Oorlog, studie en internationale carrière (1940 – 1993
ANTON HUURDEMAN
Onderstaand artikel is het tweede deel van een tweeluik waarin Anton Huurdeman het vervolg van zijn jeugd op Hoogland beschrijft, de oorlogsjaren, zijn studiekeuze en internationale carrière. Aan de basis van beide artikelen ligt een lang interview met Hooglands Onvoltooid Verleden Tijd ten grondslag, de werkgroep (van de Historische Kring Hoogland) die verhalen van “oude” Hooglanders vastlegt. Zoals gebruikelijk bij oral history ligt de nadruk op de herinneringen van de geïnterviewde, niet op een objectieve weergave van de beschreven gebeurtenissen. Maike Lasseur heeft het interview bewerkt tot onderstaand artikel.
De oorlog van 1940 – 1945
Vrijdag 10 mei 1940 werden wij vroeg wakker. Bang keken wij naar buiten en we schrokken van de vele vijandelijke vliegtuigen. Al heel snel werd bekend dat Duitsland Nederland had aangevallen. De oorlog, die vijf jaar zou duren en heel veel verandering teweeg bracht, was begonnen. Nog dezelfde dag moesten wij evacueren. Met ons vee vertrokken wij naar de haven in Spakenburg. Hier lagen zeven schepen klaar om de Hooglandse bevolking inclusief hun vee in het donker van de nacht naar Edam te varen. Onze familie kwam op een boot terecht die echter in het donker niet in Edam, maar in de haven van Hoorn aankwam.
Zaterdagmorgen kwamen wij alsnog aan in Edam en werden we Anton Huurdeman, 2017
naar Purmerend gebracht.
Vijf dagen na de capitulatie werden wij met vrachtwagens weer naar huis gebracht. Bij de rit door Amsterdam riep buurvrouw Van de Grootevheen plotseling: “Kijk daar zijn de Moffen!” Iemand anders riep toen heel bang: “Houd je mond!” Ja, onze vrijheid was voorbij.
De eerste oorlogsjaren verliepen op Hoogland nog vrij rustig (zij het dat veel boerderijen in mei 1940 door het Nederlandse leger zijn verbrand om schootsveld te verkrijgen vanaf de Grebbeliniedijk). Zodra echter voedsel schaars werd, kwamen vele bekende en onbekende mensen uit Amersfoort en omgeving om bij ons boter, melk en groenten te kopen.
Onderduikers en “besmettelijke ziekten”
Spoedig kwamen de eerste onderduikers, vooral jonge mannen die dwangarbeid in Duitsland wilden vermijden. Het was gevaarlijk ze allen in ons huis onder te brengen. Daarom werden holen in aardappel- en bietenkuilen (kuilen voor winteropslag van aardappels of voederbieten, red.) gemaakt en met stro bedekt om de onderduikers daarin te verstoppen. Met eten en ’s avonds kwamen zij bij ons binnen. Werd echter een razzia verwacht en om te vermijden dat Duitse soldaten of Nederlandse NSB’ers huiszoeking zouden doen, dan lag ik met mijn zus Riek hevig zwetend in de bedstee van mijn ouders.
1 De Nationaal-Socialistische Beweging in Nederland (afgekort ‘NSB’) was een Nederlandse politieke partij die van 1931 tot 1945 heeft bestaan. De NSB was op nationaalsocialistische leest geschoeid en fungeerde ten tijde van de Tweede Wereldoorlog als collaboratiepartij (bron: Wikipedia).
Aan de deur werd een kaart opgehangen – met een stempel van de gemeente er op – met de afschrikwekkende mededeling:
Geen toegang, gevaar besmettelijke ziekte
Kaart en stempel had mijn broer Thijme geregeld. Hij was bij het verzet en stond in contact met een gemeentemedewerker die ook bij het verzet zat!
Op 17 september 1944 werd een nationale spoorwegstaking uitgeroepen. Dezelfde dag nog stond de spoorwegmachinist Jan Steen uit Amersfoort voor onze deur. Hij werd bij ons als vluchteling opgenomen. Jan was een vriendelijke man. De eerste avond vertelde hij ons fantastische verhalen. Wij kinderen hingen aan zijn lippen en zelfs mijn moeder vond het zo interessant dat mijn vader jaloers op hem werd. De volgende avond waren wij opnieuw onder de indruk van zijn verhaaltjes, bijvoorbeeld over reuze grote aardappels die in Groningen groeiden en in het donker licht uitstraalden. Of over poppen en leuke rekwisieten die hij voor een circus had gemaakt. De derde dag stond zijn vrouw bij ons voor de deur. En ja, zij mocht bij ons blijven en daarna was Jan Steen ’s avonds heel stil. Spoedig vond hun ongeveer zeventienjarige zoon een schuilplaats bij ons. Ik neem aan dat voor de verdeling van schuilplaatsen van spoorwegstakers en familie het plaatselijke verzet ingeschakeld was.
In de herfst van 1944 moesten wij eens een nacht een groepje Duitse soldaten inkwartieren. Eenvoudige jongens van rond de twintig jaar, die met tranen in hun ogen vertelden dat zij naar het oostfront moesten en vreesden door de Russen ingemaakt te worden. Van onze onderduikers hebben ze niets meegekregen, maar ze hebben wel hun vlooien bij ons achtergelaten!
De winter van 1944 – 1945
De lange koude winter van 1944 – 1945 werd inderdaad heel moeilijk, ook op Hoogland. De vele vluchtelingen moesten wij natuurlijk eten geven. En aan de deur kwamen nu nog meer melkklanten uit Amersfoort en omgeving. Steenkool uit het bevrijde Limburg kwam niet meer aan. Wij schoolkinderen vouwden thuis van nat krantenpapier bolletjes die gedroogd werden en de volgende dag in de kachel van het klaslokaal voor warmte moesten zorgen.
Toen de winter zeer koud werd, werd de school gesloten. Zo kregen wij veel tijd om te schaatsen. Daarnaast had ik veel tijd om te lezen, maar de elektriciteit was meestal uitgeschakeld. Mijn jongste zus Riek en ik plaatsten daarom tegen de avond een fiets in onze voorkamer. Afwisselend trapten Riek en ik op de fiets, zo konden wij bij het licht van de fietslamp lezen. Dit had een onverwacht vervolg. Toen de school na de oorlog weer begon had ik grote moeilijkheden met kaartlezen bij aardrijkskunde en met lezen op het bord. Ik moest op de eerste rij zitten. Ik kreeg al snel mijn eerste bril, mogelijk als een van de jongsten in Hoogland.
De oorlog was verschrikkelijk. Maar door de oorlog ging er voor mij vanuit het gesloten dorp Hoogland een venster naar de wereld open. Dorp en stad waren twee verschillende werelden. De foto toont dat heel duidelijk. Ik als eenvoudig aangeklede boerenjongen op klompen met naast mij een elegant aangeklede stadsjongen op schoenen.
Boerenzoon en burgerzoon voor de eerste keer hand in hand, beiden bedeesd met een nog onzekere blik in een veranderende wereld. Voor mij bracht die andere wereld echter de mogelijkheid met zich mee iets anders dan boer te worden.
Onderduiker Chris en mijn beroepskeuze
Het jaar 1944 bracht voor mij een voor mijn toekomst beslissende ervaring. Het feit dat de elektriciteit meestal uitgeschakeld was en dat een vluchteling het illegaal weer kon inschakelen, werd bepalend voor mijn beroepskeuze! Zoals door Bertus van de Grootevheen prima beschreven in zijn boek Wij noemden hem Chris, lukte het de Joodse onderduiker Chris enkele keren onze buurt illegaal op de elektriciteits-voorziening aan te sluiten. Hij klom daarvoor in een centrale elektriciteitspaal. Later heeft hij voor een stuk kaas de sleutel van een transformatorhuisje geleend om onze buurt weer eens aan te sluiten, zodat wij elektrisch licht hadden en Radio Oranje2
konden horen. Dit heeft zoveel indruk op mij gemaakt, dat voor mij op tienjarige leeftijd mijn beroepskeuze vast stond. Ik wilde elektricien worden en een winkel openen voor elektrische apparatuur.
2 Radio Oranje, “De stem van strijdend Nederland”, was een radioprogramma van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het programma duurde een kwartier en werd om 9 uur ‘s avonds uitgezonden door de European Service van de BBC in Londen (bron: Wikipedia).
De komst van de Canadezen
Maar eerst moest de oorlog voorbij zijn. Dat ging heel anders dan verwacht. De eerste Canadese soldaten hebben wij gezien op 20 april 1945. Zij kwamen slechts even om de omgeving te verkennen, daarna waren zij weer weg. Om dezelfde tijd kwamen Duitse soldaten in de buurt met veldgeschut. Dagelijks werden nu veel granaten richting Veluwe geschoten waar de Canadese troepen waren. Er werd ook veel teruggeschoten. Om ons in veiligheid te brengen, hadden wij achter de hooiberg een schuilkelder gegraven en met hout en graszoden afgedekt. Meerdere nachten probeerden wij daarin te slapen.
Dinsdag 24 april kwamen eindelijk de Canadese soldaten weer. Te voet en zwaar bepakt, een geweer met erop gezette bajonet in de hand, werd iedere vierkante meter onderzocht en in bezit genomen. Zij gingen niet verder dan tot onze boerderij Nieuw Laurenburg, tot Winsenburg en tot ’t Hallo. Een paar honderd meter verder op de Vudijk verbleven de Duitse soldaten en daartussen rond Lindenburg was niemandsland. De Canadese soldaten groeven schutters- putjes waar zij in woonden en sliepen. Nu waren wij bevrijd, maar het schieten ging door. Granaten, zowel Duitse als Canadese, vielen in de buurt. De meeste tijd verbleven wij toch nog in onze schuilkelder. Het werd zo gevaarlijk dat wij aan vluchten dachten. Dat vonden de Canadezen een heel goed plan. Later begrepen wij waarom.
Vlucht naar Zeldert
Onze tentwagen werd volgeladen met wat waardevol was; een laken diende als witte vlag. Met mijn oudste broer Gerard op de tentwagen, mijn vader en Jan Steen achter de tentwagen, verlieten wij de boerderij over het pad naar Zeldert. Mijn moeder, Riek en ik gingen vooruit. Wij gingen veel sneller dan de tentwagen en schrokken vreselijk van een hevige ontploffing achter ons. Toen wij ons omdraaiden, dachten wij te zien dat vader, Jan Steen en Gerard in de elektriciteitsdraden hingen.
Wat was er gebeurd? Toen Duitse soldaten op boerderij De Pol op Zeldert onze vlucht zagen, wilden zij op ons schieten om verder rijden te verhinderen. De bewoners van De Pol smeekten de Duitsers niet te schieten. Tijdens die korte discussie reed de tentwagen op een antitankmijn bij de brug over de Overzeldertse Wetering. Dat hadden de Duitse soldaten willen voorkomen, maar wat zouden wij gedaan hebben als zij geschoten hadden?
Gelukkig waren dat wat wij hangend in de elektriciteitsdraden zagen slechts delen van de tentwagen en kleding. Mijn vader was ongedeerd. Hij zal wel gezegd hebben: “Bar, bar, onkruid vergaat niet, bar, bar!” Gerard was uit de wagen gekatapulteerd, maar zonder groot letsel in de wetering gevallen. Slecht ging het helaas met Jan Steen, want door gescheurde trommelvliezen en veel hoofdpijn kon hij niet meer bij de spoorwegen werken.
Met hulp van bewoners van Zeldert werden wij nog dezelfde dag vriendelijk opgenomen door oom Ab van de Wetering, zelf al gehuisvest met veel kinderen en onderduikers. Met Riek sliep ik kop-aan-voet in een kinderbedje.
Eindelijk, 5 mei capituleerde Duitsland. Weer thuis aangekomen verbaasde het ons dat er rondom de boerderij met een prikstok kleine gaatjes in de grond waren gemaakt. Toen wij zagen dat de schuttersputjes vol lagen met lege jenever- en cognacflessen was duidelijk waarvoor die gaatjes waren. Mijn ouders waren dat jaar 25 jaar getrouwd. Veel melk en boter hadden zij ingeruild tegen jenever en cognac en dat in de grond verstopt. Bij het graven van hun schuttersputjes hadden de Canadese soldaten waarschijnlijk al enkele flessen ontdekt. Daarom hebben zij ons sterk aangeraden te vluchten om zelf zo het einde van de oorlog vrolijk in een roes te kunnen beleven!
Jong zijn in Hoogland na de oorlog
Eef Boersen, Henk van Dijk, Piet Kok en Herman van Loen waren even oud als ik en zaten met mij in dezelfde klas op de lagere school. Eef (de zoon van de bankier) en Herman (de zoon van de smid) waren zoals ik “doorlerers”. Henk is in 1953 alleen naar Canada geëmigreerd.
Vier vrienden, 1953. V.l.n.r.: Eef Boersen, Henk van Dijk, Piet Kok en Herman van Loen (collectie Anton Huurdeman).
Mijn ervaring in deze tijd van twaalf tot twintig jaar oud komt goed overeen met hetgeen geschreven is in ‘Jeugdclub ’t Splintertje: Hooglandse jongeren in de jaren vijftig’, De Bewaarsman, jrg.14, nr. 2 (augustus 2008). Ook voor mij werd het moeilijk na de lagere school contact te houden met de plaatselijke jeugd. Mijn contacten met de boerenjongens namen af. En omdat ik, hoewel ik bij meester Böhm “doorgeleerd” had, niet naar de HBS (Hogere Burgerschool) of het Gymnasium ging maar “slechts” naar een ambachtsschool, nam het contact met degenen die doorleerden eveneens af. Toevallig zat nog een jongen in dezelfde situatie. In zijn vertwijfeling ging hij naar de kapelaan en kreeg daar het advies contact met mij op te nemen. Wij sloten vriendschap en later, nadat wij beiden op de MTS zaten, hij in Utrecht en ik in Amsterdam, konden wij toch volwaardige leden van ‘`t Splintertje’ worden.
Ik kan mij herinneren, dat ik voor ‘`t Splintertje’ eens een voordracht heb gegeven over het religieuze dilemma “evolutie of schepping in zes dagen?”
Een andere voordracht hield ik toen ik terugkwam uit Londen, waar ik in 1957-1958 acht maanden in een televisielaboratorium gewerkt had voor Philips.
Beroepskeuzes voor kinderen uit een boerengezin
Voor mijn beroepskeuze speelde de situatie in mijn familie en in de wereld een grote rol. Ik was de jongste van vijf broers en drie zussen. Een boerderij van 30 hectare tussen zes jongens opdelen ging natuurlijk niet. Wat waren de alternatieven? Na de oorlog was er een tendens een boerderij buiten Hoogland te vinden, bijvoorbeeld in de Noordoostpolder, of Groningen, Friesland of Drenthe. Veel boerenjongens emigreerden naar Canada en Australië of zij leerden een ander beroep.
Mijn twee oudste zussen Marie en Greet trouwden elk een boerenzoon uit res- pectievelijk Hoogland en Hooglanderveen die beiden een boerderij hadden.
Riek trouwde met een boerenzoon uit de omgeving en zij kochten een boerderij in Drenthe. Mijn halfbroer Toon was sinds zijn jeugd door de zware ziekte lupus aan zijn mond misvormd en hij bleef als enige van ons ongetrouwd.
Vader kocht jaren later voor hem een kleine boerderij in de buurt van Riek.
Samen met Toon leefde vader daar zijn laatste jaren tot hij stierf op 91-jarige leeftijd.
Gerard kreeg onze boerderij; nu woont zijn oudste zoon er. Hij heet, zoals zijn grootvader, Kees Huurdeman. Thijme had als boerenknecht bij zijn boer aan het verzet deel genomen en leerde daardoor ook de buitenwereld kennen. Hij kocht na de oorlog een kleine melkwinkel in Amersfoort en ontwikkelde van daaruit in korte tijd een autoverhuurbedrijf met een autopark van 50 auto’s. Voor Jan was een boerderij gekocht aan de Bunschoterstraat, waar mijn ouders eveneens gingen wonen tot moeder op 70 jarige leeftijd stierf. Kees sleutelde altijd al graag aan oude motorfietsen. Toen hij als soldaat in 1947 deelnam aan een politionele actie in Nederlands Oost-Indië en daar te maken kreeg met autoreparaties, werd zijn beroepskeuze helder: automonteur.
Anton en zus Riek, 1949. Vader en moeder Huurdeman, waarschijnlijk bij het huwelijk van Gerard met Tonia Elders op 2 juni
1954 (collectie Anton Huurdeman).
De Ambachtsschool aan de Leusderweg
Ik wilde elektricien worden. Na de lagere school ben ik daarom naar de Ambachtsschool aan de Leusderweg in Amersfoort gegaan. Zoals in het eerste deel van dit artikel beschreven onder het kopje “Kerk en geloof”, ging je met twaalf jaar de gevaarlijke wereld in. En inderdaad, al snel leerde ik dat de wereld gevaarlijk is. Een paar van de jongens die voor de tweede keer in de eerste klas van de Ambachtsschool zaten en meer sterk dan intelligent waren, trokken mij in de smederij naar een bank en bevalen mij: “Broek uittrekken, wij willen zien wat een boerenjongen in zijn broek heeft.” Met moeite kon ik dat vermijden. Toen ik dat mijn broer Thijme vertelde, meende hij: “Ja, zo is het hier. Wanneer ik ‘s morgens met mijn melkwagen door ‘de Teut’ ga dan zijn er dikwijls vrouwen die voor mij zowel de deur als hun blouse open maken.” Toen wist ik: in dit milieu blijven is een sociale achteruitgang.
De Avondschool VMTO in verband met nieuwe ambitie
Maar wat nu? Ik veranderde mijn beroepskeuze en besloot in plaats van elektricien, elektrotechnicus te worden. Daarvoor moest ik eerst een avondschool volgen voor Voorbereidend Middelbaar Technisch Onderwijs (VMTO) en aansluitend de MTS (Middelbaar Technische School, ondertussen genoemd HTS: Hogere Technische School). Het VMTO duurde twee jaar. Eén jaar liep parallel met de tweede klas van de Ambachtsschool. In het tweede jaar vond ik werk bij RadioLux in de Langestraat in Amersfoort. Voor tien gulden in de week, spoedig verhoogd naar fl. 12,50, dat thuis werd afgegeven, moest ik lampen ophangen, elektrische apparaten repareren en – wat ik het liefste deed – in de winkel lampen, elektrische apparaten en onderdelen verkopen. Bij de Joodse eigenaar van RadioLux kreeg ik mijn eerste commerciële ervaring.
Ik was mij ervan bewust dat ik met het VMTO slechts gedeeltelijk het ontbrekende onderwijs van HBS of Gymnasium kon compenseren. Ik nam daarom privé Engelse les bij een leraar in Amersfoort, volgde Engelse les op de radio bij de BBC en las veel leerzame non-fictieboeken.
Naar de MTS in Amsterdam
Na twee jaar VMTO werd ik in 1950 toegelaten tot de MTS Amsterdam, afdeling elektrotechniek. Dus met zestien jaar vertrok ik naar Amsterdam waar ik “op kamers” bij een hospita woonde en overtuigd lid werd van de ‘Europese Beweging’3.
De oprichting van de Europese Beweging in 1947 kwam voort uit het ideaal om de relaties tussen landen en volken op het Europese continent na de eerste en tweede wereldoorlog op een radicaal andere manier te organiseren. Nauwe samenwerking tussen de landen moest nieuwe geweldsconflicten voorkomen (bron: Europa-nu.nl).
De MTS duurde vier jaar. Het derde jaar was een praktijkjaar. Als stagiair was ik vier maanden bij de KEMA in Arnhem, vier maanden bij Philips in Eindhoven, twee maanden bij de telefooncentrale in Amersfoort en twee maanden bij de elektriciteitscentrale PEGUS in Utrecht.
Bij Philips had ik weer een negatieve, maar daardoor een voor mijn toekomst beslissende ervaring. De personeelschef vroeg mij of ik na de MTS bij Philips zou willen werken. Ik antwoordde: “Ja, heel graag en dan in een technisch-commerciële functie.” Zijn negatieve antwoord hoor ik nu nog: “Maar dat meent u toch niet (niet in een technisch commerciële functie), u heeft toch geen HBS of Gymnasium!” Het was voor mij weer huilen met de pet op, wel katholiek – dat was toen bij Philips belangrijk – maar nog steeds een boerenjongen met onvoldoende opleiding!
Nyenrode Business University
Na twee jaar militaire dienst als verbindingsofficier bij de Genietroepen kwam in 1956 de definitieve oplossing voor mijn gebrek aan opleiding toen ik naar het Nederlands Opleidings-Instituut voor het Buitenland (N.O.I.B.) ging, nu genaamd Nyenrode Business University.
Ondertussen was ik hobbyfotograaf geworden. Op zolder achter de rookkast (een ruimte waar zelfgemaakte worst, spek en ander vlees werd gerookt, red.) had ik een donkere kamer ingebouwd en uit een oude balgcamera een vergrotingsapparaat gemaakt. Zo maakte ik, voor ik uit Nederland vertrok, twee foto’s van onze familie. In beide gevallen gebruikte ik een zelfontspanner.
Achter moeder en vader staan v.l.n.r. Anton, Gerard, Greet, Jan, Riek, Thijme, Marie, Toon en Kees, 1957 (collectie Anton Huurdeman)
De tweede foto laat zien hoe streng mijn drie zussen en mijn broers Gerard en Thijme zich aan de Bijbeltekst “ga heen en vermenigvuldig u” gehouden hebben.
Drie generaties Huurdeman, 1957 (collectie Anton Huurdeman).
Carrière in het buitenland
Na Nyenrode besloot ik naar het buitenland te gaan om mijn talenkennis te verbeteren. Met hulp van Nyenrode kon ik acht maanden in Londen werken bij Philips Croydon Works in een televisie laboratorium. En drie maanden in Parijs bij het scheepvaartgezelschap ‘Compagnie des Messageries Maritimes’, waar ik dagelijks registreerde in welke havens hun schepen lagen.
Met hulp van het Nederlands Ministerie voor Economische Zaken in Den Haag en de Duitse centrale voor arbeidsbemiddeling in Frankfurt am Main kon ik per 1 september 1958 beginnen als proefveldingenieur bij Telefunken in Ulm. Zo ben ik in 1958 met 100 Duitse mark in mijn portemonnee van Frankrijk naar Duitsland vertrokken. Ik verbleef hier graag omdat ik vanuit Ulm kon skiën, wat toen voor mij als Hollander iets geweldigs was. Ik kon bij Telefunken blijven als exportverkoopingenieur en in 1961 leerde ik Christa kennen.
Huwelijk met Christa
Christa, geboren in Frankfurt am Main, had net zoals ik internationale ervaring. Zij had een handelsschool in Zwitserland bezocht. Daarna was zij een jaar au pair bij een familie in Oxford geweest en had daar haar Engelse taal verbeterd. In Frankfurt had zij enige tijd voor een Japanse consul gewerkt. Toen wij elkaar leerden kennen, werd zij kort daarop door de firma waarvoor zij in Frankfurt werkte, voor een jaar als buitenlandse correspondente naar hun vestiging in Parijs gestuurd. Wij trouwden in 1963 en maakten vier weken lang een mooie huwelijksreis door Nederland.
Ons eerste kind kwam helaas dood op de wereld. Daardoor was het niet opportuun om, zoals door Telefunken aangeboden, naar West-Afrika te gaan. Ik besloot daarom Telefunken te verlaten. Ik solliciteerde succesvol bij Standard Elektrik Lorenz (SEL, de Duitse dochterfirma van de Amerikaanse ITT) in Stuttgart. Voor SEL heb ik eerst als exportverkoopingenieur en daarna als exportmanager voor straalverbindingen wereldwijd regionale en nationale telecommunicatienetwerken verkocht.
In 1987 werd uit de telecommunicatiebedrijven van de Amerikaanse ITT en de Franse firma CGE een nieuwe firma gevormd onder de naam Alcatel. Ik kreeg een interessante functie aangeboden bij het hoofdkantoor van Alcatel in Parijs. Zodoende hebben Christa en ik toen vier jaar in Parijs gewoond en veel van Frankrijk leren kennen.
Visitekaartjes van SEL en Alcatel (collectie Anton Huurdeman)
In de VUT en boeken schrijven
De vroege dood van mijn broers Gerard en Thijme, ieder op 63-jarige leeftijd, was voor mij een reden om in 1993 met 59 jaar in de VUT te gaan. Vanuit Parijs ben ik met Christa naar het Zwarte Woud vertrokken. Daar wilde ik als zelfstandige auteur een standaardwerk schrijven over de geschiedenis van de telecommunicatie (en veel langlaufen). Om een kwalificatie als auteur te verwerven heb ik eerst twee vakboeken geschreven: Radio Relay Systems (1995) en Telecommunications Transmission Systems (1997), uitgegeven door Artech House Publishers Boston, London. In 2003 ging mijn wens in vervulling:
Wiley-Interscience publiceerde samen met IEEE Press (Institute of Electrical and Electronic Engineers) mijn boek The Worldwide History of Telecommunications.
Tot slot
In 2010 zijn we uit het Zwarte Woud vertrokken naar Speyer, mooi gelegen aan de Rijn, met een 1000 jaar oude domkerk, in de buurt van onze dochter. Nu, met 85 jaar, op mijn leven terugkijkend, zeg ik met Edith Piaf: “Je ne regrette rien!” – ik heb nergens spijt van!
Ik besluit dit verhaal met hartelijke groeten aan degenen die zich mij nog kunnen herinneren. Ik wens alle “dorpsgenoten”, die dit verhaal van mijn “goede oude tijd” hebben gelezen, veel geluk en goede gezondheid.
Dit was deel twee van een tweeluik. De stamboom van de familie Huurdeman, teruggaand tot het jaar 1617, staat op de website van de Historische Kring Hoogland. Het volledige interview, dat bijna tweemaal zo lang is als dit tweeluik, zal daar te zijner tijd ook gepubliceerd worden, samen met de online versie van het decembernummer 2018 en aprilnummer 2019 van De Bewaarsman.