2018-1-2 Het is hier op dit dorp zo eenzaam

Een Arnhems meisje als evacué in Hoogland
Henk van Middelaar

Na het verschijnen van mijn boek 23 april 1945, zes uur kreeg ik contact met een mevrouw in Rotterdam, die als Arnhemse evacué in Hoogland acht maanden in Hoogland verbleef. Mijn naam viel haar op omdat ze de laatste oorlogsweken op boerderij de Botterblom verbleef, de boerderij van mijn oma. Over haar vlucht uit Arnhem en haar verblijf in Hoogland heeft ze een dagboek bijgehouden.

‘Wat eten en drinken betreft hebben we het hier goed, maar de verveling is groot. In de hele boerderij is er geen snipper bedrukt papier te vinden. Dus als het werk gedaan is, zit je met je armen over elkaar naar de uitgestrekte weilanden te kijken. Hoe lang nog?

Het is zondag 26 november 1944. Op een boerderij in Zevenhuizen schrijft de 18-jarige Rietje van der Brugge deze regels aan vriendin Map. In oktober komt zij via een zwerftocht met andere Arnhemmers in Nijkerk aan. In de Hervormde Kerk eten ze pap aan de avondmaalstafels. Buiten wachten boeren uit Hoogland onder leiding van loco-burgemeester Jan van den Hengel met paarden en wagens op de vluchtelingen. ‘Onze groep welke steeds bij elkaar was gebleven werd nu gesplitst en ondergebracht in verschillende boerderijen, die stonden te staan in een triest, mistig novemberlandschap. Hier zitten we nu hevig naar huis te verlangen, want de boeren laten wel merken dat ze niet zozeer verlegen zaten om stadse mensen die bovendien nog protestant bleken te zijn. Het hele dorp is nl. Rooms Katholiek, terwijl het nabij gelegen Bunschoten en ook Spakenburg overwegend Hervormd of Gereformeerd zijn’.

De boerin en haar dochters zijn aardig voor Rietje en het gezin van haar broer [1] , maar de boer laat duidelijk merken dat hij hen liever kwijt dan rijk is. Dat wordt nog erger als de winter nadert en er steeds vaker hongerige mensen uit het westen aan de deur komen. De boer snauwt hen toe: ‘Wegwezen, ik heb al genoeg opvreters’. Rietje vindt zijn gedrag onbarmhartig en spreekt hem er op aan. ‘Als jij nou vanmiddag je drie boterhamnmen niet opeet, kun je die aan de bedelaars geven’, antwoordt de boer. En dat doet Rietje. ‘Ik was toch al een beetje dik aan het worden’, zegt ze nu in haar flat in Rotterdam. Ze is 91 en met een guitige blik knikt ze naar de salontafel waar ordners liggen met dagboekaantekeningen over de oorlog en met brieven die zij aan haar ouders en aan een vriendin schreef. ‘Ik werkte in Arnhem bij de KEMA2 en daar kreeg ik onder kantoortijd een cursus steno en dus maakte ik in Hoogland mijn dagboekaantekeningen in steno. Dat had twee voordelen: ik kon snel iets opschrijven en niemand in mijn omgeving kon het lezen, zodat ik me vrij voelde op te schrijven wat ik wilde’. ‘Rotboeren’ schrijft ze een paar keer.

‘Laat dat maar weg’, zegt ze nu. ‘Later heb ik in Hoogland heel andere ervaringen opgedaan, maar ik kon mijn eerste boer niet uitstaan. Je kan mensen die honger lijden toch niet wegsturen? Wat ook een rol speelde was haar gereformeerde geloof. ‘Daar moest die boer ook niets van hebben. Katholieken waren bij voorbaat beter’. Aan haar vriendin Map schrijft ze in de al eerder genoemde brief: ‘Op zondagmorgen ga ik meestal in Spakenburg naar de kerk. Wel een eind uit de buurt, maar ik ga graag. Alles beter dan om hier rond te hangen. Daar spreek je weer eens normale mensen. De Gereformeerde kerken zijn hier ook al gesplitst in ‘bezwaarden’ en ‘lichte’. Ik hop heen en weer tusssen beiden. Liefst naar de ‘lichte’ omdat ze daar zo’n mooi orgel hebben’.

In een brief aan haar ouders schrijft ze dat ze het zo erg vindt dat de Gereformeerden gesplitst zijn. ‘De grootste kerk is van de bezwaarden omdat de meeste mensen bezwaard zijn. De andere kerk wordt de lichte kerk genoemd. Ik vind het wel bedroevend dat je in deze tijd twee stromen van Gereformeerden tegen elkaar in ziet gaan. De twee kerken staan namelijk aan dezelfde weg’. Verder kijkt ze met enige verwondering naar de bevolking van het vissersdorp. Aan vriendin Map schrijft ze: ‘Die Spakenburgers trekken zich niets aan van bevelen en voorschriften. Ze tappen clandestien elektriciteit af, zitten volop in het verzet, luisteren naar de Engelse zender en helpen vaak neergeschoten Engelse piloten het land uit of laten ze onderduiken’.

Voor een jonge vrouw die gewend is in een stad te leven, te lezen en administratief werk te doen, is leven op een afgelegen boerderij in de winter saai. In november is er even afleiding voor Rietje. Ze wordt door de evacuatiepost ingeschakeld om te helpen. ‘Die evacuatiepost in Hoogland was ingericht in een ruimte achter de R.K.-kerk. Opeens werd er weer een beroep gedaan op de inwoners van het dorp omdat er weer vluchtelingen waren aangekomen. Ditmaal niet om te blijven. Ze kwamen uit de Betuwe en waren op doortocht naar het noorden. Ze waren onder zwaar vuur de Rijn overgestoken en vertelden bloedstollende verhalen. Sommigen waren door het verlies van familie of vanwege de zorg om zoekgeraakte familie in een zenuwcrisis. We hebben dagenlang de post bemand die was ingesteld door het Rode Kruis. Ik weet nog dat we in die dagen stapels broden hebben gesneden onder leiding van een zeer gelovige vrouw, die erop stond dat we, voordat we een brood aansneden er met het mes eerst een kruisteken over streken. Brood was toen ook al in Hoogland schaars, maar de vrijgevigheid was groot. Deze werd minder toen de hongerwinter de mensen uit het westen naar het platteland dreef om voedsel te collecteren’.

Terug naar Rotterdam
In de brieven aan vriendin Map durft ze meer te schrijven dan in de brieven naar haar ouders in Delfshaven, Rotterdam, die zorgen hebben om hun kinderen. Broer Jan is in Duitsland te werk gesteld, broer Piet is in Hoogland en kan elk moment opgepakt worden om ook te werk gesteld te worden en zelf is ze ongelukking. Eind november schrijft ze aan haar ouders: ‘Ik verlang er zo naar weer bij jullie te zijn. ’t Is hier op dit dorp zo eenzaam. Als ik zelf de baas was dan zat ik allang in Rotterdam. Maar ik geloof nu wel dat we hier de langste tijd gezeten hebben’.

Rietje is de jongste van de vijf kinderen. Ze heeft in mei 1940 het bombardement op de stad meegemaakt. Het leven in Rotterdam is ontregeld en daar maakt ze gebruik van. Ze spijbelt vaak van de MULO om met vriendinnen door de stad te zwerven. Het hoofd van de school komt op bezoek om over haar te praten. Zo kan het niet langer. Juist op dat moment is Piet, haar oudste broer thuis. Hij is leraar op de Christerlijke MULO in Arnhem en zegt tegen zijn ouders: “Mij lijkt het beter als Rietje met mij meegaat, dan kan ik haar in de gaten houden’. En zo komt Rietje in 1941 in Arnhem terecht. Ze heeft heimwee, mist haar vriendinnen in Rotterdam, maar ze haalt haar MULO-diploma en wordt aangenomen bij de KEMA.

In Hoogland hoort ze dat Rotterdam opnieuw gebombardeerd wordt, nu door de geallieerden die de havens proberen te vernietigen, en ze hoort dat de stad honger heeft. In januari trekt ze de stoute schoenen aan. Ze woont dan niet meer in Zevenhuizen, maar in Amersfoort bij een politieagent die in Zevenhuizen altijd melk kwam halen. Hij heeft haar gevraagd of ze bij hem kwam wonen om zijn zwangere vrouw te assisteren en voor hun dochtertje te zorgen. Ze komt van de regen in de drup. De agent zit achter haar aan, ze moet haar slaapkamerdeur barricaderen en ze ontdekt dat hij steelt. 3 Ze wil weg en de agent vindt dat best.

Op 5 januari 1945 schrijft ze aan vriendin Map:
‘Zoals je uit de kop van de brief kunt opmaken ben ik niet meer in Zevenhuizen. Ik kon het daar niet meer uithouden. Ik zit nu bij een wachtmeester van de politie en zijn gezin in Amersfoort. ‘k Heb het hier beter naar m’n zin, hoewel het hier minder veilig is. We wonen hier nl. vlak bij de spoorlijn waar de Duitse transporten steeds vanuit de lucht onder vuur worden genomen. Het eten is uiteraard ook stukken minder, maar ik hecht meer waarde aan normale omgang met mensen en hygiëne. Piet, Jeanne en Willy zitten nog in de boerderij, maar het zal niet lang meer duren of ze zijn er ook vandaan. Piet is gelukkig weer terug uit het kamp. Is op slinke wijze ontsnapt.4 Jeanne is in verwachting en Willy is ziek. We weten nog niet wat het is; waarschijnlijk mazelen. Ik heb, nu de directe controle hoog en droog in Zevenhuizen zit, het stoute besluit genomen om morgen te gaan proberen Rotterdam te bereiken. Ik heb medewerking van de agent bij wie ik in huis ben. Bleek achteraf een rotvent te zijn, die steelt als de raven bij de boeren van wie hij melk krijgt + wat hij nog meer uitvreet. Hij heeft een oude dienstfiets voor me georganiseerd. Ik denk dat hij blij zal zijn als die pottenkijkster is vertrokken.
De verhalen van de mensen die vanuit het westen hier naartoe komen om eten te halen zijn beanstigend. De zwakken sterven langs de straat van de honger nu de Duitsers de toevoer uit het oosten hebben afgegrendeld. ‘k Heb kilo’s aardappelen en tarwe bij elkaar gescharreld bij de boeren; uiteraard een eindje uit de buurt van Zevenhuizen, want daar kennen ze me allemaal en broer Piet moet niet te weten komen wat ik van plan ben te gaan doen. Van broer Jan hebben we bericht gekregen dat hij net over de grens in Rheine zit. Werkt aan de spoorlijn. Ik ga de brief afmaken, want morgen wil ik vroeg vertrekken. ‘k Ben benieuwd hoe dit avontuur gaat aflopen. Ik had beter weer verdiend. Het vriest dat het kraakt. ‘k Vergat je haast nog een gelukkig nieuwjaar toe te wensen. Zullen we volgend jaar ‘vrij’ zijn?
I hope so.
So long, Riet.’

Persoonsbewijs Riet van der Brugge uit 1944. Haar was ingefluisterd boos te kijken omdat het een foto werd voor een door de Duitsers vereist document (collectie Riet van der Brugge).

Op zaterdag 6 januari stapt Riet om half acht op een zware dienstfiets. Om het voorwiel zit een luchtband, maar om het achterwiel een massieve band. Ze heeft 25 kilo aardappelen en graan bij zich. De vorige dag heeft het gesneeuwd en nu vriest het dat het kraakt. Boven de Merwedebrug wordt er vanuit vliegtuigen geschoten. Terwijl andere voetgangers en fietsers plat in de sneeuw gaan liggen, trapt Rietje zo hard als ze kan om weg te komen van de brug. ’s Middags om half vier begint het bij Nieuwerkerk te ijzelen en klapt de voorband. Lopend vervolgt ze haar tocht. Om zes uur (spertijd) moet ze binnen zijn, en dat is onmogelijk. Een agent houdt haar in Rotterdam aan, een goeie, want hij helpt haar de weg naar een paar tantes te vinden. De volgende ochtend gaat ze naar Delfshaven.

Uit een brief aan Map: ‘Maar hoe hard we ook belden, er werd niet open gedaan. “’t hele stel is naar de kerk” riepen de buren van de overkant. Eén van m ’n nichten is moeder uit de kerk gaan halen. Ik hoef je niet te vertellen hoe blij ze was. Begin augustus van het vorige jaar was ik voor het laatst thuis geweest. ‘k Geloof dat ik wel de hele zondag aan het woord geweest ben. Ik moest alsmaar vertellen wat we in Arnhem en daarna hadden meegemaakt. Zo, zittend aan tafel in de vertrouwde omgeving, voelde ik pas wat ik al die maanden had gemist. Eigenlijk hadden ze me niet zo moeten verwennen, want zoveel te zwaarder viel het afscheid.’

Weer op Hoogland
Dinsdagochtend aanvaardt ze de terugreis. Ze gaat terug omdat ze er voor haar zwangere schoonzus wil zijn als Piet weer opgepakt wordt en omdat er in Rotterdam nauwelijks nog eten is.
In een brief aan Map: ‘Er wordt gevochten om voedsel. De politie begeleidt bakkerswagens en andere voedseltransporten als die er zijn. Brandstof is er evenmin. In de huizen breekt men hout weg van deuren en dorpels om op te stoken. Vader heeft op aandringen van moeder prachtige antieke mahoniehouten stoelen, nog afkomstig uit zijn ouderlijk huis, in elkaar gehakt. Moeder heeft zich tot voor kort goed gehouden, maar sinds ze gehoord heeft ( stom om dat haar te vertellen) dat Jan zo vaak moet vluchten voor bombardementen en ook dat hij er slecht aan toe is, is ze in de put geraakt.’
Op de terugweg begint het steeds harder te sneeuwen. Tegen zessen bereikt ze Utrecht, waar ze een adres heeft om te overnachten. Eerst wordt er niet opengedaan. Er blijken vijftien onderduikers in huis te zitten en die moeten zich eerst verstoppen. Met al haar kleren aan overnacht Rietje op een kaal spiraal. De volgende ochtend vertrekt ze op tijd.

Uit de brief van 11 januari aan Map: ‘Om half twaalf stapte ik weer in Amersfoort bij oom agent binnen. Het viel hem zichtbaar tegen dat ik terugkwam en bovendien al weer zo gauw. Hij had gedacht me met het geven van een gepikte dienstfiets te kunnen lozen, want langzamerhand wist ik te veel van zijn oneerlijke praktijken. Dezelfde dag, ’s middags, ben ik gauw naar Hoogland naar Jeanne en Piet gegaan. Anders kwam ik wel 3x in de week en nu was ik in zeven dagen niet geweest. Vader had me een brief meegegeven waarin onder meer stond dat Piet niet boos moest wezen dat ik er stiekem vandoor was gegaan. Achteraf was hij zelfs blij dat ik het had gewaagd en heelhuids was teruggekomen, omdat ik weer allerlei nieuws van thuis kon vertellen èn omdat ik zoveel bij me had. B.v. wat wijdere kleren voor Jeanne + babykleertjes.
Jeanne, Piet en Willy zitten nu ook op een ander adres.Konden het ook niet meer uithouden bij de boeren. Ze zijn nu ondergebracht bij de wagenmaker in het midden van het dorp. Minder te eten maar wel meer gezelligheid en gastvrijheid. Bovendien zijn deze mensen Hervormd. Die R.K.-boeren lieten duidelijk merken dat ze liever geloofsgenoten onder hun dak hadden.. Ze hebben nu twee R.K.-onderwijzeressen die eerst bij de wagenmaker waren ondergebracht. Een prima ruil dus. Deze dames voeren echter geen klap uit in de huishouding. Ze laten zich bedienen als pensiongasten, terwijl wij altijd hielpen zoveel als we konden. Voor mij wordt ook een ander adres in Hoogland gezocht, omdat het niet botert tussen oom agent en mij. Wat een zwerversbestaan!’

Schaarste en gevaar
Op 24 januari schrijft broer Piet aan zijn ouders dat de voedselsituatie ook in Hoogland nijpend wordt.’Hier is alles afgegraasd. Hier gaan zelfs boeren achter de IJssel om eten te halen. En dat is al niet ver genoeg meer. Je moet er nu minstens voor naar Drenthe. En een onbeschrijfelijke ellende langs de wegen.’ Er is gebrek aan brandstof terwijl het maar blijft vriezen en sneeuwen.

Rietje schrijft op 7 februari aan Map: ‘Zoals je ziet ben ik niet meer in Amersfoort. Buiten de slechte verstandhouding met oom agent is het ook gevaarlijk in Amersfoort geworden. We zaten vlakbij de spoorlijn welke regelmatig wordt gebombardeerd. Maar altijd mis. Zondag nog viel een aantal bommen op huizen in de buurt, waarbij 6 mensen werden gedood + een groot aantal gewonden. Op het ogenblik liggen op een drukke laan in Amersfoort twintig jongens dood langs de weg. Als wraak hebben ze de jongens uit het kamp gehaald en daar doodgeschoten. Omwonenden wilden ze afdekken maar het mocht niet. Iedereen moest kunnen zien wat de gevolgen zijn van opstand tegen hun regiem. Mijn adres is nu: Chr. Lagere School, E 146, Den Ham, Hoogland (U). ‘k Zou de hemel danken als ik eindelijk weer naar huis kon gaan. De mensen hier zijn wel goed, maar er gaat niets boven je eigen familie en omgeving. Ik woon hier in het huis van het hoofd van de school. Zijn gezin bestaat verder uit vrouw, 2 dochters en 1 zoon. De zoon verblijft ergens; waar weet niemand. De oudste dochter is pas getrouwd. Ze heeft een etage in Amersfoort maar verblijft meestal hier met haar man.

De school op de Ham rond 1918. In 1970 is het gebouw afgebroken; woninginrichtingszaak Kok is daar nu gevestigd (collectie Historische Kring Hoogland).


Christelijke lagere school op de Ham met bruidsstoet (1944). Voorop het bruidspaar Mies van den Broek en Evert ten Hove, daarachter schoolhoofd Henk van den Broek met zijn vrouw Henny van den Berg (collectie Marijke de Boer-Ten Hove).

Klucht
In de brief van Riet aan Map van 7 februari 1945 staat nog veel meer…
‘Twee weken geleden hebben we een klucht beleefd. We hadden geen hout meer voor de kachels. (……)
Nu is er verderop een landgoed, de Schothorst geheten, waar veel jonge boompjes zijn aangeplant. Regelmatig verdwenen er een paar, dus waarom zouden wij niet. Op een avond, we hadden de hele dag wegens hevige sneeuwval in huis gezeten, wilden we onze spieren wel eens gebruiken. Het idee kwam op om deze avond bij de Schothorst een booompje om te zagen. Het was volle maan, dus goed zicht. Gewapend met een trekzaag en een grote slee gingen we erop uit. De ‘meester’ waarschuwde ons nog dat er sinds kort strenge controle was ingesteld, maar wij waren niet te stuiten. Eindelijk hadden we, na keuren, een boompje gevonden dat we aankonden. Na een half uurtje waren we eindelijk zover dat we een deel van de stam op de slee konden leggen. (……) Maar zover kwamen we niet want opeens hoorden we weer stappen in de buurt en nu was het echt waar. Vanuit de verte kwamen twee kerels op ons afrennen. Ik vond het zonde om de slee achter te laten, pikte gauw het touw en rende met de anderen mee. (……) Even later hadden ze me bij de kraag en vroegen wat ik na achten (spertijd) buiten deed. Sleetje rijden was mijn antwoord. Maar dat geloofden ze niet. De anderen lieten ze lopen, maar ik moest mee naar Dr. Grashuis, de baas van het landgoed 5. Die stikte haast van woede, want hij geloofde niet dat het de eerste keer was dat we zoiets deden. We kregen meteen de schuld van alle gevelde boompjes in de buurt. Toen ging het in optocht naar de politie. Onderweg zag ik de anderen gniffelend achter de ramen van de serre. Ik vond het niet zo erg om opgebracht te worden, omdat ik wist dat de politie Grashuis niet kon uitstaan om welke reden dan ook. En omdat de agent die dienst deed een huisvriend was van ‘de meester’ in wiens huis ik was ondergebracht.
Aangekomen op het bureau werd de slee met een knipoog in beslag genomen. Daarna werd ik naar mijn evacuatie-adres teruggestuurd. Toen ik binnenkwam begonnen ze allemaal hard te juichen. Piet was er ook. Hij was gealarmeerd en zat nu vuil te grijnzen dat ze me zo lekker te pakken hadden. Buiten werd intussen met de meester onderhandeld over de strafmaat. We moesten ieder voor de boom vijftien gulden betalen + ieder tien gulden naar de dominee brengen voor de armen. De volgende morgen is de meester zelf naar de dominee gegaan om het geld af te geven. Deze vertelde hem dat Dr. Grashuis nog dezelfde avond bij hem was geweest om hem te waarschuwen dat we morgen zouden komen en dat de dominee ons dan een flinke reprimande moest geven. De dominee had geweigerd dit te doen en had Grashuis geantwoord dat bij hem uit de tuin inmiddels zes bomen waren gerooid. Hij had de hem bekende daders de zegen gegeven. De eerstvolgende zondag riep hij van de kansel dat er een anonieme gift was binnengekomen van f.40,-. Het dorp heeft er nog dagen lang over gekletst.

Voetnoten:
1 Haar broet Piet, zijn vrouw Jeanne en hun dochtertje Willy
2 KEMA, NV Keuring van Electrotechnische Materialen Arnhem
3 Haar broer Piet schrijft in december aan zijn ouders: ‘Hier wordt ontzettend gestolen. De boeren moeten er hier ‘s nachts voor wachtlopen. Eergisterennacht is hier van de hofstede een pink gestolen.’
4 ‘s Middags 27 november is Piet opgepakt en naar Kamp Amersfoort gebracht. Na twee weken wist hij te ontsnappen door uit de rij te stappen toen ze met een groep gevangenen van hun werk terugkeerden naar het kamp.
5 Dr. Grashuis was directeur van proefboerderij de Schothorst.

Het vervolg – de periode tot en met de Bevrijding – is te lezen in het volgende nummer van De Bewaarsman.
Een deze dagen verschijnt de derde druk van ’23 april 1945, zes uur’, waarin nieuwe informatie is verwerkt. Op 4 mei zal Henk van Middelaar tijdens de dodenherdenking bij de Naald spreken.