe instrumenten kon kopen. Dat gecombineerde voorzitterschap van heide verenigingen had veel voordelen.

Daaraan kwam abrupt een einde in 1961. Een van de leden van St. Caecilia had zijn instrument laten liggen in de Langenoord (nu Gloeiende Gerrit) en werd daarop aangesproken door Boon: ‘Weet u wel wat zo’n instrument kost?’ Bij de eerstvolgende bestuursverkiezing werd Boon weggestemd. Gerard van Veldhuizen werd de nieuwe voorzitter. Men vond ook dat Boon te weinig op dc repetities van St. Caecilia kwam.
Tot 1971 bleven er gezamenlijke optredens van St. Caecilia en het Sint- Maartentoneel plaatsvinden. Regisseur van het Sint-Maartentoneel bleef Boon tot en met 1975 en voorzitter nog een jaar langer. Hij ontving de zilveren Rederijkersspeld uit handen van wethouder Albert van der Weij.

Tijdens de uitvoering van Oscar in 1976 ontvangt Martin Boon de Zilveren Rederijkersspeld. V.l.n.r. Alice van Loen, Albert van der Wey, Ans Bruil-Jansen. Christien van Middelaar en Martin Boon (collectie Sint-Maartentoneel).

 

Het Gymnastiekgebouw
Boon was niet alleen zeer begaan met het culturele leven in Hoogland, hij had ook oog voor de materiële voorwaarden daarvoor. In 1963 werd de Stichting Gymnastiekgebouw Hoogland opgericht, een breed gedragen initiatief van de toenmalige hoofdonderwijzer aan de Sint-Henricusschool, A. Zwartkruis. In die stichting zaten vertegenwoordigers van allerlei instellingen in Hoogland en Hooglanderveen. Boon werd voorzitter en bleef dat tot zijn dood in 1979. De officiële opening van het Gymnastiekgebouw aan de Sportlaan vond plaats op 14 november 1964. Nelleke Boon maakte op verzoek van haar vader foto’s van die opening. Binnen de stichting werd afgesproken samen door te werken aan de verwezenlijking van een dorpshuis voor Hooglanderveen.

Dorpshuis De Dissel
In 1964 werd de Stichting Dorpshuis Hooglanderveen opgericht, bestaande uit afgevaardigden van kerkelijke, culturele en sportverenigingen uit Hooglanderveen, en enkele bestuursleden van de Stichting Gymnastiekgebouw Hoogland, waaronder Boon. Ook van deze stichting werd de inmiddels ervaren Boon voorzitter. Jacob Boersen was secretaris en er werd meestal vergaderd in het kantoor van de Coöperatie. Beide mannen werden ook voorzitter resp. secretaris van het Actiecomité Zelfstandigheid voor Hoogland, de voorloper van de Vereniging Vrienden van Hoogland.

In maart 1968 werd een inzamelingsactie gehouden onder de Hooglanderveense bevolking om 10 % van de bouwsom bijeen te brengen. Het bestuur van de stichting wist alle twijfels over nut en noodzaak van een dorpshuis weg te nemen en daarbij gebruikte Boon zijn niet geringe diplomatieke gaven. Hij onderhield nauwe contacten met wethouder Brouwer en wist overal geld en goederen los te praten. Wethouder Cees Hilhorst vond het allemaal te duur en te groot. Met burgemeester Laumans had Boon een uitgesproken slechte verhouding. Het college van В en W kon niet goed tegen Boon op en dat kwam de stichting Dorpshuis zeer ten goede.

Op 13 juni 1970 werd de eerste steen gelegd en de officiële opening vond plaats op 8 mei 1971. Het dorpshuis kreeg de naam De Dissel. In de loop van dat jaar bleek het college van В en W de raad niet geïnformeerd te hebben over de dreigende financiële tekorten bij het nieuwe Dorpshuis. Er werd een raadscommissie ingcsteld die de bouw en de exploitatie van dorpshuis De Dissel onderzocht. Het stichtingsbestuur bleek het vooraf begrote bedrag voor de bouw van f 681.000 als ontoereikend te hebben bestempeld. De begroting werd vervolgens overschreden met f 360.000. Een motie van wantrouwen tegen het college van В en W werd maar net verworpen. Boon bleef voorzitter van de Stichting Dorpshuis Hooglanderveen tot juni 1974.

Dorpshuis De Dissel, foto uit Dorpshuis De Dissel 1971-2006 (van Peter Bus, Dirk-Joost van Hamersveld, Gijs Keizer en Andy van de Vlasakker).

Concordia
In 1957, na een ingrijpende verbouwing, werd Concordia weer in gebruik geno­men als parochiehuis. Subsidievoorwaarde van de kant van de gemeente was dat er een beheerscommissie zou komen. Cees Hilhorst werd daarvan voorzitter, Martin Boon secretaris en Evert van Westerlaak penningmeester. Gedrieën ble­ven ze dat tot eind 1975. Boon wist nog wel een goede beheerder: Karel van de Coterlet. In die beheerscommissie was Boon de stuwende kracht. Hij haalde aan­nemer Van Noordenburg erbij voor de verbouwing van 1961, toen er een ontspanningsruimte voor jongens van 14 tot 17 jaar kwam, een biljartkamer en een betere conciërgewoning. Dat was ook het begin van de instuif-avonden. En natuurlijk was Boon geïnteresseerd in betere voorzieningen voor de toneel­voorstellingen. Daarbij vond hij voorzitter Cees Hilhorst tegenover zich. Wilde Boon nieuwe stoelen, dan zei Hilhorst: ‘We leggen er wel een plank overheen, dan kan het nog best.’ Volgens Gijs Hilhorst konden zijn vader en Boon het goed met elkaar vinden.

Tenslotte
Midden jaren zeventig trok Boon zich terug uit allerlei besturen waarin hij had gefunctioneerd. Hij was toen 73 jaar oud. In 1978 trok hij zich ook uit de zaak terug. Langzamerhand werd hij blind. Wekelijks ging Doortje Brouwer toen met Boon wandelen en dan zegde ze gedichten op. Daar kon hij echt van genie­ten. Op 5 februari 1979 overleed Martinus Boon. Zijn vrouw Bep woonde nog tot 1990 in ’t Eigenwijsje bij het pakhuis. Op 8 maart 1993 overleed zij in de Koperhorst in Amersfoort. Beiden liggen begraven op het kerkhof naast de Sint-Martinus, onder de rode beuk.

In publicaties over Hoogland, zoals Hoogland rondom ‘DE MUZIEK’, Door de bank genomen, of Boerenbolwerk Hoogland kom je de vele en veelsoortige activiteiten van Boon voor het sociaal-culturele leven in Hoogland in de periode 1945-1975 niet tegen. Dat is opvallend en het zegt iets over de waardering die men in Hoogland voor Boon had en heeft. Boon heeft hier nog steeds veel warme supporters, al zullen die niet zozeer gezocht moeten worden in kringen rond de muziek en in het ‘boerenbolwerk’. Leden van het Sint-Maartentoneel zijn positiever over Boon dan leden van St. Caecilia; Hooglanderveners zijn positiever over hem dan Hooglanders. In Hooglanderveen is er een weg naar hem genoemd, Hoogland heeft dat – met al die straten die een naam moesten hebben – nooit gedaan.


Straatnaambordje Hooglanderveen (foto Peter Kok).

Voetnoten
1. Een lage tobbe van 1/2 m middellijn en 2 à 3 dm hoogte met twee oren en een los deksel, waarin de koppen boter werden geplaatst en naar de markt gebracht.
2. Verlening door de kantonrechter van bevoegdheden aan minderjarigen vanaf 16 jaar om een beroep of bedrijf uit te oefenen.
3. Eieren werden ingedeeld naar gewichtsklassen: 0 (72 gr of meer), 1 (67 gr), 2 (62 gr) en zo verder tot 7 (37 gr). Later veranderde de Europese Unie dat in Extra Large, Large, Medium en Small (XL, L, M, S).
4. Waterglas (natriumsilicaat) wordt o.a. gebruikt om vloeren, muren en betonwanden waterdicht te maken.
5. Treesjes: van het Engelse woord tray=rekje.
6. De fabriek in Barneveld heet MOBA. Deze is inmiddels ook zeer actief met de export van eiersorteermachines.
Een halfautomatische sorteermachine sorteerde op gewicht; een volautomatische zorgde ook voor het schouwen en inpakken van de eieren.

Bronnen
– Gesprekken in 2017 met Doortje en Truus Brouwer (7 juni), Gijs Keizer (13 juni), Kees van de Kooij ( 13 juni), Jaap Boon (29 juni) en Herry van de Wetering (12 juli);
– Martinus Boon, Zo was het (eigen beheer);
– Chris, Frans en Jan Boon, Zo werd het (eigen beheer);
– Peter Bus, Dirk-Joost van Hamersveld, Gijs Keizer en Andy van de Vlasakker, Dorpshuis De Dissel, 1971-2006 (Hoogland 2007);
– Alty Davidse, Hoogland rondom ‘De Muziek’ – 75 jaar muziekvereniging St Caecilia (Hooglanderveen 2003 );
– Brief van G.j. Keizer aan het bestuur van de Belangenvereniging Hooglanderveen betreffende voordracht straatnaam Martin Boon, 30 november 1996;
– Plakboeken van het Sint-Maartentoneel (Alice van Loen);
– Drs. Ph. Maarschalkerweerd e.a., Door de Bank genomen. Hoogland 1896-1996 (Hooglanderveen 1997);
– Wim van Middelaar, Gedenkboekje 50 jaar St. Caecilia, Hooglanderveen 1978;
– Nederlandsche Staatscourant, 4 octoher 1922;
– Algemeen Handelsblad, 10 mei 1929;
– De Eembode, 18 september 1934;
– Ed van Straelen, St. Maartentoneel viert 35-jarig jubileum ‘Het wonder uit Hoogland’, De Amersfoortse Courant, februari 1984;
– Bevolkingsregister Hoogland 1920-1939, Archief Eemland