2019-1-3 Voeren met oordeel is boeren met voordeel…

Documenten van Hendrikus van den Tweel
ARIE TER BEEK

Iedereen verzamelt tijdens zijn leven de nodige papieren: officiële documenten, rekeningen enzovoorts. Soms worden die bewaard, helaas vaker weggegooid. Wat er bewaard wordt lijkt op dat moment niet zo interessant. Pas na verloop van tijd, als alles om ons heen is veranderd, kan een “stapeltje papier” ineens aanleiding zijn voor een interessant verhaal.

Hendrikus van den Tweel (1889 – 1954)
Hendrikus werd op 4 maart 1889 geboren als zoon van Gerrit van den Tweel en Alijda Boersen. Waar Hendrikus werd geboren blijkt niet uit de papieren. Uit het huwelijk werden nog een jongen en een meisje geboren. Broer Jan werd geboren in 1891. Het zusje overleed op tweejarige leeftijd. Vader Gerrit overleed in 1919 en moeder Alijda in 1923.

Hendrikus trouwde op 12 september 1923 met Gerarda Cornelia van der Zwaan, geboren op 25 december 1897 in Eemnes. Haar moeder, Rijkje van der Zwaan-Elders, overleed op 14 maart 1898. Haar vader, Tijmen, bleef achter met zeven jonge kinderen. Gerarda werd als jongste ondergebracht bij een tante, Gerarda Elders, die in 1889 was getrouwd met Hendrik Renkers. Dit echtpaar had geen kinderen. Hendrik werd geboren in 1850 in de gemeente Duist, de Haar en Zevenhuizen. Dit kan erop wijzen dat hij in de boerderij tegenover de Lodijk is geboren, bekend als F43 te Hoogland. Uit het Kadaster is af te leiden dat in 1844 een perceel tegenover de Lodijk in twee delen is gesplitst voor de bouw van twee boerderijen. Een feit is dat de boerderij F43, naderhand bekend als Bunschoterstraat 56 pas in 1909 op topografische kaarten verschijnt. Na de annexatie van de gemeente Hoogland op 1 januari 1974 werd het adres Amersfoortseweg 25 te Bunschoten.

Hendrikus en Gerarda gingen na hun huwelijk wonen op de boerderij F43 waar Gerarda al van jongs af aan woonde. Op 29 juli 1933 werd zoon Gerardus Timotheüs geboren. Hendrikus woonde daar tot zijn plotselinge overlijden in 1954. Zijn vrouw en zoon bleven er wonen. Gerarda overleed in 1983. Gerard bleef ongetrouwd en verhuisde na enkele jaren naar een woning in Bunschoten. De boerderij kwam daarna in andere handen.


De boerderij aan de Bunschoterstraat 56 in Hoogland, nu Amersfoortseweg 25 in Bunschoten (collectie Arie ter Beek).

Verplichte rundveelevering
In het eerste jaar van de Tweede Wereldoorlog werd door het Rijksbureau voor de Voedselvoorziening in oorlogstijd een verplichte rundveelevering ingesteld. Dit om in de behoefte aan vlees te voorzien. Op basis van het aantal stuks vee dat iemand had, moest een bepaald aantal runderen worden geleverd. Ook na de oorlog bleef de verplichte rundveelevering in stand tot circa 1953. Dit werd in Hoogland uitgevoerd door het Bureau Provinciale Voedselcommissaris voor Utrecht. Bij de inventarisatie van juni 1945 had Hendrikus van den Tweel tien stuks rundvee ouder dan twee jaar. De aanslag bedroeg 120 kilogram per dier, zodat de totale aanslag voor 1945 1200 kilogram bedroeg. Het aanwezig rundvee op 1 december 1945 was twaalf stuks en de aanslag per dier 85 kilogram. De totale aanslag voor 1946 kwam daarmee op 1020 kilogram. Bezwaar was mogelijk binnen veertien dagen.


Verplichte rundveelevering in 1946-1947 (collectie Arie ter Beek).

Voor de periode 1 september 1946 – 1 mei 1947 werd de verplichte rundveelevering vastgesteld op 1200 kilogram. Uit de toelichting blijkt dat de aanslag 80 kilogram per vrouwelijk rund ouder dan één jaar bedroeg. Voor kleinere bedrijven was er een afwijkende regeling. Houders van twee runderen moesten 30 kilogram leveren, oplopend tot 330 kilogram voor houders van vijf runderen. Dat leveren vond plaats via een veehandelaar die daarvoor een bewijs moest uitschrijven. In 1944 leverde Hendrikus van den Tweel een koe via de veehandelaar W. Beukers uit Bunschoten. Een koe met een levend gewicht van 440 kilogram, waarvoor de prijs 45 cent per kilogram bedroeg en in totaal dus fl. 198,-. Er werd vier gulden ingehouden voor het Bedrijfschap voor Vee en Vleesch. De veehouder kreeg een commissie van 1,5% van de koopsom.
Eventueel kreeg hij ook de kosten van het vervoer naar de markt, het marktgeld en weegloon vergoed. Blijkbaar ging het niet altijd naar wens. In 1948 kreeg Hendrikus van den Tweel door de tuchtrechter voor de Voedselvoorziening een boete opgelegd van fl. 100,-. Het waarom blijkt helaas niet uit de stukken.

Boekhouden in een A.B. T. B.-zakboekje
Door het Landbouw Boekhoudbureau van de A.B.T.B. (Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond) kregen de leden een zakboekje uitgereikt. Deze bond is na enkele fusies opgegaan in de Land- en Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord). Gekscherend werd wel eens gezegd dat de afkorting A.B.T.B. stond voor: “Alle Boeren Tegelijk Bedonderd”. De zakboekjes waren bedoeld voor het noteren van ontvangsten en uitgaven in het landbouwbedrijf. Achterin konden geboorte en sterfte van vee worden opgetekend. De boekjes van Hendrikus van den Tweel over de periode mei 1 mei 1946 – 1 mei 1947 en het jaar 1948 zijn bewaard gebleven. Bij elkaar geven ze een mooi beeld van de administratie van een kleine veehouder net na de Tweede Wereldoorlog.
De inkomsten zijn voornamelijk de uitbetalingen van de melkfabriek en verkoop van vee. Dat laatste kwam niet elke maand voor. In juli 1946 werd driemaal een kalf verkocht voor respectievelijk fl. 10,80, fl. 14,85 en fl. 16,80. In december verwisselde een regeringskoe van eigenaar voor fl. 570,-. Met regeringskoe bedoelde Hendrikus van den Tweel een koe die was bestemd voor de verplichte rundveelevering.
Vanaf november werd ook hooi verkocht, steeds in veelvouden van 30 gulden. Vanaf februari 1947 komen er inkomsten bij voor eieren. De eerste keer zijn het 40 eieren voor twintig cent. Kijkend naar de huidige prijs voor eieren was dat voor die tijd flink aan de prijs. De eerste maand was de opbrengst van de eieren acht gulden, een maand later al fl. 48,50. W. Duijst was een van de vaste afnemers.

De A.B.T.B.-zakboekjes van Hendricus van den Tweel uit 1946-1947 en 1948 (collectie Arie ter Beek)

Factuur uit 1954 van Coöperatieve Landbouwvereniging en Malerij ‘De Samenwerking’ (collectie Arie ter Beek).

De uitgaven vormen qua aantal een veelvoud van de inkomsten. Helaas is de inkt waarmee is geschreven voor een deel doorgelopen waardoor de teksten niet of nauwelijks zijn te lezen. Er zijn veel uitgaven vermeld, maar vaak is niet duidelijk wat het betreft. Zoals bijvoorbeeld uitgaven voor A. van de Kooij, smid en A. van Halteren, slager. Het lezen van de Utrechtse krant kostte fl. 3,50. Van H. van Veldhuizen werden kuikens gekocht voor vijf gulden. Het maaien van het gras kostte fl. 350,-. Een flink bedrag als bedacht wordt dat de melkopbrengst in de maand september bijvoorbeeld fl. 339,- bedroeg. Andere uitgaven zijn fl. 1,20 voor het overvaren bij W. van den Heuvel, Zwarte Willem, die een pontje over de Eem exploiteerde bij de Kleine Melm. Verder uitgaven voor vijftig gulden rogge, twaalf gulden voor de pastoor, een mud (70 kilogram) kolen en landpacht voor de regering fl. 50,50. Uit dat laatste valt af te leiden dat Hendrikus van den Tweel hier en daar wat land pachtte. Slaat het van de regering misschien op een stuk grond dat het Rijk had aangekocht voor de rijksweg? Ook werd fl. 132,20 pacht betaald aan de ‘Malen’.
Een maalschap is een vereniging van grondeigenaren die samen de woeste gronden om hun akkers ontgonnen en beheerden. De ‘Malen’ betreft de ‘Malen van Hoogland’ (aanvankelijk ‘Malen van Weede en Emiclaer’ genoemd). Deze maalschap dateert van circa 1135 en bestaat nog steeds. Het is daarmee in Nederland één van de oudste maalschappen.

Achter in het zakboekje is aangetekend wanneer de koeien waren gedekt of wanneer ze moesten kalveren. Of sprake is van dekken of kalveren is niet duidelijk. De koeien werden niet met een nummer of naam aangeduid. De omschrijving was zodanig dat ze alleen voor Hendrikus van den Tweel zelf was te begrijpen. Omschrijvingen als: de zwarte schot, de zwarte vaars, het kleine koetje met kleine hoorns, de grote zwarte makke koe, de kleine schot koetje, de dikkop vaars, de kwaadgeer koe, de lichte schot kol. In totaal zijn tien koeien vermeld. Namen die als volgt verklaard kunnen worden: met een vaars werd een koe aangeduid die een keer had gekalfd en met een schot een koe die twee keer een kalf ter wereld had gebracht. Met een kol werd bedoeld een witte vlek op de kop van een koe. Geer wil zeggen de uier, waarmee wellicht is bedoeld dat deze koe een gevoelige uier had.

De boekhouding over 1948 geeft een wat completer beeld over een jaar. Aan melkgeld werd een bedrag van fl. 3502,- ontvangen en aan eieren fl. 286,53. De huur leverde fl. 645,- op en het hooi fl. 125,-.

De uitgaven zijn ook uitgebreid beschreven. Opvallend zijn de uitgaven voor bankenpacht kerk ad fl. 10,50. (De kerk verpachtte banken of losse zitplaatsen en dat was een aardige bron van inkomsten. Je kon er de sociale structuur van het dorp in herkennen. De rijken midden vooraan, de minder rijken aan de zijkanten en de armen achterin. In De Bewaarsman 9ejaargang, nummer 2, augustus 2003, heeft Jaap Voorburg in het artikel ‘Bankenpacht en boterzuur’ zijn herinnering aan bankenpacht beschreven.) Verder een melkkar voor fl. 98,- en het grasmaaien kostte dit jaar fl. 211,-. Pacht werd betaald aan de heer Van Proosdij, aan het ‘Hoogheemraadschap van de Bunschoter Veen- en Veldendijk’ en opnieuw aan de ‘Malen’; in totaal fl. 527,-.

Afrekening uit 1945 van de melkleveranties aan Coöperatieve Stoomzuivelfabriek ‘Hoogland’ (collectie Arie ter Beek).

Melk
Hendrikus van den Tweel leverde melk aan de Coöperatieve Stoomzuivelfabriek ‘Hoogland’. De geleverde melk werd kort na de oorlog per periode van vier weken afgerekend. Over de periode van 5 augustus tot 1 september 1945 bleef een afrekening, gesplitst in twee perioden van twee weken, bewaard. Belangrijk voor de berekening van de individuele melkprijs was het vetgehalte. De basisprijs per procent vet was fl. 2,40, verhoogd met een toeslag van fl. 1,35, totaal dus fl. 3,75. In de eerste periode was het gemiddelde vetpercentage 3,3 %, waardoor de vetprijs fl. 12,37 werd (fl. 3,75 x 3,3). Dit werd fl. 2,50 verhoogd met de grondprijs.

De grondprijs is in beginsel een heffing bedoeld voor de dekking van transport- en verwerkingskosten van melk. Soms was het de directeur van de zuivelfabriek heel wat waard om melk te ontvangen, zeker vlak na de oorlogsjaren. In plaats van aftrek door deze heffing kreeg de boer juist een toeslag; een positieve grondprijs. In dit geval fl. 2,50 minus fl. 0,30 = per saldo fl. 2,20 per 100 kilogram vet!
Van het totaal van fl. 14,87 ging fl. 0,30 af voor het transport van de melk. Zo resteerde een bedrag van fl. 14,57, dat werd uitbetaald voor elke 100 kilogram vet. De eerste twee weken was 8,87 kilogram vet geleverd, wat een bedrag opleverde van fl. 129,23 (fl. 14,57 x 8,87). Voor de tweede periode was het vetpercentage 3,4 % en steeg de prijs per 100 kilogram naar fl. 14,95 (fl. 3,75 x 3,4 = fl. 12,75 plus fl. 2,50 minus fl. 0,30). De tweede twee weken was 10,33 kilogram vet geleverd, wat een bedrag opleverde van fl. 154,43 (fl. 14,95 x 10,33). Voor de totale periode van vier weken dus totaal fl. 283,66.

De fabriek leverde ook producten terug: 120 kilogram karnemelk voor in totaal fl. 3,60 en 970 kilogram ondermelk (ontroomde melk) voor fl. 24,25. Het overblijvende bedrag was fl. 255,81. Op het overzicht staat onderaan: “Bedrag hierbij”. Het was immers gewoonte dat de melkrijder het overzicht met het melkgeld bij de boeren bracht. De vraag die hierbij naar voren komt is hoeveel liter melk er in die periode is berekend. Dat is op het overzicht niet terug te vinden. Het kan alleen bepaald worden door het vetpercentage terug te rekenen naar het aantal liters melk. Als wordt uitgegaan van 3,3% vet per liter en een liter weegt een kilogram, dan is dat 33 gram per liter. Er is 8,87 kilogram vet geleverd en dat gedeeld door 33 gram, maakt nog geen 270 liter. Dat is nog geen twintig liter per dag en uitgaande van de tien koeien van Hendrikus van den Tweel is dat nog geen twee liter per koe. De prijs per liter melk komt dan uit op 48 cent. Een mooie prijs, maar de prijs was in 1945 ongeveer 19 cent per liter. Als we daarvan uitgaan, komt het aantal liters voor de eerste periode uit op ongeveer 680 liter. Dat komt waarschijnlijk beter in de richting.

Vervoersbewijs uit 1946 voor een rantsoen kuikens (collectie Arie ter Beek).

Eieren
Zoals zoveel goederen en producten waren ook kuikens na de oorlog op de bon. De beschikbare kuikens werden door het Bedrijfschap voor pluimvee en eieren in De Bilt verdeeld. Hendrikus van den Tweel kreeg in maart 1946 voor de vernieuwing van zijn eigen pluimveestapel het recht om een rantsoen ongesexte hoenderkuikens te betrekken. Het is onbekend hoeveel kuikens een rantsoen was. Ongesext wil zeggen dat de haantjes nog niet van de hennetjes waren gescheiden. Voor de fokker een voordeel want die was al zijn kuikens kwijt, maar voor de kippenboer kon het zowel voor- als nadelig uitpakken. De vergunning was strikt persoonlijk en diende in zijn geheel aan de fokker of kuikenbroeder te worden afgegeven, inclusief de rantsoenbon. De kuikens werden betrokken bij Pluimveebedrijf Nieuw Sneul, Zevenhuizerstraat in Hoogland en in die tijd van Hein van Veldhuizen. Niet te verwarren met boerderij Sneul (1891) die nog altijd tussen de nieuwbouw in Nieuwland staat.

Veevoer
Het veevoer werd voor een flink deel betrokken van de Coöperatieve Land- bouwvereniging en Malerij ‘De Samenwerking’, gevestigd in Hooglanderveen. De coöperatie gaf zo nu en dan informatie uit op een stencil over de manier waarop het vee krachtvoer moest worden gegeven, zo ook bijvoorbeeld op 15 december 1953. Bovenaan stond: “VOEREN met OORDEEL is BOEREN met VOORDEEL….” Op het stencil werden tips gegeven over de wijze waarop biggen, zeugen en zogende zeugen het beste gevoerd konden worden, met daarbij aangegeven hoe de samenstelling van het voer was. Het voer van de coöperatie stond onder controle van de C.L.O.
Deze C.L.O.-Controle was ingesteld door de Centrale Landbouw Organisaties, vandaar de naam, namelijk het Koninklijk Nederlands Landbouw Comité, de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond, de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond en de Nederlandse Pluimveefokkers Federatie.
Het stencil eindigt met deze woorden: “Dit zijn Uw eigen Organisaties waarbij het grootste deel van de Nederlandse Boeren is aangesloten. Dit betekent dus dat de C.L.O.-Controle in feite een controle is van de boeren zelf. BETERE WAARBORG KUNT U TOCH NIET VERLANGEN!!!” Het voorgaande geeft aan de hand van een “stapeltje papier” dat bewaard is gebleven een indruk van het boerenleven van Hendrikus van den Tweel.

Informatiestencil (voorzijde en achterzijde) uit 1953 van Coöperatieve Landbouwvereniging en Malerij ‘De Samenwerking’ (collectie Arie ter Beek).