Jan Blom, koster van 1925 tot 1977
RUUD HOPSTER
In de annalen van de kerken kom je de rol van de koster nauwelijks tegen. De geestelijkheid, de missen, de vieringen en de kerkelijke leer en natuurlijk de financiën, daarover ging het. De koster was daarin een nederig randverschijnsel. Er werd soms door de clerus echt neergekeken op de kosters. Je was maar een ‘kostertje’. Zo niet in het geval van Jan Blom (1901-1982) en Stijn Schoonderbeek (1898-1977). Zij vormden een gerespecteerd middelpunt in de parochie van de Sint-Martinus en ze vervulden daarin een belangrijke rol.
Een onberispelijke levenswijze
Vanouds waren het de lagere geestelijken, degenen die zich voorbereidden op het priesterschap, die de bisschop en de priester behulpzaam waren als koster bij de voorbereidingen en de viering van de eredienst. Maar al in de Middeleeuwen werd deze functie, zeker buiten de bisschopskerken, de seminaries en de kloosters, toevertrouwd aan leken. Het Concilie van Trente (1545-1563)[1] sanctioneerde dat: ‘In geval er geen geestelijken zijn om de lagere ambten uit te oefenen, mogen ook gehuwde mannen en jongemannen van onberispelijke levenswijze die voor dit ambt geschikt zijn, hiervoor worden opgeleid en aangesteld. Zij moeten dan de tonsuur [2] en de kledij der geestelijken dragen. Zij mogen echter als weduwnaar niet ten tweeden male huwen.’ Tot in het midden van de 19e eeuw kwam het geregeld voor dat men als eis stelde dat de koster ongehuwd zou zijn en blijven. Hoe het in Hoogland vóór die tijd was, weten we niet, maar de drie kosters sinds 1842 (Teunis van de Logt, Willem Schoonderbeek en Jan Blom) waren allen getrouwd. En ze waren (aangetrouwd) familie. Een nichtje van koster Teunis van de Logt, Gijsberta van de Logt, was de schoonzus van Willem Schoonderbeek, wiens dochter Stijn trouwde met Jan Blom.
En wat hield die ‘onberispelijke levenswandel’ eigenlijk in? Oude kosters kunnen daarover meepraten. Café- of bioscoopbezoek, carnaval vieren of sportieve kleding dragen gaf geen pas. Ook de leefwijze van de gezinsleden werd door de goegemeente behoorlijk in de gaten gehouden. En dan te bedenken dat Jan Blom en Stijn Schoonderbeek tien kinderen kregen. In 1946 werden de Diocesane Kostersbonden opgericht en in de reglementen stond nog dat de koster ook ‘residentieplicht’ had. De koster mocht niet buiten de parochie overnachten tenzij met toestemming van de pastoor. Ook mocht hij de parochie niet verlaten gedurende een groot deel van de dag, tenzij hij de pastoor vooraf gewaarschuwd had en er een vervanger voor hem was. In het geval van koster Blom speelde dat niet zo. Als hij de gemeente uitging was het met de pastoor of de zusters van JMJ [3]. En dan was zijn vrouw Stijn er altijd nog, want hoewel Jan de formele aanstelling als koster had was het in die tijd in de praktijk een duobaan.
Vrouwelijke kosters
In de bepalingen van het Concilie van Trente ging het alleen om mannen. Vrouwelijke kosters kwamen slechts voor in kloosters van vrouwelijke religieuzen. Het bekendste voorbeeld uit de Middelnederlandse literatuur is uiteraard de legende van zuster Beatrijs, kosteres in een klooster, die omwille van een man het klooster verliet. Na veertien jaar keerde zij terug in het klooster, waar niemand haar verdwijning opgemerkt had. Al die jaren had Maria het werk van kosteres van haar overgenomen, hetgeen overigens niet geleid heeft tot een opwaardering van de functie van koster. In een 20e-eeuwse versie van de Beatrijs dichtte P.C. Boutens:
Zij bleef de minste der zustren al,
En needrig was haar taak en werk:
Zij luidde de klok en keerde de hal
En de stille lege kerk.
De eerste vrouwelijke koster met een kostersdiploma was in 1966 mejuffrouw M.W. van den Broek die in de huishouding van de Bethlehemkliniek in Den Haag werkte en daar voor de kostersfunctie was gevraagd.
De taken van de koster
H.W.F. de Valk, die een boek schreef over het werk van de koster in de Rooms-Katholieke Kerk, geeft een opsomming van de uiteenlopende taken die kosters in het verleden vervulden. Niet álle kosters, want de werkzaamheden werden natuurlijk ook bepaald door de taakverdeling binnen de parochie, de bekwaamheden en voorkeuren van de koster en, vooral, door de wensen van mijnheer pastoor. Maar kosters beheerden de kerkschatten, zoals relieken, kruisen, kelken, wierookvaten, kazuifels, koormantels en baldakijnen. Ze verrichtten reparaties in kerk, parochiehuis en pastorie. Ze waren soms onderwijzer, kerkmusicus, jeugd- en actieleider[4], diaken, tuinman, restaurateur en kleermaker. Ook de administratie was vaak in handen van de koster: bijhouden van persoonsgegevens van parochianen en van de registers voor huwelijk en overlijden, opzetten van kerkbalans of coördineren van roosters. Kosters waren vaak tevens uitvaartverzorger. En ten slotte was de koster dan ook nog vaak winkelier in religieuze artikelen.
Kosters zijn blijvers
Tussen 1842 en 1977 kende de Hooglandse parochie slechts drie kosters. In die periode passeerden negen pastoors en als laatste, drie pastoors in teamverband. Pastoors kwamen van buiten, kosters waren afkomstig uit verwante families die hier al jaren woonden. Teunis van de Logt, geboren in 1819, trouwde in 1857 met Maria van de Vlasakker, en was koster in de Sint-Martinus van 1842 tot aan zijn overlijden in juli 1887. Hij heeft nog meegeholpen met de verhuizing van de oude schuilkerk uit 1695 op het erf van De Langenoord naar de nieuwe kerk aan de Kerklaan, in gebruik genomen in de kerstnacht van 1882. Dat was voor hem een enorme verandering van werkomgeving. Hij werd opgevolgd door Willem Schoonderbeek.
Willem was geboren in 1860 op boerderij De Eng[5], had als knecht gewerkt op Hoogerhorst aan de Eem en trouwde in september 1887 met Margaretha Smink. Zij was geboren op Calveen (de latere Calveenselaan, nu een deel van bedrijventerrein Calveen) en ze was meid geweest op Kouwenhoven aan de Coelhorsterweg. Het jonge kostersstel trok in het koetshuis[6] dat bij de oude pastorie hoorde. Willem kon als koster direct aan de slag met de voorbereidingen van de Leo-feesten ter gelegenheid van het feit dat de immens populaire paus Leo XIII in dat jaar vijftig jaar priester was. Ongetwijfeld zullen zij het flink druk gehad hebben rond de verbouwing van de oude kerk en pastorie tot het eerste Leo’s Oord, waar in 1889 vijf zusters van JMJ introkken. Op 20 december 1903 overleed Margaretha. Van toen af aan werd de zesjarige dochter Cristina Alijda (Stijn) ingeschakeld bij het kosterswerk. Zo ging ze met de kruiwagen met kooltjes in alle vroegte naar de kerk om de stoven te vullen. In het dorp werd zij, ook na haar huwelijk, Stijn Koster genoemd. Willem hertrouwde in 1905 met Richarda van den Tweel, geboren op Roosendaal op Calveen (de latere Calveenseweg). Zij overleed al op 20 januari 1910. In 1909 werd een nieuwe meisjesschool gebouwd en het nieuwe gesticht Leo’s Oord. Het oude koetshuis bleef echter dienst doen als kosterswoning. Daarnaast werd het gebruikt door de Boerenleenbank die een kamer van koster Schoonderbeek gebruikte als vergader- en kantoorruimte. Zittingstijd was er op zondag na het Lof. Ook de oprichting van de Coöperatieve R.K. Boerenleenbank in 1917 vond plaats ten huize van koster Schoonderbeek.
Vier dagen na het overlijden van Willem Schoonderbeek in 1925 werd zijn schoonzoon, Johannes Antonius Blom (roepnaam Jan), de nieuwe koster. Dat bleef hij tot 1977, waarna de sacramentsvereniging[7] de leiding van het kosterswerk op zich nam. Jan had wel graag gezien dat dochter Greet hem zou opvolgen, maar daar voelde ze niet voor.
Jan Blom en Stijn Schoonderbeek
De vader van Jan Blom, Aalbert, was in 1853 geboren op de Scheidingsweg in Hooglanderveen. Als knecht had hij gewerkt op Calveen en na het huwelijk in 1891 woonde hij met zijn vrouw Woutera Maria van Riesen in Het Hemeltje aan de Veenweg. Woutera Maria van Riesen was de dochter van Joannes Anthonius van Riesen, de smid, die op Veldwijk aan de Kokboersteeg woonde (de latere Emiclaerseweg). In december 1899 verhuisden ze naar Schippersbosch[8] waar in 1901 zoon Jan werd geboren. Op 6 mei 1925 trouwde Jan met Cristina Alijda (Stijn) Schoonderbeek, de dochter van koster Schoonderbeek.
Op 14 mei overleed Willem Schoonderbeek en op 18 mei 1925 werd Jan Blom de nieuwe koster. Stijn had hem aan die baan geholpen. Op 31 december 1925 betrokken ze de ouderlijke woning van Stijn, het oude koetshuis naast Leo’s Oord. Daarin zat een inpandige stal waar de koets en het paard van de pastoor stonden.
Op 1 februari 1930 kocht Jan Blom de woning op de hoek van de Oude Kerklaan, tegenover boerderij De Langenoord. Na een verbouwing door aannemer Evert Schoonderbeek, een broer van Stijn, bleef men daar wonen tot 1964.
Na kerktijd gingen de mannelijke kerkgangers een borreltje drinken in De Langenoord en de vrouwen kwamen bij Stijn koffiedrinken, soms wel veertig op een zondag. Stijn had in haar woning een vitrine met zogenoemde devotionalia. Je kon bij haar alles kopen voor bijvoorbeeld het eerste communiefeest, maar ook rozenkransen, heiligenbeelden en kerststallen.
Het werk van de koster
De koster was betrokken bij alle diensten in de kerk en dat hield heel wat in. In de zondagsdiensten de verzorging van het altaar, de versieringen in de kerk, het plaatsen van de stoven in de winter, het ophalen van het plaatsengeld en het innen van collectegelden.
In de doordeweekse diensten moest hij er altijd bij zijn. De hoogtijdagen en de bijzondere vieringen vroegen heel wat meer werk. Zo werd bijvoorbeeld de ‘eerste mis’ van een pas gewijde priester zo opgeluisterd dat de hele Kerklaan, uiteraard met behulp van parochianen, prachtig werd versierd onder leiding van de koster. Bij een viering in 1966 met drie neomisten[9] had Blom zelfs een complete knotwilg in de kerk gezet.
En bij de eerste communiefeesten van de Bieshaarschool[10] werd het altaar versierd met biezen, de Henricusschool kreeg een enorme mijter en de Brinkenschool een grote boom met daarin een levensgrote tollenaar Zacheus.
Versieren, spektakel, daar was Blom goed in. In 1977 werd een oogstdankfeest georganiseerd door de Aartsdiocesane Boeren- en Tuindersbond (ABTB), afdeling Hoogland. Als teken van dankbaarheid werd er eerst een eucharistieviering gehouden in de Sint-Martinuskerk met als thema ‘Dankbaarheid… een land van melk en honing’. Koster Blom had voor de gelegenheid de kerk prachtig versierd. Allerlei facetten van het Hooglandse agrarische bedrijf waren uitgebeeld, variërend van een maisveld, via een hooiberg en een boer met dorsvlegel, tot een boerderij, waarbij buiten op het erf de boer en zijn gezin, in Hooglandse klederdracht, koffie zaten te drinken en uit te rusten van de oogstwerkzaamheden.
Pastoor Schaepman en koster Blom waren goede vrienden. Samen waren ze van bijna alles in de parochie op de hoogte. Daarbij had Schaepman de neiging de koster nogal eens voor de voeten te lopen op terreinen waar de pastoor geen kaas van had gegeten. Bijvoorbeeld ten aanzien van het versieren van de kerk. Vandaar dat Jan Blom de versieringen in die jaren veelal ’s nachts aanbracht, zodat hij de pastoor voor was. Met Stijn overlegde hij wèl altijd over de versiering van de kerk. Als zij het niet zag zitten, ging het niet door.
De taak van koster Blom was veelomvattend en hij was nooit klaar. In de oude kosterswoning (het koetshuis naast Leo’s Oord) stonden een paard en een koets. Als pastoor De Jong erop uitging of als de zusters van Leo’s Oord vervoer nodig hadden, was de koster tevens koetsier. Bij het uitrijden met de pastoor naar de afsluiting van het veertigurengebed[11] of naar kerkelijke feesten in Nijkerk, Achterveld of Amersfoort werd niet op tijd gekeken. In de jaren dertig werd het paard ingeruild voor een Chevrolet, gekocht in Utrecht. Blom ging met de trein naar Utrecht, reed met de dealer een stukje door de stad, waarna besloten werd dat Blom het autorijden wel beheerste. Twee uur later keerde hij in bezit van een vers rijbewijs met de Chevrolet naar Hoogland terug.
Een koster was in dienst van de parochie en stond onder het gezag van de pastoor, die ook bepaalde wat de werkzaamheden van de koster waren. En dat kon ver gaan. Zo was pastoor De Jong dol op een vers eendenei bij het ontbijt. Dat moest dan vroeg in de morgen gezocht worden in gezelschap van de koster. Ook jagen behoorde tot de hobby’s van pastoor De Jong, samen met jachtopziener Bertus Ham, Ernst Hastrich van hotel-restaurant De Witte en Wim Jaquet. En van de koster werd dan verwacht dat hij meeging. Het jachtgebied lag globaal tussen de Zevenhuizerstraat, de Hamseweg en de Schothorsterlaan. De pastoor nam het niet altijd even nauw met de vergunningen, maar als hij betrapt werd zou – volgens afspraak – de koster de schuld op zich nemen.
Met Pinksteren 1975 vierde Blom zijn vijftigjarig kostersjubileum. De parochianen hebben toen uitgerekend bij hoeveel kerkelijke ceremonieën hij in die periode betrokken was geweest. Het zijn indrukwekkende aantallen: 3140 dopen, 965 huwelijken en 1053 uitvaarten. En veel van de bloemen voor de kerkversiering kweekte Blom zelf in zijn tuin. Ook had koster Blom een speciale rol bij het begraven van doodgeboren, ongedoopte kinderen. De ouders lieten het dan ’s avonds bij koster Blom brengen. Hij zorgde dan voor de begrafenis op het kerkhof op een ongewijde en ongemarkeerde plek. Zo ging dat in die tijd. Later is op het kerkhof naast de Sint-Martinus een monument opgericht ter herinnering aan deze ‘gekende en gekoesterde’ kinderen.
Het gezin ingeschakeld
Het veertigurengebed deed een groot beroep op de tijd van de pastoor en daarom werden priesters van elders ingeschakeld. Als zij bleven eten op de pastorie, moest koster Blom in Amersfoort een vaatje haring halen en maakte Stijn een speenvarken klaar.
Stijn maakte uitstekende koffie, dat kwam deels door de geitenmelk. In vroeger jaren had ze doorgaans vijf geiten op stal staan die ze zelf molk. De geiten waren zeer aan haar gehecht en lieten geen ander toe hen te melken. Als moeder Stijn in het kraambed lag, gaf dat problemen, die opgelost werden door Jan Blom. Hij deed Stijns schort voor en er was geen geit die hem een haar krenkte. De jaarlijkse schoonmaak van de kerk, waarbij een aantal vrijwilligers hielp, was een hele klus. Het duurde wel twee weken. Dagenlang zat Stijn dan koper en zilver te poetsen. Op de zondagen in de winter stond Stijn om zes uur op om driehonderd warme stoven klaar te zetten voor de missen.
Jan was betrokken bij de dienst van halfzeven waarin de pastoor de communie uitreikte en daarna was hij aanwezig bij de stille mis van acht uur en om half elf bij de Hoogmis. Jan opende de kerk, bracht het altaar in gereedheid, zorgde voor de verlichting, de bloemen, inde en telde het collectegeld en deed veel samen met Stijn. Door dat drukke bestaan van Jan en Stijn schoot de aandacht voor de kinderen er vaak bij in. Die kinderen werden wel regelmatig ingeschakeld. Zo moesten ze bij zon- en feestdagen in de kerk op de fietsen passen van de kerkgangers. Op zondagen vijf cent per fiets, door de week twee cent, maar niet elke kerkganger betaalde. ‘De grootste boeren liepen langs je heen zonder te betalen.’ De meisjes moesten ook afwassen. Bij grote versieringen van de kerk werden de kinderen ingeschakeld. Tapijten moesten van de zolder gehaald worden en naar het priesterkoor gebracht worden en de palmbomen en laurierstruiken werden uit de boerderij[12] van de zusters van JMJ naar de kerk gesleept. En met de kersttijd moesten de kinderen tegen betaling bij bepaalde mensen de kerststal opzetten. En als ze daarmee wat verdienden ging dat in de gezinspot.
Dochter Greet was de tweede in het gezin en werd al op de lagere school ingeschakeld bij het kosterswerk. ‘Greet van de koster’ werd ze genoemd. Dat stond ook op haar schoolrapport. Dat ze dan op school veel afwezig was werd door de vingers gezien. Ook na de lagere school was ze twee dagen per week bezig met kosterswerk en de andere dagen hielp ze thuis. Ook na haar trouwen werd ze regelmatig opgetrommeld voor werk in de kerk. Heel wat keren heeft ze maandelijks de paden en het priesterkoor moeten dweilen – nederig werk op de knieën met dweil en luiwagen. Als je dan een hostie vond, mocht je die niet oppakken. Je moest dan de pastoor of kapelaan roepen. ‘Dat is allemaal erg veranderd’, vindt Greet. Haar vader had ook de sleutel van de kluis waarin de monstransen bewaard werden. Die mocht ze absoluut niet aanraken. ‘Als je naar de monstrans wees, was je hand er al af.’
De oorlog
Onder de vloer van de woonkamer stond bij Blom de illegale radio. Er was een vaste groep mensen die daar naar Radio Oranje vanuit Londen luisterde.
Met medeweten van de kapelaan was uit voorzorg een schuilplaats voor onderduikers onder de voorste banken in de kerk uitgegraven. Naar verluidt heeft die geen dienst gedaan. Wel zakten enkele banken op een gegeven moment door de vloer op die plek. In de grafkelder van de familie Wittert van Hoogland stond een zender waarmee men berichten naar Engeland doorgaf. Aan de achterkant van die grafkelder was een opening gemaakt. Niet te achterhalen is wie die zender gebruikten.
Als koster ging het hem zeer aan het hart toen de Duitsers de drie mooie kerkklokken op 12 maart 1943 weghaalden. Een Nederlands bedrijf takelde de klokken uit de toren om omgesmolten te worden voor gebruik in de Duitse oorlogsindustrie. Pastoor De Jong wond er geen doekjes om in zijn aantekenboek van de parochie: ‘In het jaar des Heren 1943 op 12 maart voormiddags om halftien, hebben de gehate en wrede Duitsers als roofzuchtige wolven en luipaarden, zich grotelijks heiligschennend vergrepen aan de kerk van den H. Martinus te Hoogland, doordat zij de drie gewijde klokken van den H. Maagd Maria, van den H. Martinus en van Nicolaas hebben geroofd.’ Toen de klokken op het kerkplein klaarstonden voor vervoer naar Duitsland, bleek op een van de klokken geschreven te staan: ‘Wie met klokkenijzer schiet, die wint de oorlog niet.’ En op een andere klok stond: ‘Met de klokken uit onze toren, is de oorlog verloren.’
Een ander dieptepunt in Bloms kostersbestaan was het opblazen van de kerktoren van de Sint-Martinus. De Duitsers waren bang dat de geallieerden de toren vanuit de lucht als herkenningspunt zouden gebruiken. Op 19 april 1945 om halftien ’s avonds kregen de omwonenden van de Duitsers de aanzegging weg te gaan. Pastoor De Jong schreef in het aantekenboek van de parochie: ‘19 april, een dag die met zwarte letters in de geschiedenis worde aangetekend, en die zijn weerga niet heeft, werd door de vernietigingstroepen der wrede en onmenschelijke Duitschers ’s nachts 12 uur de slanke toren van St. Martinus opgeblazen.’ De toren viel deels op het kerkdak waardoor dat flink beschadigd werd.
Het orgel was bedolven onder puin, de doopkapel geheel verwoest. De kerk was zó gehavend dat er geen diensten meer gehouden konden worden. Het plafond was gescheurd, de muur gespleten. De parochie heeft toen eerst tijdelijk gekerkt in de meisjesschool in Leo’s Oord. Het gespaard gebleven gedeelte van de kerk werd door een aantal Hooglandse aannemers wind- en waterdicht gemaakt en het gebouw kon daarna weer gebruikt worden voor de erediensten. In 1954 kwam er vergunning voor de nieuwbouw van kerk en toren, die in 1957 werd voltooid. Gedurende de bouw werd er gekerkt in Concordia, dat toen net opgeleverd was na een grote renovatie.
De verdiensten en onderscheidingen
Koster Blom had een halve dag vakantie per jaar. Dat was op Sacramentsdag, na 1 uur ’s middags wanneer de processie was afgelopen. Dan ging de familie Blom altijd op visite bij Peter Kok van De Hooft op de Schothorsterlaan. Jan Blom heeft altijd hard moeten werken, zeven dagen in de week. En daarnaast was er alle werk dat Stijn voor haar rekening nam. Natuurlijk had Blom wel z’n uitjes met de pastoor. De kerk was alles voor hem. Als moeder eens een bosje bloemen kreeg, nam hij dat mee naar de kerk. En de materiële beloning? Bij zijn veertigjarig kostersjubileum zei koster Blom, terugblikkend: ‘In het begin was je van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat – en vaak ook nog ’s nachts – in touw en dat voor een hongerloontje. Maar daarin is gaandeweg steeds meer verbetering gekomen en momenteel ben ik heel tevreden.’ Zo had zijn schoonvader, koster Willem Schoonderbeek, in 1913 een jaarloon van f 150, dat jaarlijks aangevuld werd met f 25 voor het klokkenluiden. Daarnaast had hij vrij wonen in het oude koetshuis. In 1929 vroeg Jan Blom, die toen f 400 verdiende en vrij wonen had, een salarisverhoging aan. In het kerkbestuur werd voorgesteld dat te verhogen tot f 600, maar enkelen vonden dat te weinig om een gezin te kunnen onderhouden. Overigens had de koster ook enkele bijzondere inkomsten in de vorm van giften bij kerkelijke plechtigheden, als tuinman en als koetsier. Ook kreeg de koster een percentage van de opbrengst van de kaarsenverkoop en bij de verhuur van plaatsen in de kerk. Ook voor het versieren van de kerk bij een trouwdienst kreeg Blom geld. Bij een grote boer vroeg hij dan wat meer zodat iemand die krap bij kas zat wat minder hoefde te betalen. Maar al met al was het geen vetpot.
Bij zijn veertigjarig jubileum als koster in 1965 onderscheidde de paus hem met de medaille Bene Merenti[13], de hoogste onderscheiding die voor zo’n staat van dienst gegeven kan worden. En toen Jan Blom 49 jaar koster was in 1974 vroeg de toen vertrekkende pastoor Schaepman een koninklijke onderscheiding aan voor zijn koster in de vaste overtuiging dat met zijn afscheid de koster er ook wel het bijltje bij neer zou leggen. Dat werd een misrekening. Nadat Jan Blom uit handen van burgemeester Troostwijk de zilveren medaille in de orde van Oranje-Nassau had ontvangen ging hij met onverminderd enthousiasme nog door tot in 1977.
Ook Stijn stopte toen met het kosterswerk. Bijna 75 jaar heeft ze zich verdienstelijk gemaakt voor kerk en parochie. Kleinzoon Vincent Blom zegt daarover: ‘Met de invulling van haar werk als koster was Stijn haar tijd ver vooruit.’
Zo vader en moeder, zo zonen
Soms zit het in een familie, dat kerkelijke werk. Willem Schoonderbeek koster, Jan en Stijn koster, zoon Wim koster in Mijdrecht, zoon Evert en zoon Jan koster in Utrecht, en zoon Chris koster in Zeist. Inmiddels is de jongste zoon van Evert, Vincent Blom, plebaan[14] geworden van de Sint-Jan in Den Bosch. Kennelijk was het voorbeeld van Jan en Stijn inspirerend genoeg om dat na te volgen.
Bronnen
– Blom, Evert G., Uit Evert Bloms bloemrijke leven (Amersfoort 2014).
– Kinderen en kleinkinderen Blom, De Goudsblom, speciale uitgave ter ere van het gouden bruidspaar Johannes Antonius Blom en Cristina Alijda Blom-Schoonderbeek (6 mei 1925-6 mei 1975) en ter ere van de gouden koster Johannes Antonius Blom (18 mei 1925-18 mei 1975) (Hoogland 1975).
– Valk, H.W.H., Koster in dienst van de Rooms-Katholieke Kerk. Op- en neergang van een functie (1996).
– Hilhorst G.C., Kopieën uit ‘Het Aantekenboek over de Parochie St. Martinus te Hoogland’ (Archief Historische Kring Hoogland).
– Reussien, Jaap, Aantekeningen uit het archief van de parochie van de H. Martinus te Hoogland (Hoogland, 1995, in bezit van R. Hopster).
– Kok Tzn, Peter, Een wis hooi achter de weezeboom (Hoogland 1983).
– Smink, Piet, Boerenbolwerk Hoogland. De Hooglandse landbouwgeschiedenis 1887-2012 (Hoogland 2017).
– Bevolkingsregister Hoogland 1850-1939.
– Gesprek met Evert en Vincent Blom te Eindhoven op 4 februari 2017 en met Evert Blom op 22 december 2018.
– Gesprek met Greet Voskuilen-Blom op 15 december 2018.
—————————————————————————————————————————————————-
[1] Het Concilie van Trente had als doel de misstanden en misbruiken binnen de Rooms-Katholieke Kerk aan te pakken. En er moest duidelijkheid geschapen worden ten aanzien van de door de protestanten betwiste punten.
[2] Het gedeeltelijk kaalscheren van de bovenkant van het hoofd waarbij er min of meer een rand haar overbleef. Het werd beschouwd als een teken van toewijding.
[3] De zusters van de congregatie van Jezus, Maria en Jozef (JMJ) woonden van 1889 tot 1958 op Leo’s Oord, waar ze zorgden voor ouderen en waar ze onderwijs gaven aan meisjes.
[4] Als actieleider was de koster betrokken bij bijvoorbeeld geldinzamelingen t.b.v. de derde wereld en bij rampen, maar ook bij acties rond het dorpsfeest, de oogstfeesten.
[5] Tot ongeveer 1855 was De Eng een herenhuis, daarna bestond het uit enkele boerderijtjes, gelegen op de plek waar nu scholengemeenschap ’t Atrium aan de Paladijnenweg in Amersfoort ligt.
[6] Het oude koetshuis lag voor de vroegere Sint-Martinuskerk op de plek waar nu het parkeerterrein van Leo’s Oord is.
[7] De sacramentsvereniging verzorgde de sacramentsprocessie, o.a. de bloemen en versieringen. Ze verleenden ook hand- en spandiensten voor de koster.
[8] Schippersbosch was een boerderij op Liendert waar in de 18e en 19e eeuw – zoals op veel boerderijen in die buurt – tabak verbouwd werd. Het lag aan de Liendertseweg/ Hoefseweg aan de spoorlijn Amersfoort-Zwolle 350 m. ten noorden van het huidige station Schothorst. Er stonden een paar tabaksschuren waarin een woongedeelte was gemaakt. Op Schippersbosch woonden in het begin van de 20e eeuw meerdere gezinnen.
[9] Neomist: een pas gewijde priester. Het was gebruikelijk dat hij zijn eerste mis opdroeg in de parochie waar hij was opgegroeid.
[10] De Bieshaarschool was voor katholieken hun school in de nieuwe wijk De Bieshaar. De formele naam van de school was De Biezenwei, die in 1984 samenging met de r.k. kleuterschool ’t Biezenmandje onder de naam De Biezen. In de wijk Langenoord gingen in 1984 meisjesschool De Brinken en jongensschool Sint-Henricus samen onder de naam De Langenoord.
[11] Een veertigurengebed vond plaats voorafgaand aan Pasen of Pinksteren. Het aantal uren was gelijk aan het aantal uren tussen dood en verrijzenis van Jezus. In de kerk werd dan het Heilig Sacrament, een grote gewijde hostie, tentoongesteld. Hoog op het altaar in een gouden of zilveren monstrans. De parochianen werden ingeroosterd om enkele uren te bidden. Het veertigurengebed werd ook wel gehouden na de laatste mis op Carnavalszondag en het duurde dan tot en met de dinsdag daarop (Vastenavond). Zo hadden de gelovigen minder tijd om carnaval te vieren.
[12] De boerderij van de zusters van JMJ stond iets ten oosten van Leo’s Oord aan het Bovenpad.
[13] Bene Merenti (Latijn: ‘Voor een verdienstelijk persoon’) is een kerkelijke onderscheiding voor iemand die zich langdurig heeft ingezet voor kerk en samenleving.
[14] Plebaan: de pastoor van een kathedraal die namens de bisschop de kathedrale parochie leidt.